Patrick Van de Wiele sprak op 9000Con over sf en muziek Sedert de song ‘In the Year 2525’ van Zager & Evans in 1969 in de hitlijsten stond, ben ik geïnteresseerd in de wisselwerking tussen muziek en sciencefiction. En doorheen de jaren ben ik dergelijke releases blijven volgen. Ooit hielp ik wijlen Eddy C. Bertin met een voordracht hier in Gent over de invloed van sciencefiction in muziek. Muziek heeft wel degelijk een langdurige relatie met sciencefiction.
Sciencefiction is één van de meest progressieve genres in fictie, het is rijk aan verbeeldingskracht, het reflecteert en geeft sociale kritiek. SF staat aldus voor een tegencultuur en loopt parallel met muzikale visionairen. De artiest projecteert zichzelf in een (denkbeeldige) held, vergelijkbaar met de SF auteur. En dat alhoewel sciencefiction decennia voorliep op rock en popmuziek. Beiden werden eerst verguisd, waren het domein van een cultus, om later in de populaire cultuur opgenomen te worden. Wanneer popmuziek zich waagde aan mijmeringen over de kosmos mondde dat bijvoorbeeld uit in: Moody Blues LP ‘Days of Future Passed’ (1967) & LP ‘Treshold of a Dream’ (1969). Deze laatste bevat hun antwoord op ‘Also Sprach Zarathustra’. Rock inspireert zich op SF boeken en films, en dat noemt men “interart” creativiteit. Daarbij horen ook dystopieën en sociale kritiek uit SF die in rock uitmonden zoals Bowie’s ‘1984’ uit de LP ‘Diamond Dogs’, gebaseerd op George Orwell. Bowie’s band noemde zich The Spiders from Mars, terwijl hijzelf als de androgyne hermafrodiet Ziggy Stardust optrad. De LP ‘Starman’ (1972) met daaruit de eerste single ‘The Rise and Fall of Ziggy Stardust & The Spiders from Mars’ combineert rock met SF en pantomime. Wist u overigens dat Bowie als kleine jongen de BBC tv-reeks ‘Quatermass Experiment’ zag, en dat had zo’n impact op hem, en zorgde voor een levenslange fascinatie met SF. Uiteraard kent u allemaal ‘Space Oddity’ uit 1969. Toch zou ik willen beweren dat het de opkomst van de elektronische muziek in de jaren zeventig en tachtig was die de kruising tussen muziek en speculatieve fictie op de voorgrond had gebracht, met artiesten als Vangelis, Jean-Michel Jarre, Klaus Schulze enz. voorop. Dit werd mogelijk gemaakt door de mogelijkheden van elektronische synthesizers om op sonische wijze een sfeer te creëren waarvan de menselijke cultuur aannam dat deze geassocieerd was met de kosmische ruimte. Er zijn talloze muzikale voorbeelden, teveel om hier in deze beperkte tijd op te noemen. Denk maar aan de songs ‘Who Wants to Live Forever’ van Queen uit de film ‘Highlander’, Toch som ik er enkele op, en laat ik u fragmenten zien van de videoclips: ‘In the Year 2525’ Deze hit dateert uit 1969 en is van het Amerikaanse popduo Zager en Evans. Ze bereikte nummer één in de Billboard Hot 100 gedurende zes weken, te beginnen op 12 juli 1969. Het nummer piekte in augustus en september van dat jaar drie weken lang op nummer één in de UK Singles Chart. Het werd in 1964 geschreven en gecomponeerd door Rick Evans en werd oorspronkelijk uitgebracht op een klein regionaal platenlabel (Truth Records) in 1968. Het werd later opgepikt door RCA Records. Zager en Evans gingen in 1971 uit elkaar. Omdat Zager en Evans nooit meer een hitsingle uitbrachten, werden ze op hun beurt een one-hit wonder. Vanaf 2022 zijn ze de enige artiesten die ooit een nummer één hit hebben gehad aan beide kanten van de Atlantische Oceaan en nooit meer een hit hebben gehad in de VS of het Verenigd Koninkrijk voor de rest van hun carrière. ‘In the Year 2525’ begint met een inleidend vers waarin wordt uitgelegd dat als de mensheid tot dat punt zou hebben overleefd, zij getuige zouden zijn van de daaropvolgende gebeurtenissen in het lied. De volgende verzen verspringen het verhaal met tussenpozen van ongeveer 1000 jaar, met name 3535, 4545, 5555, 6565, 7510, 8510 en ten slotte 9595. In elk volgend millennium wordt het leven steeds meer sedentair en geautomatiseerd: gedachten worden voorgeprogrammeerd in pillen die mensen kunnen consumeren; ogen, tanden en ledematen verliezen allemaal hun functie doordat machines hun functies vervangen; en het huwelijk wordt