Out of this World
  • Home
  • FICTION
  • Interviews
  • Agenda
  • BOOKS
  • FILMS
  • MUSIC
  • COMICS
  • Van deze wereld
  • Academie van fantastiek
  • Reel van de Fantastische Unie
  • SF-Cafes
  • Niet van deze wereld
  • EC Bertin
    • EDDY C. BERTIN✝
    • Eerbetoon
  • Alfons Maes✝
  • Wie we zijn
  • Get In Touch

VERHALEN

Finn Audenaert en Beck Palmas - De wimpel

4/11/2025

0 Opmerkingen

 
Iedereen wilde de wimpel. Er was geen man in het land die er niet ‘s nachts van droomde. Hoe het ooit gekomen was dat zo’n dun stuk textiel absolute macht vertegenwoordigde, was verloren gegaan in de mist der tijden. Alleen dit stond vast: wie de wimpel veroverde, kon zijn wil aan anderen opleggen.
De vraag was natuurlijk: hoe stal je de wimpel van zijn huidige bezitter, Leonhard de Beveler? Udo dacht het antwoord te weten: enkel een list bood uitkomst. Bruut geweld gebruiken, zo hadden de twaalf doden het afgelopen jaar uitgewezen, liep faliekant mis.
Udo sloeg geen dag over. Elke ochtend om klokslag zes uur strompelde hij door de kronkelende steegjes van Rothenburg ob der Tauber. Ondanks de pijn in zijn been maakte hij met opzet een omweg want de leerlooierij waar hij aan de slag was lag een heel eind uit de buurt. Op de toren van het Topplerschlösschen wapperde de blauw-wit-geblokte wimpel. Udo’s ogen volgden de snelle bewegingen van de gouden cirkel midden op de wimpel. O, hij zag de bergen goud al voor zich. Als iedereen hem gehoorzaamde, zou zijn rijkdom oneindig zijn. Dat zou zijn stadsgenoten leren – vernederd hadden ze hem in zijn jeugd, niet meer of min. De pijn vlamde door zijn been toen hij dacht aan de dag dat de andere jongens hem tegen de kar hadden geduwd. De karrendrijver had nog geprobeerd zijn paard te laten stoppen, maar het onheil was al geschied. Udo ging vanaf die dag als een kreupele door het leven, al was “gaan” wellicht niet het passende woord.
Het werk in de leerlooierij was hard, zeker voor iemand als Udo. Hij was wat men een vlezer noemde. Dierenhuiden werden onthaard, gesmart en gebroeid voordat ze bij hem terechtkwamen. Op de binnenkant van de huiden zaten nog grote stukken vlees. Udo moest de huiden op een bolle stenen tafel leggen en er het vlees afsnijden. Hiervoor moest hij de hele tijd rechtop staan. De tafel was hoog. Hij kon weliswaar zitten, maar dan kon hij niet voldoende kracht zetten op het mes. Naast het werk zelf vermoeiden ook de anderen in de leerlooierij hem. Zo ging het al zijn hele leven: niemand behandelde hem zoals het hoorde. Hij werd beschimpt wegens zijn gebrek en belogen, omdat mensen dachten dat wie krom liep, ook wel dom moest zijn. Dikwijls doorzag Udo het bedrog, maar hun pogingen stompten hem af. Steeds weer raakte hij in mensen teleurgesteld.
Dus had hij alleen nog oog voor de wimpel. Die zou zijn leven veranderen. Al meer dan een jaar trof Udo voorbereidingen voor zijn diefstal. Vandaag was dan eindelijk de dag aangebroken. Vanzelfsprekend zou hij niet naar de leerlooierij gaan. Als hij de wimpel kon bemachtigen, zou de hele stad zijn bevelen uitvoeren. Waarom zou hij dan nog werken voor de kost? Zijn eerste bevel zou trouwens de leerlooierij gelden: iedereen moest eruit, behalve misschien Inneke. Zij was een vriendelijke meid, die altijd een goed woord voor hem over had. Wie weet bevorderde hij haar tot bazin. Daar zouden zijn stadsgenoten van opkijken: een vrouw aan de macht! Maar de echte macht zou natuurlijk bij Udo liggen. Hij moest maar eens aan de slag gaan, nu …
 
