Een van de wereldwijd grootste namen op het gebied van special en make-up effects is de Amerikaan Steve Johnson. Deze vakman pur sang produceerde de meest verbluffende én uiteenlopende creaties voor onnoemelijk veel films en ook nog voor een aantal televisieseries, themaparken, reclamespots en videoclips. Uit zijn koker kwamen onder meer de koddige geest Slimer uit Ghostbusters, de buitenaardse verleidster Sil uit Species, de metalen armen van de kwaadaardige Doctor Octopus uit Spider-Man 2 en de steeds menselijker wordende androïde Andrew uit Bicentennial Man. Afgelopen april was Johnson te gast op het Brussels International Fantasy, Fantastic, Thriller and Science Fiction Film Festival (BIFFF). Daar nam hij plaats in de voorzittersstoel van de Internationale Jury en gaf hij vol elan een hoogst informatieve én vermakelijke masterclass over zijn vakgebied. Daar gingen we om de tafel zitten met hem.
Als kind verslingerd aan oude horrorfilms Steve Johnson werd op 7 februari 1960 in Houston, Texas, geboren als Steven Marcus Jacobs. Waarom heeft hij eigenlijk die naam aangenomen? Steven Jacobs zou toch ook een prima naam zijn geweest? “Ja, daar is ook niks mis mee, hoor”, geeft Johnson onmiddellijk toe. “Het zit als volgt. Mijn vader was joods. Toen ik een jaar of negen was overleed hij aan een hersentumor. Enkele jaren later hertrouwde mijn moeder. Als teken van liefde liet mijn stiefvader mijn achternaam veranderen in de zijne, Johnson. [Grijnslachend:] Je kunt deze uitleg gebruiken of zeggen dat ik mijn naam veranderd had omdat ik op de vlucht was voor de autoriteiten.” Als kind was Johnson verslingerd aan de Amerikaanse monsterfilms van Universal en de Britse horrorfilms van Hammer Films. Welke van die films sprongen er voor hem uit? “Nou, sommige vond ik juist oersaai, zoals Dracula van Universal uit 1931. Dat kon ik echt geen goede film noemen. Het boek [van Bram Stoker] daarentegen vind ik fantastisch. Dus lees dit boek, zou ik zeggen! Wél zeer de moeite waard vond ik Horror of Dracula van Hammer uit 1958. Ook de veel later gemaakte film Bram Stoker’s Dracula van Francis Ford Coppola [uit 1992] vond ik erg sterk. Wat me in mijn jeugd mateloos fascineerde, was wat je het ‘Frankensteincomplexeffect’ zou kunnen noemen: het feit dat je als mens, als kunstenaar, dingen kunnen veranderen en creëren, waardoor iets als het ware geboren wordt. Bij mij werd dat een soort ziekte, haha!” Door de films die hij in zijn jonge jaren zag kreeg hij veel bewondering voor het werk van special effects- en make-up effects-grootheden als Jack Pierce (Frankenstein-, Dracula- en Mummy-films uit de jaren ’30 en ’40), Dick Smith (The Exorcist, Scanners, The Hunger) en Rick Baker (It’s Alive, King Kong [1976], Star Wars en later films als Escape from L.A., Men in Black en Planet of the Apes [2001]). Dit wakkerde voor hem het vlammetje aan om later in hun voetsporen te treden. Was er soms één film die voor hem de doorslag gaf om dat te gaan doen of waren het er meerdere? “De meeste vakgenoten die tot mijn generatie behoren, zoals Rick Baker en Rob Bottin, zijn dit werk gaan doen na het zien van de oorspronkelijke Planet of the Apes [1968], omdat niemand tot dan toe ooit zoiets bijzonders gezien had. De castleden droegen maskers, maar je zag helemaal geen naden, waardoor de apen er verbazingwekkend echt uitzagen. [Deze maskers werden onder leiding van grimeur John Chambers in gedeeltes op het hoofd aangebracht, behalve bij de figuranten, die maskers uit één stuk droegen. – TvR.] Op mij daarentegen had een ándere film dat effect, namelijk Little Big Man [1970]. Voor deze film veranderde Dick Smith acteur Dustin Hoffman, die op dat moment 32 was, in een 121 jaar oude man. Ik zag deze film in de bioscoop rond mijn dertiende. Smiths werk zag er zó knap en realistisch uit dat ik er helemaal ondersteboven van was en tegen mezelf zei: ‘Dát wil ik ook gaan doen.’ Want het samengaan van wetenschap en kunst, die daarin zo schitterend tot uiting kwam, sprak me enorm aan.” Op weg geholpen door expert Rick Baker Terwijl hij nog op de middelbare school zat ontmoette Johnson een van zijn grote voorbeelden: Rick Baker. Johnson weet dat nog als de dag van gisteren: “In 1976 was Rick Baker in Houston te gast op een van de eerste sf- en horrorfilmconventies die ooit gehouden is. Hij was nog niet de grote naam die hij later geworden is, omdat hij nog maar aan een paar films meegewerkt had, waaronder Schlock van John Landis, The Incredible Melting Man, die ik drie keer in de bioscoop gezien had, en de Dino de Laurentiis-productie King Kong, waarvoor hij het gorillapak vervaardigd én gedragen had. En hij had, niet te vergeten, de buitenaardsen in de barscène uit de eerste Star Wars-film mede vorm gegeven. Ik ging daar als zestienjarige heen en was dolenthousiast dat hij daar was, omdat ik een imménse fan van hem was. Omdat ik nog geen rijbewijs had bracht mijn moeder mij naar die conventie. Ik vond het zó eng om hem aan te spreken. Ik was ontzettend huiverig om hem foto’s van mijn grimeerwerk laten zien, aangezien ik vond dat wat ik gemaakt had er niet uitzag. Ik bedoel, als je op je vijftiende een andere vijftienjarige opmaakt als oud persoon, weet je gewoon dat het resultaat niet erg geslaagd zal zijn. Heel nerveus zei ik tegen hem: ‘Dit is mijn portfolio. Wat ik gemaakt heb is niet erg goed, maar zou u er toch even naar willen kijken?’ Dat deed hij en zei: ‘Je hebt gelijk, je bent inderdaad niet erg goed.’ Ik dacht: ‘O, mijn god! Dit was pure tijdsverspilling. Ik kan beter architectuur of plastische chirurgie gaan studeren.’ Maar weet je wat hij vervolgens zei? ‘Jij woont hier in Texas, ver van Los Angeles en New York, waar dit soort werk volop gedaan wordt voor de film- en televisie-industrie. Dus als er iets misgaat met datgene waar je mee bezig bent, is er niemand in de buurt aan wie je hulp kunt vragen. Je kunt boetseren leren, je kunt schilderen leren, je kunt met maken van mallen leren, je kunt het werken met technologie leren. Dat kun je allemaal leren. Maar wat je niet kunt leren is de kunst van het oplossen van problemen. En die kunst versta jij, jongen.’ Hij gaf me zijn telefoonnummer en zei: ‘Mocht je ooit naar Californië gaan, bel me dan.’ Daarna zijn we met elkaar gaan corresponderen. Alles wat ik vanaf dat moment maakte, was niet zozeer bedoeld om indruk op school te maken als wel om te tonen aan Rick Baker, mijn allergrootste held. Dan belde hij mij daarover op, wat ik geweldig vond.” Aan de slag met weerwolven, zeemonsters, geesten en vampiers Johnson kon niet wachten om van zijn hobby zijn beroep te maken. “Ogenblikkelijk nadat ik afgestudeerd was aan de middelbare school”, memoreert hij, “reed ik naar Californië. Ik ging naar Rick Baker toe en klopte bij hem aan. Hij deed open en vroeg: ‘Wie ben jij? Moet ik jou kennen?’ Waarop ik antwoordde: ‘Ik ben die kerel uit Houston. We hebben elkaar eerder gesproken, weet u nog?’ Toen hem duidelijk was wie ik was bracht hij me in contact met special en make-up effects-specialisten Rob Bottin en Greg Cannom.” Rob Bottin mocht hij assisteren bij de horrorfilms The Fog en Humanoids from the Deep en de avonturenfilm Tanya’s Island (alle drie uit 1980). Greg Cannom stond hij terzijde bij het maken van de film The Galactic Connection, die echter nooit werd uitgebracht. Bottin en Cannom draaiden op dat moment een jaar of vier mee in de filmbusiness. Bottin zou later zijn naam verbinden aan grote producties als The Thing, Innerspace, Robocop en Total Recall en Cannom aan films