overbodig omdat kinderen in reageerbuizen worden verwekt. Het lied eindigt na 10.000 jaar. Tegen die tijd zijn de mensen eindelijk uitgestorven. Maar de verteller merkt op dat ergens "zo heel ver weg", mogelijk in een alternatief universum, de scenario's die in het nummer worden verteld, zich nog moeten afspelen, aangezien het nummer zich vanaf de top herhaalt (maar in dezelfde toonsoort, toon en snelheid). zoals het vorige couplet) en de opname vervaagt. Hier ziet u de AI versie ervan. https://youtu.be/PXJ8-mVo_WY?si=JeLn_Vu2QIpLtCQQ ‘The Robots’ Wanneer je denkt aan sciencefictionachtige muziek, kom je uiteraard bij de Duitse band Kraftwerk uit. Dit kwartet werd in 1970 in Düsseldorf opgericht door Ralf Hütter en Florian Schneider. Ze worden wereldwijd aanzien als innovatieve pioniers van elektronische muziek, en waren bovendien één van de eerste groepen om dit genre te populariseren. De band startte als onderdeel van het Duitse “krautrock” genre, waarna ze volledig overschakelden op elektronische instrumenten. Denk daarbij aan synthesizers (een instrument dat mij steeds geboeid heeft), drummachines en vocoders. Wolfgang Flür kwam er in 1974 bij, en het jaar daarop vervoegde Karl Bartos de band, en zo was de line-up compleet. Er volgden succesvolle albums zoals ‘Autobahn’ (1974), ‘Trans-Europe Express’ (1975), ‘The Man Machine’ (1978) en ‘Computer World’ (1981). En precies over een track uit ‘The Man Machine’ wil ik het hier hebben. Kraftwerk ontwikkelde een “robot pop” stijl, die elektronische muziek combineerde met popmelodieën, schaarse arrangementen en repetitieve ritmes, en zorgde ervoor dat hun look daar bij paste. Ik ga me concentreren op één van meest sciencefictionachtige tracks, nl. ‘The Robots’. Zoals gezegd staat die track op de elpee ‘The Man Machine’ (in het Duits ‘Die Mens-Machine’). Nu heeft de interactie tussen mens en machine mij ook steeds gefascineerd, ik denk dat die begon met de Tv-reeks ‘The Six-Million Dollar Man’, maar voor mij zijn hoogtepunt bereikte met de Borg uit de ‘Star Trek’ sage. En geloof me vrij, we zijn als mens goed op weg om in de nabije toekomst allemaal op een of andere manier cyborg te worden. Maar goed, ik ging het over muziek hebben. ‘The Man Machine’ werd in 1978 opgenomen in de Kling Klang studio, maar door Joschko Rudas en Leanard Jackson gemixt in de Studios Rudas in Düsseldorf. De bekende rood/zwarte cover van de elpee die ik bezit was geïnspireerd door de Russische artiest El Lissitzky en de Suprematisme beweging. De bandleden staan erop afgebeeld in dezelfde kleuren met rode hemden en zwarte dassen. De single ‘The Robots’ (in het Duits ‘Die Roboter’) kwam er in datzelfde jaar, met op de achterkant ‘Spacelab’. De tekst van de song refereert naar de toen revolutionaire techniek van robotica, en hoe mensen die kunnen gebruiken zoals ze willen. Tijdens de intro hoor je Russische tekst. De overige Engelstalige tekst wordt gezongen via een vocoder, waarbij de menselijke stem digitaal wordt omgezet. Wolfgang Flür schreef in 2003 overigens een boek daarover, ‘Ich war ein roboter’ ofwel ‘I Was a Robot’. Dat boek wordt nu gezien als een controversiële en compromisloze autobiografie van de band, omdat de andere groepsleden dat probeerden te censureren. De songtitel werd in 2007 door de BBC gebruikt voor de BBC Radio 4 documentaire ‘Kraftwerk: We Are the Robots’. Kraftwerk wordt nu ook genoemd als The Beatles van de elektronische muziek. De song wordt nu aanzien als één van hun beste tracks, en wanneer die live gebracht wordt, worden de groepsleden vervangen door robots die op hen gelijken. Soms zijn dat zelfs robotten zonder benen. In 1991 werd de song compleet geremixt, en maakt deel uit van het album ‘The Mix’, alhoewel de stijl ervan nu meer naar disco & dance neigt. https://youtu.be/D_8Pma1vHmw?si=tTLHEUSPfEE2e6zP ‘Clouds across the Moon’ In 1985 bracht de RAH band het nummer ‘Clouds Across the Moon’ uit, dat onmiddellijk insloeg als een bom. De RAH band is de afkorting van het Britse Richard Anthony Hewson orkest, dat echter een zuiver studio-orkest was, en reeds in 1976 opgericht werd. Hewson startte al tijdens de jaren ’60 als