#
 
Tot dusver was zijn ochtend normaal verlopen. Hij stopte onder de toren waar de wimpel hing en bestudeerde deze nauwgezet, zoals hij dat elke dag deed.
‘Goeiemorgen! Hij hangt er weer mooi bij, hè?’ zei een van de bewakers bij de poort. Hij was er een van de nieuwe lichting, hij werkte hier pas een paar maanden. Udo kende hem wel. Elke ochtend wanneer hij hier kwam maakte hij even een praatje.
Udo gaf een beleefd knikje. ‘Goeiemorgen, Rinus. Inderdaad, daar kom ik voor, vandaag. Jaarlijkse inspectie.’
De bewaker fronste. ‘Jaarlijkse … wat?’
‘Jaarlijkse inspectie,’ herhaalde Udo. Zijn stem klonk kalm, ook al bonkte zijn hart in zijn keel. 'Vlaggenstok, touwen, wimpel zelf. Alles moet gecontroleerd worden op beschadigingen, op slijtage, dat soort dingen. Kom, ik ben al laat.’ Hij hinkte naar de deur.
Rinus aarzelde. ‘Waarom wist ik hier niets van?’
Udo verstijfde. ‘Hoezo “je wist hier niets van”? Jullie weten toch dat de inspectie elk jaar wordt gehouden? Je gaat me toch niet vertellen dat ik voor niets deze hele troep loop mee te zeulen?’ Hij wees op de zak die over zijn schouder hing.
‘Ja … nee … eigenlijk wel…’ De stem van de bewaker stierf weg. ‘Wat zit erin?’ vroeg hij nieuwsgierig.
‘Reservetouw. Reparatiemiddelen. Gereedschap. Denk je dat ik dit voor de lol aan het sjouwen ben? En dat moet ik zo helemaal naar boven slepen.’
‘Hadden ze geen ander kunnen sturen?’ vroeg Rinus met een weifelende blik op Udo.
Die grimaste. ‘Waarom denk je dat ze dit aan mij overlaten? Ze durven dit niet aan iemand anders over te laten. Van mij weten ze zeker dat ik niet eens een poging ga doen om de wimpel te stelen. Ik mag al blij zijn dat ik heelhuids weer beneden kom. Hierna kan ik dagenlang geen stap verzetten, dat weet ik nu al.’
De bewaker keek naar de grote zak op Udo’s rug. ‘Weet je zeker dat je die naar boven krijgt?’
Udo schokschouderde. ‘Het is me de voorgaande jaren ook gelukt.’
‘Hm.’ Rinus wierp een blik op zijn collega. Die zat hier al wat langer, maar ook nog geen jaar. Udo had niet voor niets deze ochtend uitgekozen – hij had de roosters van de bewakers al maanden bijgehouden.
De collega geeuwde en wuifde met een hand. Iets minder dan een uur voordat zijn dienst erop zat. ‘Dirk d’n Duvel zal wel vergeten zijn het in het boek te schrijven. Of misschien staat het er wel, die hanenpoten van hem zijn toch vrijwel onleesbaar.’
Dronken Dirk, Dirk d'n Duvel – de man stond bekend om zijn kwaaie dronk. Udo had nog overwogen om dit te doen wanneer Dirk dienst had, maar die werkte alleen 's avonds en voor wat hij van plan was had hij daglicht nodig. Zodra Dirk werd afgelost schoot hij de kroeg in en bleef daar tot sluitingstijd. Daarna wankelde hij door de stille straten van de stad, schreeuwend en scheldend, wist meestal als door een mirakel zijn eigen huis en bed te bereiken, en stortte daar neer tot het tijd was om weer aan het werk te gaan. Het was niet onaannemelijk dat hij iets vergeten was op te schrijven in zijn haast om te zuipen.
‘Het is al goed,’ zei Rinus. ‘Hoelang denk je nodig te hebben?’
‘Met naar boven sjouwen en weer naar beneden zonder te vallen? Ik mag van geluk spreken als ik voor donker klaar ben.’
‘Tjonge. Wel, ik zal er een aantekening van maken, dat ze vanmiddag of vanavond niet verbaasd zijn als je ineens opduikt. Sterkte, man.’
‘Bedankt.’ Udo was oprecht opgelucht toen hij naar binnen strompelde en begon aan de lange klim naar boven. Het eerste deel was goed gegaan! Hij was binnen.
Nu nog naar boven, die helse trappen op. Bij elke stap vervloekte hij de zware zak die hij meetorste. Maar hij moest wel, alles wat erin zat had hij nodig voor de uitvoering van zijn plan. Hij had er maanden over gedaan om alles te bouwen. De zorgvuldig gemaakte schetsen, het uitwerken van de berekeningen, het bij elkaar sparen van het materiaal, dat had hem de rest van het afgelopen jaar gekost. En natuurlijk het oefenen, op zijn schaarse vrije dagen. Ja, de zak was loodzwaar, maar lichter kon hij hem niet maken. Nu al was op elke gram beknibbeld.