als Star Trek: The Undiscovered Country, Alien 3, Bicentennial Man en Van Helsing. Johnson, Bottin en Cannom bundelden hun krachten bij The Howling (1981) van Joe Dante. Daarin ontkomt een tv-journaliste ternauwernood aan een seriemoordenaar, waarna zij en haar man willen bijkomen in een vakantieoord in de bergen, waar echter weerwolven blijken rond te waren... In die periode werd Johnson dankzij Bakers bemiddeling en misschien ook wel zijn opgedane ‘weerwolfervaring’ opgenomen in de special make-up effects-crew van John Landis’ kaskraker An American Werewolf in London (1981). Vervolgens zette Johnson samen met Baker en andere vakbroeders en -zusters zijn tanden in de zich in de tv-wereld afspelende sf-thriller Videodrome (1983) van David Cronenberg. Voor Ivan Reitmans letterlijk en figuurlijk geestige film Ghostbusters (1984) bracht hij de schalkse geest Slimer, een bibliothecarisspook en een zombietaxichauffeur tot ‘leven’. Baker speelde in zijn beginjaren dus een belangrijke rol in zijn professionele groei. Kun je derhalve stellen dat Baker zijn mentor was? Daarop antwoordt Johnson zonder enige omhaal: “O ja, absoluut!” Leerde Baker in de loop der tijd soms ook dingen van hém? “Zeker! Hij zorgde voor mijn entree in de filmbusiness en fungeerde als mijn meester. In het begin zat ik als leerling een eind onder zijn niveau. Als hij dan tegen me zei: ‘Doe dit zó’, dan zei ik: ‘Ja, meester.’ Maar op een gegeven moment zaten we qua kunnen op gelijke hoogte. En als hij dán zei ‘Doe dit zó’, kon het gebeuren dat ik reageerde met: ‘Fuck you! Mijn manier is beter!’ Haha! Dat is wat er helaas met Rick en mij gebeurd is, waardoor we uiteindelijk elk onze eigen weg zijn gegaan.” Hierna ging hij in zee met special effects-veteraan Richard Edlund, die jarenlang gewerkt had voor Industrial Light & Magic (ILM), de firma die baanbrekende effecten ontwikkeld had voor onder meer de drie eerste Star Wars-films. In 1983 richtte Edlund het op visuele effecten toegespitste bedrijf Boss Film Corporation op. Een jaar later nam hij de Entertainment Effects Group over van Douglas Trumbull (2001: A Space Odyssey, Close Encounters of the Third Kind, Blade Runner). In 1985 smolt Edlund beide bedrijven samen tot de Boss Film Studios. Via Edlund was Johnson nauw betrokken bij onder meer de vampier-/weerwolffilm Fright Night (1985), de rond klopgeesten draaiende nagelbijter Poltergeist II: The Other Side (1986), de bovennatuurlijke actiekomedie Big Trouble in Little China (1986) en het post-apocalyptische, op een waterloze Aarde spelende Solarbabies (1986). In 1986 volgde hij Edlunds voorbeeld door eveneens een eigen onderneming te starten. Deze noemde hij Steve Johnson’s XFX en doopte hij later om tot Edge FX. Nóg later startte hij de Pacific Effects Group. Avonturen onder de zeespiegel In 1989 kwamen twee in de diepzee spelende films uit waarin Johnson geparticipeerd had: het niet zo bekende Leviathan van George P. Cosmatos en de hit The Abyss, geregisseerd door James Cameron, die later nog meer furore zou maken met films als The Terminator, Terminator 2: Judgment Day, Aliens en Titanic. In Leviathan brengen op de oceaanbodem werkzame mijnwerkers een lading uit een Russisch scheepswrak naar hun onderwaterbasis. Maar al gauw blijkt dat ze genetisch gemuteerde, niet bepaald vredelievende monsters binnengehaald hebben... Johnson maakte deel uit van het team dat deze mormels vervaardigde. In The Abyss gaat een civiel duikteam op zoek naar een verdwenen kernonderzeeër. Daarbij geraken ze in verschillende hachelijke situaties en stoten ze zowaar op... aliens! Deze wezens, die goedgezind lijken te zijn, zoeken op diverse manieren toenadering tot de teamleden, zoals via in de lucht hangende waterstralen. Deze wonderbaarlijke