arrangeur en multi-instrumentalist, en werkte met wereldsterren, zoals James Taylor, Herbie Hancock, Supertramp, Diana Ross, Carly Simon, Art Garfunkel, Leo Sayer, Al Stewart, Chris de Burgh, Fleetwood Mac en Chris Rea. Zo arrangeerde hij voor The Beatles ‘The Long and Winding Road’, en voor Mary Hopkin ‘Those Were the Days’. In 1977 scoorde hij zijn eerste solohit met het instrumentale ‘The Crunch’. Naast de RAH band was hij tijdens de eighties ook als producent werkzaam voor Toyah Willcox, Five Star en Shakin’ Stevens. Tegenwoordig zou hij muziek voor Tv- en reclameprogramma’s schrijven. ‘Clouds Across the Moon’ viel vooral op door zijn futuristische videoclip. De song is afkomstig uit het album ‘Mystery’, en het nummer werd gezongen door Richard’s toenmalige vrouw Liz. De RAH band bracht talloze mooie singles uit, zoals ‘Messages from the Stars’, ‘Roll me down to Rio’, ‘Sam the Samba Man’ en ‘Perfumed Garden’, die ik allemaal bezit. ‘Clouds Across the Moon’ is echter de enige in dat rijtje dat de Belgische en Nederlandse hitparades wist te bereiken. Waarover gaat de song dan? Wel, in de toekomst woedt er een honderdjarige oorlog met de planeet Mars. Een vrouw belt jaarlijks via een intergalactische verbinding (en nog via een manuele operator, die je kunstjes in de originele videoclip ziet maken) naar haar man op vlucht 247 naar Mars. Maar mijnheer blijkt ondertussen al met een andere dame bezig te zijn.. In 1995 coverde de Japanse techno producer Yoshinori Sunahara de track op zijn debuutalbum ‘Crossover’. Drie jaar later was het de beurt aan het Noorse elektronische duo Frost om dat ook te doen op hun debuutalbum ‘Bedsit Theories’. In 1999, werd het nummer geremixt door de Duitse houseband Tiefschwarz. Vijf jaar later, in 2004 volgden December Boys met een cover, en in 2007 bracht Hewson het nummer opnieuw uit, ditmaal met een andere zangeres, nl. Emma Charles onder de naam ‘Clouds Across the Moon 07’. Deze nieuwe versie baadt in een echt jazzfunk sfeertje. En in 2008 coverde de Filipijnse zangeres Regine Velasquez het op haar album ‘Low Key’. In datzelfde jaar deed Nashira dat ook. Maar ook de Italiaanse zangeres Elly Bruna coverde het in 2010. En Evita deed het haar na in 2017, terwijl de voorlopige laatste cover dateert uit 2019 van de hand van Le Flex. Hier ziet u de AI versie. https://youtu.be/vY9JdAcM_Ok?si=-f5ql8WGSbjjAA7e ‘We Don’t Need another Hero’ De post-apocalyptische wereld van ‘Mad Max’. In 1979 werd de eerste prent uit dat universum vanuit Australië op wereld losgelaten. Hoofdrolspeler Mel Gibson was toen vrijwel nog onbekend. Hij speelde de rol van Max Rockatansky, een politieman die na de dood van zijn vriendin opkomt tegen de wetteloze bendes. Twee jaar later verscheen het vervolg ‘Mad Max 2: The Road Warrior’, en in 1985 volgde ‘Mad Max 3: Beyond Thunderdome’. Dit is voor mij de beste prent uit de reeks, in een regie van George Miller/George Ogilvi. Daarmee was de kous nog niet af, want in 2015 werden we getrakteerd op ‘Mad Max: Fury Road’, in mijn ogen een mislukking. En er zijn plannen voor delen 5, 6 en 7. Maar u raadt het al, ik wil het hier hebben over de derde film in het rijtje, omdat de hitsong daaruit wereldberoemd werd. Tina Turner zong die, en speelde tevens het personage Aunty Entity in die prent. Max wordt daarin beroofd van al zijn bezittingen en kan nog net de stad Bartertown bereiken, die gerund wordt door de Amazone-achtige Aunty Entity. Hij sluit een deal met haar en vecht namens haar in de Thunderdome, een kooi waarin gevechten op leven en dood worden gehouden. Entity belazert hem en gooit hem daarna de woestijn in. Met hulp van een groep kinderen die hij bij een oase vindt, en die in hem de man uit hun profetie zien, die hen gaat redden, gaat Max weer terug naar Bartertown, om met Entity af te rekenen. Het was Tina’s eerste filmrol in meer dan een decennium, want de vorige was The Acid Queen in de rockopera ‘Tommy’ van The Who uit 1975. Tina zei achteraf in 1988 over haar rol: "Aunty Entity was not as fierce as I wanted her to be. I wanted her to go back into the trunk and pull out the clothes that she was wearing when she built that