Tegen de tijd dat hij eindelijk boven was – na een paar angstige momenten waarop hij bang was dat zijn been plots dienst zou weigeren en hij het hele eind weer naar beneden zou vallen, momenten waarop hij besloot dat hij beter even rust kon nemen alvorens zijn klim te vervolgen – trilde hij over zijn hele lijf, het zweet gutste van hem af. Maar niemand had hem een strobreed in de weg gelegd. De paar mensen die hij tegen was gekomen, hadden hem medelijdend aangekeken en met rust gelaten.
Hijgend zette hij de zak op de grond en leunde tegen de muur. De zon scheen ondertussen voluit en verlichtte de gouden cirkel op de wimpel, die daardoor straalde als wilde ze de gouden schijf in de hemel beconcurreren. Nog even wachten, dacht Udo. Bijna ben je van mij.
Zodra de pijn genoeg afgezwakt was dat hij de zak open kon maken en zich op de vloer kon laten zakken ging hij aan het werk. Veel tijd had hij niet, hij wist dat op een gegeven moment een van de dagwachters naar boven zou komen om te controleren wat hij aan het doen was. Voor de vorm had hij wat maten genomen van de vlaggenstok en wat algemene dingen opgeschreven. Dat zou iemand nu nog voor de gek kunnen houden. Over niet al te lange tijd niet meer.
Udo haalde de voorwerpen uit de zak: de lange lappen lichte stof, de dunne bamboe, de leren riemen. Het in elkaar zetten van de contraptie had hij eindeloos geoefend, totdat hij het blindelings kon. Nu plukte hij daar de vruchten van. Lappen uitspreiden op de grond, de latten in de uitsparingen schuiven, de leren riemen bevestigen aan zijn ledematen. Hij kreunde even toen hij de riemen om zijn gekwetste been strak trok.
Diep ademhalen. Je bent er bijna. Moeizaam hees hij zich overeind.
Net op het moment dat hij zich uitrekte om de wimpel binnen te halen werd er op de deur geklopt. Nee, niet nu, niet op dit moment! Hadden ze niet nog vijf minuten kunnen wachten?
‘Ogenblikje!’ riep hij, zich omdraaiend naar de deur. Hij zag de deurklink naar beneden bewegen. ‘Nee, niet opendoen!’ voegde hij er haastig aan toe. ‘Ik sta op het punt de wimpel te controleren. Als je ‘m nu opendoet waait ‘ie weg! Geef me een momentje.’
Er klonk een aarzelende stem aan de andere kant van de deur, niet de stem die hij verwachtte. Een jonge en lichte stem. ‘U bent bezig met de inspectie?’
‘Dat klopt.’ Gehaast trok hij aan het touw om de wimpel neer te halen. Zijn vingers trilden.
‘Ik zag het, in het boek. Ook dat u verwacht de hele dag hier te zijn. Ik heb lunch voor u, en wat te drinken. Zal ik het hier neerzetten?’
Udo glimlachte even, niet dat de bediende dat kon zien door de deur heen. ‘Dat is lief.’ Hij zou geen hap door zijn keel kunnen krijgen op dit moment, ook al was het het rijkste voedsel van de stad. ‘Dank u, zet maar neer.’
Hij hoorde wat geschuifel, daarna een zachte tik. ‘Het staat voor u klaar! Eet smakelijk.’
‘Dank je.’ Udo wachtte totdat de voetstappen waren weggestorven. Met trillende handen haalde hij de wimpel naar binnen. Daar was hij dan, de gladde, rijke stof streelde zijn huid. Vol verwondering bekeek hij de blauwe en witte blokken, de gouden cirkel. Het symbool van macht. De wimpel leek tegen hem te fluisteren. Je hebt me. Nu ben ik van jou. Wat zijn je besluiten, heerser?
Een rilling voer door hem heen. Dit was hem gelukt. Het tweede deel van zijn plan was gelukt.
Nu kwam het allerbelangrijkste. En het allermoeilijkste. Hier veilig wegkomen. De wimpel hebben was één ding, maar als hij hier niet uit kon komen zou hij hetzelfde lot ondergaan als de twaalf anderen die het geprobeerd hadden.
Hij stopte de wimpel in de zak en bond deze om. Daarna greep hij het raamkozijn beet en trok zich omhoog. Dit was het lastige stuk. Als hij nu zijn evenwicht verloor en zou vallen, dan zou hij niet genoeg tijd hebben om …