buitenaardse schepsels waren door Johnson en zijn collega’s tot stand gebracht. “The Abyss is het meest nachtmerrieachtige filmproject dat ik ooit aan de hand heb gehad”, verzucht Johnson, “want de makers wilden allerlei dingen die volstrekt onmogelijk waren.” Samenwerking met Nederlandse filmmaker Ate de Jong Johnson liet tevens zijn signatuur achter bij Highway to Hell van de Nederlandse cineast Ate de Jong. Deze horrorfilm was losjes gebaseerd op de Griekse mythe van Orpheus en Eurydice. Hierin is het verloofde koppel Rachel Clark (Kristy Swanson) en Charlie Sykes (Chad Lowe) per auto op weg naar Las Vegas om daar te gaan trouwen. Bij een tankstation waarschuwt de eigenaar hen: “Val niet in slaap na de tweede boom die je tegenkomt.” Maar uiteraard gebeurt dat tóch. Daarna blijkt Rachel verdwenen te zijn: meegenomen door een Hellcop, een agent uit de hel. Om haar te redden, onderneemt Charlie een reis naar dit duivelse oord, bevolkt door allerhande angstaanjagende figuren, waaronder de driekoppige hellehond Cerberus, Satan (vanzelfsprekend), en... Rachels demonische alter ego. In álle diabolische verschijningen die Highway to Hell bevolken had Johnson een aandeel. Hoewel de rolprent al in 1989 voltooid was, bleef hij om diverse redenen, waaronder problemen met de in zwaar weer verkerende distributie- en financieringsmaatschappij Hemdale, ruim twee jaar lang op de plank liggen. Doordat De Jong met zijn daarna gemaakte komedie Drop Dead Fred niet onverdienstelijk scoorde, werd Highway to Hell alsnog uitgebracht. “Maar”, lijkt Johnson te betreuren, “niet zo heel veel mensen hebben de film gezien. Hij is bekender en populairder in Europa dan in Amerika.” Hoe was het om aan deze film mee te werken? “Het kostte ons zo’n zes uur om acteur Michael MacKay te transformeren tot het grote demonische creatuur waarin Kristy verandert. Omdat de filmopnamen in de ochtend zouden beginnen, moesten we rond 2:00 uur ’s nachts opstaan. Aan het eind van een de draaidagen waren nog niet alle voor die dag geplande opnamen met deze demon geschoten. En toen vroeg een van de regie-assistenten aan de acteur of wij hem weer in het pak wilden hijsen voor nog wat opnamen. Of wij dat wilden doen of niet had hij niet aan hem, maar aan mij moeten vragen, want wij waren immers degenen die dat werk deden! De acteur hoefde het alleen maar over zich heen te laten komen. Hij kon, als hij dat wilde, zelfs een dutje doen terwijl wij met hem bezig waren. Ik had hem ingehuurd en wist daardoor dat het prettig werken was met hem. Die regie-assistent was echt een regelrechte eikel! Op de laatste dag dat ik aan deze film werkte heb ik hem even goed teruggepakt, heb ik flink wraak genomen op hem! [Hierna schiet hij in een bulderlach.]” Van deze wraakactie waren Ate de Jong en tientallen anderen getuige. Daaraan terugdenkend zegt De Jong: “Ik herinner me dat alles nog heel goed en het was niet fraai! De regie-assistent in kwestie, Michael Waxman, was tough as nails, maar heel erg goed. Hij gaf niemand, dus ook de special en make-up effects-mensen, ruimte om te pielen. Dat nam Steve Johnson hem heel erg kwalijk. Iedereen mocht opgejaagd worden, maar hij en zijn team niet. Na de laatste opname hebben ze en plein public Michael vastgebonden, onder de lijm gegoten en veren ertegenaan geplakt: tarred and feathered [verwijzend naar de teer en veren die in vroeger tijden gebruikt werden om iemand in het openbaar te vernederen – TvR]. Ik was verbijsterd en neem het me tot op de dag van vandaag kwalijk dat ik niet ingegrepen heb, maar het hele make-up effects-team was dronken en was behoorlijk bedreigend. De volgende dag zijn ze op het matje geroepen en symbolisch – want de opnames waren afgelopen – door de producenten ontslagen. Overigens bewonder ik het