city, because she built herself up from nothing and she definitely wasn't wearing that chain dress and those high-heeled shoes." De song ‘We Don't Need Another Hero (Thunderdome)’, te horen op het einde van de film tijdens de generiek, werd geschreven door de Brit Terry Britten en de Schot Graham Lyle. Die werd in juni 1985 uitgebracht als single, en staat uiteraard ook op de soundtrack van de film. Het duo dat de song schreef, was voorheen al verantwoordelijk voor Tina’s hit ‘What’s Love Got to Do with it’. Voor hun samenwerking in ‘Thunderdome’ kregen de songwriters de Ivor Novello Award voor “Best Song Musically and Lyrically”. Daarnaast volgde voor Tina zelf een Golden Globe nominatie voor “Best Original Song”, en een Grammy Award nominatie voor “Best Female Pop Vocal Performance”. Maar ze haalde die niet binnen. In de bijbehorende videoclip zie je Tina in haar maliënkolder zingen, die naar verluidt 55 kg woog, terwijl verschillende scènes uit de film afwisselen. Naar het einde toe zie je saxofonist Timmy Capello (die met haar mee op tournee ging) schitteren. Die videoclip werd genomineerd voor een MTV Video Music Award voor “Best Female Video”. Tina zelf kreeg steun van een kinderkoor uit King's House School in Richmond, Londen. Hun gezang werd eerst opgenomen in de beroemde Abbey Road studio’s, en Tina’s stem werd er later bijgevoegd. Tina zong tevens de openingstrack, ‘One Of The Living’, die ook een hit werd, en waarvoor ze wel de Grammy Award voor “Best Female Rock Vocal Performance” ontving. Later werd een uitgebreide versie van ‘Thunderdome’ uitgebracht op een maxisingle, met een instrumentale versie op de keerzijde. https://youtu.be/Gcm-tOGiva0?si=9NvD_aMXi8VavhpO ‘The Eve of the War’ De echte sciencefiction fan weet natuurlijk al lang waar het hier om gaat. Het is de ouverture ‘The Eve of the War’ uit Jeff Wayne’s muzikale versie van H.G. Wells’ roman ‘The War of the Worlds’. Die song werd gecomponeerd door Jeff Wayne samen met Gary Osborne. Dit studioalbum van de Amerikaans/Britse componist, muzikant en producer werd op 9 juni 1978 uitgebracht door CBS Records. Het is inderdaad ‘The War of the Worlds’ op muziek gezet, want het was het enige boek dat bij hem muzikale ideeën opriep. Zo zette hij de strijkers in voor het thema van de mensen, en de elektronische kant om de Martianen voor te stellen. Het geheel groeide tot een ware rockopera, met een rockband, een orkest, een verteller en zangers. De verteller was wijlen acteur Richard Burton, en daarnaast kwamen gastartiesten Julie Covington (song ‘Don’t Cry for Me Argentina), David Essex (song ‘Gonna Make You a Star’), Justin Hayward (The Moody Blues), Phil Lynott (Thin Lizzy), Jo Partridge en Chris Thompson aan bod. Het album werd een commercieel succes, en won twee Ivor Novello Awards. Er werden 2 singles uit getrokken, de eerste deze ‘The Eve of the War’ op een discoritme, en de tweede ‘Forever Autumn’. Dit gaat dus over de invasie van de Marsmannetjes. In 1975 verkregen Jeff Wayne en zijn vader de rechten op dit boek, en hij ging ermee aan de slag. Het album ging in première op 1/6/1978 tijdens een show in het Londense Planetarium. Daarna kwamen er uiteraard andere versies op de markt, zoals in het Spaans en het Duits. Een remixversie van ‘The Eve of the War’ werd uitgebracht door de Nederlander Ben Liebrand. Ik bezit de originele elpee, maar in 2005 werd het gemastered op een Super Audio CD. Er werd zelfs een live show opgevoerd waarbij het virtuele hoofd van Richard Burton op het grote scherm te zien was als verteller. Ik was erbij, samen met wijlen Alfons Maes, toen die vele jaren geleden opgevoerd werd in de Antwerpse Lotto Arena. In 2006 kwam die show zelfs uit op een dvd. https://youtu.be/Poii8JAbtng?si=1XzDjiGVAmHrdWcJ Ik hoop dat u genoeg inspiratie opgedaan heeft om u verder te verdiepen in sciencefictionmuziek! Bedankt voor uw aandacht. Patrick Van de Wiele Dit is de lezing die Patrick op 5 mei op 9000CON gaf.
0 Opmerkingen
Thomas Owen Jean-Louis Étienne (1965, Luik) is dé expert wat betreft de fantastische auteur Thomas Owen (pseudoniem van Gérald Bertot, Leuven 1910 - Etterbeek 2002). We gaan met hem in gesprek over deze Franstalige Belgische auteur.