Udo viel niet. De contraptie die hij om had gegespt, had als voordeel dat ze zijn slechte been ook ondersteunde, als een soort van spalk. Nu stond hij op de brede vensterbank van het torenvenster. De stad spreidde zich onder hem uit. Mensen zagen eruit als mieren.
Hij haalde diep adem. Dit was het moment. Als zijn berekeningen niet klopten, als de materialen toch niet sterk genoeg, niet soepel waren, dan zou zijn einde snel en roemloos zijn. Hij had weliswaar geoefend, maar niet van zo’n hoogte. Wel, het was nog altijd beter dan de trage dood die hem wachtte als ze hem zouden pakken.
Achter hem klonken opnieuw voetstappen, een stuk zwaarder dan die van daarnet, een stuk gehaaster. Hij hoorde een bulderende stem aan de andere kant van de deur, een die hem akelig bekend voorkwam: de stem van Leonhard de Beveler. ‘Een inspectie?! Er is geen inspectie nodig, stel dwazen! En zeker niet door een of andere kreupele.’
Udo spreidde zijn armen. Een windvlaag speelde door zijn haren, speelde met het doek dat hij aan zichzelf had vastgemaakt, trok er uitnodigend aan …
Achter hem sloeg de deur open. ‘STOP!’ bulderde Leonhard. Met een wilde grauw sprong hij naar voren. Zijn voet schopte tegen het dienblad dat de bediende eerder voor de deur had neergezet, hij struikelde en viel.
Het woeste geschreeuw van Leonhard de Beveler was het laatste dat Udo hoorde voordat hij zich afzette en sprong, armen en benen gespreid. De wind greep hem beet, tilde hem op. Hij zweefde. Hij vloog!
Met een triomfantelijke kreet trok hij de wimpel uit de zak, het touw dat er nog aan vast zat wikkelde hij om zijn hand zodat de wind het niet los kon rukken.
Ver onder hem keken de mensen omhoog, opgeschrikt door het lawaai van boven. Toen ze Udo zagen bleven ze verbijsterd staan, keken omhoog met gapende mond, wezen naar hem. Udo wuifde in zijn vlucht, de wimpel wapperde achter hem aan.
Nu het landen nog. Udo had weliswaar een paar keer geoefend, maar dat was in het open veld geweest en niet midden in de drukke stad. Er was maar één plek waar hij veilig kon landen, en dat was op het grote marktplein.
Hij cirkelde rond, lager en lager. De vleugels kraakten vervaarlijk, maar de soepele bamboelatten hielden stand. De wind dreef hem opzij. Hoe hij ook zijn best deed om bij te draaien en terug te keren, het marktplein schoof onder hem vandaan. Buiten zijn bereik.
Nu moest hij snel uitkijken naar een andere plek om te landen. Er waren geen andere grote pleinen in zicht. Wel kleinere, maar op elk ervan stonden bomen, of fonteinen met stenen ornamenten – geen van alle aantrekkelijke plaatsen om op af te koersen. Razendsnel keek hij om zich heen en voelde wanhoop groeien. Wat zou hij aan de wimpel hebben als hij op het laatste moment te pletter sloeg?
Ineens begon hij te grijnzen. Als er geen plaats was op de grond, dan een plat dak. Daar zag hij zijn doel: een groot gebouw met een plat dak, aan de rand van de stad. Een gebouw dat hij uitermate goed kende.
Hij bewoog zijn armen, veranderde van koers. De stad gleed onder hem door, hij zag de bekende straten en steegjes in vogelvlucht. Zijn doel was recht vooruit. Onder hem stroomde een schreeuwende, joelende, juichende menigte achter hem aan. Lager en lager vloog hij, het gebouw doemde voor hem op, het platte dak strekte zich uitnodigend uit …
Met een plof kwam Udo neer. Hij rolde een paar keer om, totdat hij de riemen los wist te maken. Eenmaal tot stilstand gekomen vouwde hij de vleugels op en krabbelde overeind, strompelde naar de rand van het dak. De menigte juichte toen hij weer in zicht kwam. De wimpel, die hij nog steeds vast had, wapperde in de wind.
Onder hem sloeg de deur van de leerlooierij open en de voorman kwam naar buiten, gevolgd door Udo’s voormalige collega’s. ‘Wat is hier aan de hand?’ brulde de man. ‘Wat mot dat met die herrie?’
Het was Inneke die als eerste omhoog keek en naar hem zwaaide. ‘Udo!’ riep ze met een verraste lach.
Udo zwaaide terug. ‘Sorry dat ik wat verlaat ben vandaag, voorman!’ schreeuwde hij naar beneden. ‘Maar u hoeft zich er niet langer druk om te maken. U bent ontslagen!’
 