werk van Steve heel erg. En persoonlijk heb ik nooit problemen met hem gehad.” Creatie van alien Sil voor Species: complexe klus Begin jaren ‘90 spreidde Johnson zijn vakmanschap tentoon in onder meer John Landis’ vampierfilm Innocent Blood (1992), de zombiefilm Return of the Living Dead III (1993) van Brian Yuzna en de op verhalen van horrorschrijver H.P. Lovecraft geënte, door meerdere personen geregisseerde raamvertelling Necronomicon (1993). Voor de film Species (1995) van Roger Donaldson wilden de filmmakers een deels menselijk, deels buitenaards personage, Sil genaamd, ten tonele voeren dat compleet anders was dan alles wat ooit eerder vertoond was. De Zwitserse kunstenaar H.R. (Hans Ruedi) Giger (1940-2014) werd ingehuurd voor het op papier ontwerpen van Sil. Het team van Richard Edlund zorgde voor de zogeheten motion capture-effecten. Motion capture, een techniek die indertijd nog in de kinderschoenen stond, houdt in dat eerst de bewegingen van iemand worden gefilmd, waarna deze beelden worden gebruikt om er digitale versies van te maken die zodanig zijn dat de bewegingen daarvan levensecht overkomen. Voor de scènes met Sil waar veel beweging aan te pas kwam ontwierpen en construeerden Johnson en zijn mensen animatronica, technologie om met elektronica en/of robotica iets, bijvoorbeeld een ledemaat, met hand- of computerbesturing te laten bewegen. Van Sil in haar buitenaardse verschijning realiseerden de special effects-mensen zowel een volledig animatronische versie met los te koppelen armen, hoofd en torso als een rubberen pak dat door actrice Natasha Henstridge gedragen werd. Ook bij het vervolg, Species II (1998) van Peter Medak, waren Johnson & co van de partij. Hoe complex was het om Sil in animatronische vorm te maken? “Ongelooflijk complex”, zegt Johnson. “Ik was bekend komen te staan als de man die doorschijnende wezens kan maken en regelmatig onder water werkt. Dus iedere keer als filmproducenten doorschijnende of doorzichtige wezens nodig hadden of een onderwaterfilm wilden maken, wisten ze ons te vinden. Dat gold ook voor de makers van Species, die een doorschijnend wezen, Sil, in hun film wilden zien en ervan uitgingen dat wij als ervaringsdeskundigen wisten hoe we dat aan moesten pakken. Maar Species was van een heel ander kaliber dan de eerdere films waarvoor we werk geleverd hadden en bracht daardoor ook heel andere problemen met zich mee. Zo bleek het verschrikkelijk moeilijk te zijn om Sil doorschijnend te maken, omdat we nog niet de siliconen en andere materialen hadden die we nu hebben. Dus moesten we er zelf iets op zien te bedenken, wat in feite gekkenwerk was. Ik ben zelfs stemmingsstabiliserende medicijnen gaan gebruiken, omdat de problemen me zoveel hoofdbrekens kostten dat ik mezelf wel van kant wilde maken. Maar met veel pijn en moeite hebben we het voor elkaar gekregen. De eerste scène waarvoor de animatronische versie van Sil gebruikt werd speelde zich af in een bubbelbad. Daarin heeft hoofdrolspeelster Natasha Henstridge seks met een man en verandert vervolgens in het buitenaardse monster. Tot onze grote vreugde werkte alles niet alleen meteen die eerste keer, maar zelfs in het water!” Urenlange gesprekken met lastige kunstenaar H.R. Giger Hoe verliep de samenwerking met de geestelijke vader van Sil, H.R. Giger? “Hij was een buitengewoon lastig persoon om mee samen te werken. Hij had de reputatie een schoft te zijn. Van alles wat van zijn tweedimensionale ontwerpen naar de derde dimensie was vertaald had niets hem ooit tevreden kunnen stemmen. Hij was een onvervalste ‘kunstenaarskunstenaar’, waardoor hij nooit ergens tevreden over was, zelfs niet over zijn eigen werk. Ik had een aantal jaren eerder met Hans te maken gehad bij Poltergeist II: The Other