OOTW: Beste Jean-Louis, hoe heb jij het werk van Thomas Owen leren kennen? En herinner jij je nog welk verhaal of welke roman van hem je het eerst las? Jean-Louis: Als tiener las ik Edgar Allan Poe, René Barjavel en de Franse 'Série noire'. Toen ontdekte ik de collectie 'Marabout fantastique', waardoor ik fan werd van fantastische literatuur. Ik ontdekte Owen op hetzelfde moment als Jean Ray in de boekwinkels. OOTW: Wat fascineert jou precies aan Thomas Owens boeken en verhalen? Welke elementen springen eruit voor jou? Jean-Louis: Ik denk aan deze zin van Jean Ray, in het voorwoord van The Strange Ways of Thomas Owen: "Hij [Owen] neemt de lezer bij de arm voor een onschuldige wandeling met de perverse bedoeling hem te beroven van zijn gezelschap als hij eenmaal geconfronteerd wordt met de gruwel." Owen van zijn kant zei over zijn vriend Jean Ray: "Bij hem breekt het monster de deur open. Bij mij blaast het een beetje rook door de deur." In feite zaaien de verhalen van Owen eerder verwarring dan dat ze angst veroorzaken. Hij speelt met zijn lezers, niet zonder een vleugje sadisme. De auteur beheerst de kunst van het understatement: geen woord te veel voor een maximaal effect. OOTW: Welke roman of welke verhalenbundel van Thomas Owen zou jij aanraden aan iemand die nog niets van hem gelezen heeft? En waarom precies die uitgave? Jean-Louis: Ik zou de bloemlezing Le Livre noir des merveilles (Het zwarte boek der wonderen) (Casterman, 1980) aanraden, die dertig fantastische korte verhalen bundelt die tussen 1943 en 1978 zijn gepubliceerd, van zijn eerste verhalen die door Jean Ray zijn geprezen tot de verhalen die zijn geïnspireerd door de schilderijen van Gaston Bogaert. De verhalen zijn door de auteur zelf uitgekozen. Ik moet ook zijn Oeuvres choisies (La Renaissance du livre, 2000) noemen, met daarin "La Cave aux crapauds" (De paddenkelder) en "Le Tétrastome" (een fantastisch verhaal geschreven in de eerste persoon en grotendeels autobiografisch), en zijn belangrijkste romans, die literaire prijzen hebben gewonnen: Le Jeu secret (Het geheime spel) en Les Grandes Personnes (Grote mensen). Deze boeken worden niet meer gedrukt en zijn alleen verkrijgbaar op de tweedehandsmarkt. De nieuwe boeken zijn: La Truie (De zeug), Le Jeu secret en Hôtel meublé (Het hotel) (alle drie verschenen bij Labor), Contes à l'encre de la nuit (Verhalen van de inkt van de nacht) (Mijade), L'initiation à la peur (De initiatie in de angst) (Rivages), La Cave aux crapauds et autres contes étranges (De paddenkelder en andere vreemde verhalen) en Cérémonial nocturne (Nachtelijke ceremonie) (Terres de brume) en ten slotte La Porte oblique (De schuine poort) (Murmure des soirs). OOTW: In welk genre vind jij Thomas Owen het sterkst: detectives of fantastiek? En hou je van de mengvormen van beide, die hij ook soms schreef? Jean-Louis: De eerste werken van Thomas Owen waren korte misdaadromans met een duister gevoel voor humor waarin hij zijn tijdgenoten minachtte, of het nu ging om de "Swings" (een beweging van jonge rebellen tijdens de bezetting, vergelijkbaar met de Franse "Zazous" (Un crime "swing") of de kunstwereld (Le Nez de Cléopâtre). In 1942-1943 was de sfeer van zijn romans fantastisch getint: "Il n'y avait aucun doute. Cet être n'était pas de ce monde. Il y avait en lui quelque chose de glaçant, de malfaisant, de démoniaque… Nazim Sobol. Et il épela, lentement, d'un ton lugubre: - N... comme Nécrophage. A... comme Alibi. Z... comme Zombie. I comme... Ichor. M comme... Mandragore. S comme... Sanguinolent. O comme... Ossement. B comme... Bacille. O comme... Obsèques. L comme... Les oiseaux..." (L'initiation à la peur, Les Auteurs associés, 1942). "Er was geen twijfel mogelijk. Dit wezen was niet van deze wereld. Er was iets ijzingwekkends, kwaadaardigs, demonisch aan hem... Nazim Soboll. En hij spelde, langzaam, op een sombere toon: - N... als in aasvretend. A... als in alibi. Z staat voor zombie. I is voor... ichor. (nvdr. Ichor is het bloed dat door de aderen van de goden zou stromen.) M staat voor... alruin. S staat voor… bloedstollend. O staat