#
 
Het duurde niet lang voordat de realiteit tot hem doordrong. Dezelfde gedachte als eerst, toen hij nog in de toren stond. Hebben is één ding. Houden is de kunst. Iedereen wilde de wimpel, dat wist hij als geen ander. De muren van het slot zouden andere kandidaten net zomin tegenhouden als ze hem hadden gedaan. Als hij de wimpel wilde behouden, dan moest hij net zo slim zijn als bij het verkrijgen ervan. Slimmer nog.
Twee dagen en nachten bracht hij door in het slot dat nu zijn woonplaats was, puzzelend. De enige die hij had toegelaten tot zijn vertrekken was Inneke. Lief was ze, een waarlijk goed mens, dat wist hij. Maar meer dan dat: ze was slim. Samen hadden ze het plan voltooid.
Nu zaten ze naast elkaar in de grote zaal van het Topplerschlösschen. De ruimte was afgeladen vol: vertegenwoordigers vanuit het hele land hadden zich verzameld, uit alle lagen van de bevolking. Hij zag voormalige collega’s van de vleeshal zitten naast notabelen van andere steden, wachters en bedienden van dit slot naast soldaten, kooplui en bedelaars naast boeren. Boven hen, boven Udo’s hoofd, hing de wimpel. Hij voelde diens aanwezigheid, zelfs zonder te kijken.
En allemaal keken ze hem aan. Inneke gaf een kneepje in zijn hand. Udo haalde diep adem en keek de zaal rond. Even kuchte hij nerveus. Toen begon hij te spreken.
‘Welkom, allen. U bent uiteraard bekend met de symbolische betekenis van de wimpel die boven mij hangt. Wie de wimpel heeft, heeft de macht. Zo is het sinds tijden. Vanaf vandaag gaat dat veranderen.’
Een kort moment van stilte. Mensen keken elkaar verbijsterd aan.
Voordat de storm van verontwaardiging kon losbarsten, vervolgde Udo: ‘Vanaf vandaag is deze wimpel niet meer in handen van de sterkste, of de slimste, of de handigste. Vanaf vandaag behoort hij allen toe. Het is niet meer alleen mijn wimpel. Het is de wimpel van iedereen. Dus eenieder die hem wil stelen: dat hoeft niet meer. Hij behoort u al toe.’ Hij wees de zaal in. ‘En u. En u. En u. Of u rijk of arm bent, jong of oud, sterk of zwak … Dat maakt niets uit. Het is aan ons allen om hem te beschermen, om hem waardig te zijn.’
De stilte was nu oorverdovend.
‘Natuurlijk maakt dat het lastig om besluiten te nemen, om dit land te regeren. We kunnen dat natuurlijk niet met ons allen tegelijk doen. Daarom heb ik het volgende bedacht …’ Rustig en nauwgezet nam Udo de maatregelen door die hij samen met Inneke bedacht had. De Hoeder van de Wimpel en diens raadgevers. Hoe deze gekozen zouden worden en voor hoelang. Lang niet alles was tot in detail uitgewerkt, maar dat zou nog komen. Zolang de basis er maar was. En bij elk woord dat hij sprak, lichtte de gouden cirkel op de wimpel verder op, zodat het gouden licht iedereen in de zaal bescheen. Gloeiend als ware het een kleine zon.
Hoe kinderachtig kwamen al zijn wraakgedachten hem nu voor! Hij moest het voorbeeld geven. Als Hoeder van de Wimpel moest hij wijs zijn, objectief zijn, compassievol zijn. Hij had het slechtste van de mensen meegemaakt, aan den lijve ondervonden. Hij had het beste van ze meegemaakt, onverwachte momenten van vriendelijkheid en mededogen.
En in zijn hoofd hoorde alleen hij het gefluister. Het gefluister dat hij gehoord had vanaf het moment dat hij zijn besluit nam. Ik behoor toe aan u allen. Elk van u heeft de macht. Wees wijs. Wees slim. Wees zorgzaam.
Wees er voor elkaar. 
0 Opmerkingen

Your comment will be posted after it is approved.


Leave a Reply.

    Inhoudstafel fictie
    Oproep verhalen

Powered by Maak je eigen unieke website met aanpasbare sjablonen.
  • Home
  • FICTION
  • Interviews
  • Agenda
  • BOOKS
  • FILMS
  • MUSIC
  • COMICS
  • Van deze wereld
  • Academie van fantastiek
  • Reel van de Fantastische Unie
  • SF-Cafes
  • Niet van deze wereld
  • EC Bertin
    • EDDY C. BERTIN✝
    • Eerbetoon
  • Alfons Maes✝
  • Wie we zijn
  • Get In Touch