Side. Natuurlijk haatte hij wat we voor die film vervaardigd hadden, want hij haatte álles. Voor Species had ik me ten doel gesteld, zo had ik besloten, om hem blij te maken. Ik ontdekte dat hij simpelweg wilde dat er iemand naar hem luisterde, dat hij gehoord werd. En dus luisterde ik aandachtig naar wat hij te vertellen had. Het probleem was alleen dat hij als inwoner van Zwitserland vaak geen rekening hield met het tijdverschil en me daardoor menigmaal belde op tijdstippen waarop ik hoorde te werken. Het kwam voor dat ik hem wel drie of vier uur aan de lijn had, terwijl ik aan het werk had moeten zijn! Maar die gesprekken maakten hem wel blij. En daarmee was mij gelukt wat nog nooit iemand eerder [in de filmindustrie] was gelukt! Het vervelende was alleen dat hij keer op keer dingen veranderd wilde hebben. Maar als je een film maakt, moet je alles doen binnen een bepaald budget en heb je te maken met deadlines die je moet halen, zodat we regelmatig gewoonweg niet anders konden dan nee tegen hem zeggen. Tegen de tijd dat ik aan Species II begon was ik hem helemaal beu en was hij woedend, was de getergde man in hem weer terug. Zo erg had ik hem nog nooit meegemaakt. Soms was hij zo uitzinnig van woede dat hij de meest gruwelijke cartoons van aan de film verbonden mensen maakte, bijvoorbeeld met pinnen in het achterwerk of de mond. Op de cartoon die hij van mij gemaakt had werd ik verkracht door een alien. ‘Kijk, dit is nu wat ik van jullie werk vind!!’, leek hij met die cartoons te willen zeggen.” Opnieuw de diepzee in met Sphere Een wat minder conventionele sf-film op Johnsons conduitestaat is Sphere (1998) van Barry Levinson. In deze verfilming van het gelijknamige boek van Michael Crichton (Westworld, Jurassic Park) ontdekken duikers van de marine op de oceaanbodem een buitenaards ruimteschip van enkele honderden meters lang. Een groep wetenschappers wordt er op af gestuurd om het schip te inspecteren en hierover zoveel mogelijk aan de weet te komen. Nadat de onderzoekers in het gevaarte een kolossale goudkleurige bol aantreffen beginnen er vreemde dingen te gebeuren... Van alle sf-films waarvoor Johnsons kennis en kunde werden ingezet behoort Sphere tot Johnsons persoonlijke favorieten. “Ik had Michael Chrichtons boek gelezen en daar was ik helemaal weg van”, glimlacht hij. “En juist ómdat ik het een zo steengoed boek vond heb ik ontzáglijk hard gelobbyd om aan de film mee te mogen werken. Dat was de enige keer in mijn hele carrière dat ik een producer letterlijk dwong om me in te huren. Ik zei: ‘Ik laat je niet met rust tot je me inhuurt. Ook al krijg ik er niks voor, dat kan me niet schelen. Want ik wil gewoon deel uitmaken van deze film.’ En dat is dus ook gebeurd. Ik heb veel plezier beleefd aan de werkzaamheden voor Sphere, waar heel wat effecten voor nodig waren. Ik kreeg er een beetje een déjà-vu-gevoel van, want ook deze film speelde zich onder water af en ook hierin kwamen doorschijnende wezens voor, waaronder kwallen, waarvan wij animatronische exemplaren gemaakt hebben. Ook hebben we vreemdsoortige wormen en andere zeedieren, zoals vissen met stekels, gecreëerd. Ja, dat was een erg leuk filmproject.” Wat is het dat hem zo intrigeert aan het verhaal? “Het unieke concept van een alien”, vindt hij. “Het is een heel klein beetje te vergelijken met wat je ziet in Forbidden Planet, een sf-klassieker uit de jaren ’50. Ook heeft hij wel iets weg van de Stay Puft[t1] Marshmallow Man uit Ghostbusters. Het is een wezen dat zich manifesteert zodra je daar in je gedachten een voorstelling van maakt.” Opmerkelijke ontboezemingen Over een onderwerp dat veel anderen die het aangaat het liefst zouden stilzwijgen sprak Johnson zonder enige terughoudendheid: zijn jarenlange drugsgebruik. “In de eerste