voor... beenderen. B staat voor bacil. O staat voor... begrafenis. L staat voor... de vogels..." In Hôtel meublé (Les Auteurs associés, 1943) ontmoeten we in een sombere atmosfeer een oude woekeraar, een acteur die alle aandacht voor zich wil, een lijkenwasser, een helderziende en een fotograaf van dode kinderen. Rond deze tijd publiceerde Owen zijn eerste fantastische verhalen in twee boeken: Les Chemins étranges (Vreemde wegen) (De Kogge, 1943, met een voorwoord van Jean Ray) en La Cave aux crapauds (La Boétie, 1945). OOTW: Wat vind jij het allerbeste korte verhaal van Thomas Owen? En waarom? Jean-Louis: Of het om zijn beste verhaal gaat, zou ik niet durven zeggen, maar in ieder geval een van mijn favorieten: " Les retrouvailles" (De reünie), gepubliceerd in 1972 in de bundel La Truie. Het is moeilijk om de context uit te leggen zonder het verhaal te verpesten: de auteur schreef het verhaal na de onverwachte dood van zijn vrouw. Het bevat een boodschap van hoop en beschrijvingen die doen denken aan artikelen van kunstcriticus Stéphane Rey. (Nvdr. Stéphane Rey was het pseudoniem waaronder Bertot/Owen recensies en essays schreef.) Een heel ander verhaal is "La colère" (Woede), dat verscheen in een bundel getiteld Les Sept Péchés capitaux (De zeven hoofdzonden). Het gaat om een Siamese tweeling met heel verschillende karakters. Op een dag komt de zachtaardige in opstand tegen zijn broer en steekt hem in het hart met een schaar... om vervolgens ontzet te kijken naar de inerte massa die aan zijn lichaam hangt. Een voorbeeld van de wreedheid waartoe Owen in staat is! OOTW: Je hebt een eigen uitgeverij, Au Quai de Rhum. Welke uitgaven van Thomas Owen verzorgde jij daarvoor? En in welke talen? Jean-Louis: Au Quai de Rhum is ontstaan dankzij Thomas Owen: in 1995 gaf ik hem een boekje met een paar artikelen en twee verhalen voor een Tsjechische francofiele vereniging. De naam "Au Quai de Rhum" is een knipoog naar Jean Ray's geliefde "Rhum Row", maar ook een verwijzing naar de Quai de Rome in Luik, een van de mooiste landschappen van de stad. Ik publiceer boekjes in A-5 formaat, met een gemiddelde oplage van ongeveer vijftien exemplaren, en catalogi tegen gemarkeerde prijzen, vaak met voorwoorden van specialisten in het genre. Ik heb een kort verhaal van Owen gepubliceerd, getiteld 'Dr. Babylon kwam voorbij', vertaald naar het Nederlands door Roger d'Exsteyl. De "Passage du Dr. Babylon", (De gezellen van de angst, Herk-de-Stad, Brems, 1968 evenals een kort artikel van Owen over Jean Ray vertaald in het Russisch en Georgisch. Ik heb ook niet eerder gepubliceerd werk uitgegeven van Jean-Baptiste Baronian, Henri Vernes, Nadine Monfils en Frank Roger. Ik probeer nu artikelen en recensies te publiceren in een kleine collectie genaamd Deux livres de Thomas Owen en artikelen over Belgische fantasy in tweetalige Frans-Russische versies. OOTW: Wat kan je ons vertellen over jouw ontmoeting(en) met Thomas Owen? Jean-Louis: In 1993 gaf een vriend die in de uitgeverij werkte me het postadres van Thomas Owen. Na lang aarzelen vertelde ik hem over mijn enthousiasme om Le Tétrastome (Lefèbvre en Gillet, 1988) (nvdr. Le Tétrastome is zowel de naam van een verhaal als van een bundel.) te lezen. Het was 8 december en hij antwoordde onmiddellijk. Er werd een afspraak gemaakt voor begin januari. Zoals Nadine Monfils schreef: "Ik stond voor zijn deur, niet erg comfortabel onder een enorme blauwe regen." Ik werd begroet door de meester des huizes, vergezeld door de trouwe Gustavine, zijn huishoudster sinds 1942. Owen ontving zijn gasten in een pluche salon en studeerkamer op de eerste verdieping. Hij was geamuseerd en nieuwsgierig naar zijn bezoeker en ik moest het grootste deel van het interview, dat hij kordaat tot twee uur beperkte, zijn vragen beantwoorden. Bij deze gelegenheid hoorde ik van de publicatie van de bundel La Ténèbre (De duisternis) en het eerste deel van zijn complete werken (Claude Lefrancq, 1994). We namen afscheid en spraken af elkaar weer te ontmoeten op de Boekenbeurs van Brussel. Daarna bezocht ik hem gemiddeld twee keer per jaar in zijn huis in Schaarbeek. Ik ontmoette hem op conferenties, vernissages