helft van de jaren ’80, toen ik in de 20 was, werkte ik aan meerdere hitfilms mee. Dat was zó’n waanzinnige tijd! Leuker dan toen heb ik het nooit meer gehad. Ik gebruikte drugs, reed snelle auto’s en droeg gekke kleren. Maar niet alleen ik gebruikte drugs, iedereen gebruikte drugs in die tijd: acteurs, regisseurs, scenarioschrijvers... Een film als Ghostbusters was in feite gemaakt met cocaïne. Maar er gold één ijzeren regel: geen drugs op de set.” Tijdens de opnamen van Fright Night werd hij keihard geconfronteerd met de schaduwzijde van drugsgebruik. “We moesten op een dag om 4:00 uur ’s ochtends beginnen aan de metamorfose van het personage Evil Ed in een weerwolf. Die klus zou door vier mensen uitgevoerd worden en zou, hadden we ingeschat, zo’n twaalf uur in beslag nemen. Op de daaraan voorafgaande avond zei een van hen tegen me: ‘Ik ga wat cocaïne halen. Wil jij ook wat?’ Ik zei: ‘Wat?! Nee joh, we moeten morgen heel de dag op de set zijn!’ Ik hoopte dat hij niets zou gebruiken, maar dat deed hij tóch. Met als gevolg dat hij de volgende dag niet kwam opdagen, omdat hij zich te belabberd voelde. Omdat we het werk met één persoon minder moesten doen, deden we er niet twaalf maar achttien uur over... Wij zaten daar niet zo mee, maar de acteur [Stephen Geoffreys] vond het minder prettig, haha! Achttien uur lang zat hij daar, enkel en alleen omdat één persoon verstek had laten gaan. Later kwam die collega naar mijn woning en klopte op het raam. Ik liet hem binnen en kon merken aan zijn lichaamstaal dat hij nog steeds onder invloed van de cocaïne was. Met een wanhopig klinkende stem zei hij: ‘Ze hebben me ontslagen!’ Waarop ik zei: ‘Wat mij betreft niet, hoor. Wat we gaan doen is het volgende: je neemt een poosje rust. Doe niets meer voor Fright Night, zorg dat je clean wordt en garandeer me dat dit nooit meer zal gebeuren. Dan mag je mee komen werken aan de volgende film, waarvoor ik al een contract op zak heb.’ Toen ging hij naar huis en... schoot zichzelf door zijn hoofd. Vreselijk gewoon.” Voor Magnolia (1999), een door Paul Thomas Anderson geregisseerd drama over toeval, vergiffenis en lotsbestemming, verzorgde Steve Johnson’s XFX een behoorlijk deel van de special effects. Tijdens de opnamen van die film deed hij een onaangename ontdekking: “Ik kwam erachter dat een van de castleden, William H. Macy, mijn vriendin neukte! Fantastisch acteur, maar als mens een klootzak. Er is een scène in de film waarin hij een trap op loopt [om op het dak van een elektronicawinkel te komen]. Juist op dat moment begint het kikkers te regenen en klapt een van de kikkers hard tegen zijn gezicht. Die fucking kikker had ik verzwaard met negen kilo lood, haha!” Ook projecten buiten de filmwereld Voor het sf-drama Bicentennial Man (1999) van Chris Columbus bouwde Johnson met een omvangrijk team de huishoudandroïde Andrew, gespeeld door Robin Williams. De film, gebaseerd op de Hugo en Nebula Award-winnende novelle The Bicentennial Man (1976) van Isaac Asimov, omspant 200 jaar – vandaar het woord Bicentennial in de titel. Gedurende die twee eeuwen ontstaan bij Andrew steeds meer emoties en gaat hij meer en meer over dingen nadenken, waardoor hij op een gegeven moment wettelijk erkend wenst worden als mens. Tot de ontelbare andere films waaraan de effectenkunstenaar zijn medewerking verleende behoren o.a. de reuzenspinnenfilm Arachnid (2001), de vampier-/actiefilm Blade II (2002), de in een alternatieve Victoriaanse tijd gesitueerde avonturenfilm The League of Extraordinary Gentlemen (2003), de superheldenfilm Spider-Man 2 (2004), de monsterfilm The Village (2004), de op het beroemde boek van H.G. Wells geënte sf-/rampenfilm War of the Worlds (2005) en de mad scientist-thriller Fear Clinic (2014), waarin patiënten