en andere evenementen. (Ik denk bijvoorbeeld aan "Coups de coeur à Thomas Owen", een tentoonstelling in april 1998 die werk van meer dan 200 kunstenaars samenbracht.) Owen stelde me ook voor aan zijn vrienden – schrijvers en schilders – met wie ik op zeer goede voet ben gebleven. Mijn laatste afspraak met Owen was voor zijn begrafenis, op woensdag 6 maart 2002, in de kerk van de Heilige Familie in Schaarbeek. Na de plechtigheid ontmoette ik André Verbruggen, voorzitter van de Vriendenkring Jean Ray. OOTW: Je hebt een grote verzameling met werken van Thomas Owen. Hoe kan men zelf zo’n verzameling opbouwen? Jean-Louis: Het goede nieuws is dat het mogelijk is om een verzameling van Thomas Owens werken op te bouwen zonder dat je je portemonnee hoeft los te maken. Dit is ongetwijfeld het enige voordeel van de terugval naar de anonimiteit die de auteur heeft gemaakt sinds zijn dood in 2002. De uitgaven van Marabout zijn heel makkelijk verkrijgbaar, en de oorlogsuitgaven verkopen voor enkele tientallen euro's. Wanneer gelimiteerde uitgaven publiek te koop worden aangeboden, blijft de prijs heel redelijk. Twee titels van Jean Ray zijn in beperkte oplage verschenen: Le Coffret (De koffer) (L'Atelier du livre, 1958) in een oplage van 300 exemplaren en Jean Ray l'insaisissable (Jean Ray de onaantastbare) (Dynamo, 1965). Elf exemplaren van dit laatste boek werden gedrukt op zogenaamd hollande impérial (Nvdr. soort luxepapier, ook gekend als ‘papier hollande’.) en veertig op perkament. Les Maisons suspectes (De verdachte huizen) (Jacques Antoine, 1976), de eerste samenwerking tussen Thomas Owen en schilder Gaston Bogaert, is erg gewild. Een uniek in leer gebonden exemplaar met een originele tekening en litho werd bij publicatie gekocht door de industrieel Carlo De Poortere. OOTW: Je schreef ook een boek over Thomas Owen, meer bepaald over hoe hij zich tot de Gentse auteur Jean Ray/John Flanders verhield. Dit boek, genaamd ‘Jean Ray / Thomas Owen. Correspondances littéraires’, verscheen in 2016 bij Presses universitaires Valenciennes. Hoe kwam dit boek tot stand? Wat was de aanleiding? Hoelang heb je eraan gewerkt? Kan je een ontdekking met ons delen die je deed bij de research voor dit boek? Jean-Louis: Oh ja! Het is een lang verhaal... Van 2009 tot 2011 heb ik, op aanraden van Jacques De Decker en Jean-Baptiste Baronian, de archieven van Thomas Owen gearchiveerd. Ze waren opgeslagen bij de zoon van de auteur, een tweedehands handelaar die in de Condroz woonde. Daar vond ik correspondentie van Jean Ray en zijn dochter Lulu aan Owen, gesigneerde boeken van Jean Ray en vele andere documenten. Tegelijkertijd werkte ik samen met Baronian aan een biografie van Owen. De houder van het auteursrecht wees ons project op het laatste moment af, dus gebruikte ik mijn project en de beschikbare documentatie om een boek te schrijven over de vriendschappelijke relatie tussen Jean Ray en Thomas Owen. Mijn idee was om een boekje van vijftig pagina's uit te geven bij de Vriendenkring Jean Ray. Van maand tot maand werd het boek belangrijker en het interesseerde Arnaud Huftier, die me voorstelde om het uit te geven bij de Presses universitaires de Valenciennes. Hoe lang heb ik erover gedaan om het boek te schrijven? Ik schat dat het drie jaar duurde. Ik werkte drie uur per dag. Ik reisde veel in die tijd en mijn typoscript volgde me overal. Ik herinner me dat ik het een keer vergat in de trein naar Frankfurt. Hoe verbaasd was ik toen ik het op de terugweg van de conducteur op het perron terugkreeg! Het boek is erg goed ontvangen, waarbij een recensent de goede keuze van de titel benadrukte. Render unto Caesar the things that are Caesar's: de titel van mijn boek werd me aangeraden door Johnny Bekaert, directeur van uitgeverij Poespa Producties en lid van de Vriendenkring Jean Ray. OOTW: In welke landen is Thomas Owen bekend? Is hij een vaak vertaalde auteur? Hoe denk jij dat wij meer Nederlandstaligen ertoe kunnen aanzetten om met zijn werk kennis te maken? Jean-Louis: Thomas Owen, die in zijn beginperiode alleen in België bekend was, publiceerde in Frankrijk dankzij Jean Ray, die connecties had met