met een angststoornis door behandeling in een speciale kliniek juist nóg angstiger worden. Voor de ooit geplande, maar uiteindelijk nooit verwezenlijkte film Superman Lives, die Tim Burton zou regisseren met Nicolas[t2] Cage als Superman, fungeerde Johnson als een van de voornaamste special effects-specialisten. Ten behoeve van dit filmproject had hij enige tijd gewerkt aan een ‘regeneratiepak’ van Superman. In 2015 werd een door Jon Schnepp geregisseerde documentaire over deze niet doorgegane rolprent uitgebracht, getiteld The Death of “Superman Lives”: What Happened? Daarin komt ook Johnson aan het woord. Daarnaast deed deze creatieve duizendpoot het een en ander voor tv. Zo was hij betrokken bij de sf-/horrorserie The Outer Limits (1995-2002), de sf-reeks Stargate SG-1 (1997-2007) en twee miniseries naar werk van Stephen King waarvoor hij Emmy Awards ontving: The Stand (1994) en The Shining (1997). Op basis van zijn eigen script produceerde en regisseerde hij de korte film Everloving (2003). Hierin voeren twee geestachtige verschijningen, die uit papier lijken te bestaan, door de lucht een ballet uit. Muzikaal omlijstte hij dit werkstuk met het gelijknamige instrumentale nummer van de in dance music gespecialiseerde Amerikaanse muzikant Moby, waarvan Johnson een groot fan is. Tevens is deze film, die op YouTube staat, een ode aan het werk van de Poolse schilder, beeldhouwer en fotograaf Zdzisław Beksiński [t3] (1929-2005), die gespecialiseerd was in dystopisch surrealisme. Op Johnsons cv treffen we verder een aantal videoclips aan, waaronder die van het nummer Pitbull Terrier (2014) van de Zuid-Afrikaanse hiphopband Die Antwoord, die ervan houdt te choqueren. Hiervoor had ‘Steve fucking Johnson’, zoals hij op de aftiteling genoemd wordt, rapper Ninja (Watkin Tudor Jones) het voorkomen van een pitbull gegeven. Ook Pitbull Terrier is op YouTube te vinden en was begin augustus 2019 al meer dan 45 miljoen keer (!) bekeken. Maar Johnson doet nog meer. Voor de tv-serie Mindfreak van illusionist Criss Angel ontwikkelde hij verscheidene illusies, aan de Stan Winston School of Character Arts is hij verbonden als instructeur en tijdens een periode van acht jaar waarin hij niet in de filmindustrie actief was schreef hij drie boeken. Dat laatste deed hij op de meest wonderlijke plekken, waaronder de jungle van Costa Rica, waarin hij een jaar lang vertoefde, en de Great Smoky Mountains in het zuidoosten van de VS. Rubberhead: boekenserie over Johnsons werk In 2017 publiceerde Johnson het eerste deel van zijn vijf delen te omvatten boekenserie Rubberhead: Sex, Drugs, and Special FX. Daarin verhaalt deze rasverteller op zowel informatieve als hilarische wijze van zijn werkzaamheden en belevenissen door de jaren heen. Niet alleen zijn ups, maar ook zijn downs komen hierin aan bod. John Landis voorzag deel 1 van een voorwoord. Dit boek werd zowel lovend ontvangen als goed verkocht en bevat honderden foto’s uit Johnsons bijna 40 jaar omspannende carrière. De publicatie werd realiteit na een fondsenwervingscampagne op de crowdfundingwebsite Kickstarter en verscheen in zowel een hardcover- als softcoverversie. Ook is een audioboek hiervan verkrijgbaar. Van 2 april tot 2 mei 2018 liep op Kickstarter met succes de campagne voor deel 2 van Rubberhead. Naar verwachting komt dit langverwachte vervolg binnen afzienbare tijd uit. “Ze gaan over de boekenserie een documentaire maken”, ontvouwt Johnson. “Er zijn zelfs twee Oscar-winnaars bij betrokken, die eerder de documentaire Man on a Wire [2008] maakten. Waarom ze hun geld willen verspillen aan mijn werk? Geen flauw idee, maar van mij mogen ze.” Nadere informatie www.youtube.com/user/stevejohnsonfx www.bifff.net Ton van Rooij
0 Opmerkingen
Laat een antwoord achter. |