Opta (Mystère Magazine en Fiction). Zijn eerste korte verhaal verscheen eind 1951. Het jaar daarop was hij de Belgische winnaar van de wedstrijd "Les 56 meilleures Nouvelles du Monde" (De 56 beste korte verhalen ter wereld) en werd zijn verhaal vertaald in het Engels, Duits, Nederlands, Deens, Noors, Zweeds, Grieks, Hebreeuws, Turks, Fins en Portugees. Owens eerste vertaling verscheen in 1964 in Italië. Daarna werd hij vertaald in het Duits, Chinees, Spaans, Grieks, Italiaans, Hongaars, Nederlands, Braziliaans, Roemeens en Russisch. Vanaf de jaren '80 werden bundels van zijn korte verhalen gepubliceerd in het Duits, Engels en Italiaans, en later in het Japans, Russisch en Roemeens. Ik wil graag het werk van de universiteiten van Aken, Bologna en Cluj-Napoca (Nvdr. ook gekend als Cluj; deze stad ligt in Transsylvanië in Roemenië) benadrukken. Ik wil ook graag mevrouw Neuschschäfer, mevrouw Soncini, mevrouw Pop en mevrouw Stanciu bedanken, die de werken van Owen hebben bestudeerd en vertaald. Ik heb de gelegenheid gehad hen te ontmoeten: ze boden me waardevolle documenten aan, Anna Soncini schreef een tekst over Owens honderdste verjaardag en samen met Alexandra Stanciu nam ik deel aan het debat dat door de Koninklijke Academie voor Letterkunde werd georganiseerd. Kort voor haar dood gaf mevrouw Neuschäfer me een verbeterde versie van een van haar artikelen, die het nawoord van mijn boek werd. De ontvangst van Owen in Rusland is opmerkelijk: er zijn bijna 150 teksten vertaald, waaronder vier romans. Owen is het meest bekend sinds het succes van Jean Ray, dankzij de inspanningen van Evgeniy V. Golovin en Aleksander G. Dugin. Ik heb het voorrecht – dankzij André Verbruggen van de Vriendenkring Jean Ray – de 'historische' vertaler van Jean Ray en Thomas Owen te kennen: Arkady M. Grigoriev vertaalt Jean Ray sinds 1968; we hebben uitgebreid gesproken over zijn bundel Immeuble de rapport (Vastgoedbeleggingen), een vertaling van Hôtel meublé! Laten we terugkomen op de kwestie van het uitgeven van Owen in het Nederlands: het lijkt mij dat hij hetzelfde lot ondergaat als Hubert Lampo, die slechts twee vertalingen in het Frans heeft gehad, op initiatief van Vladimir Dimitrijević, de directeur van uitgeverij L'Âge d'homme, een Servische uitgever uit Lausanne! Momenteel bestaan er slechts twee vertalingen van Owen in het Nederlands, een van Roger d'Exsteyl ("Dr. Babylon kwam voorbij") en een van DannY De LaeT ("Le pied"). Albert Van Hageland publiceerde in zijn bloemlezing Land van Griezel (Reinaert, 1976) teksten van Claude Seignolle, Edgar Allan Poe en Guy de Maupassant, maar niet van Owen, die hij reserveerde voor zijn bloemlezing 13 Histoires de sorcellerie (13 verhalen over hekserij) (Marabout, 1975). Het was een grote teleurstelling voor de auteur om niet erkend te worden door het Vlaamse lezerspubliek. Owen was perfect tweetalig; hij zorgde voor inleidingen op en vertaalde werk van Walter Beckers en Hugo Raes. Eerlijk gezegd zou ik blij zijn als er een Thomas Owen-collectie in de etalages van de Vlaamse boekhandel zou liggen. Ik zou dit zien als het einde van een soort 'onrechtvaardigheid', net zoals ik vertalingen van Johan Daisne, Hubert Lampo of Eddy C. Bertin zou toejuichen. De Vlaamse fantasyliteratuur is rijk en levendig, getuige de initiatieven van uitgeverij Poespa Producties (In Tenebris) en vele andere meer discrete maar zeer actieve spelers. Het aantal vertalingen toont aan dat het werk van Thomas Owen niet op culturele barrières stuit en dat het tot de klassiekers behoort. De enige voorwaarden om de auteur te waarderen is ten eerste te accepteren dat hij de lezer manipuleert, kat en muis speelt, niet zonder een vleugje sadisme. De tweede voorwaarde is om het fantastische te beschouwen volgens de definitie van Roger Caillois: "het binnendringen van het ongewone in het alledaagse." De fout van de huidige fantasy is om een overvloed aan vampiers en zombies 'acceptabel' te maken in de alledaagse wereld, en ze te overtreffen in horror. Met een auteur als Thomas Owen zou het niet overdreven zijn om te zeggen dat hij de fantasyliteratuur weer de plaats heeft gegeven die haar toekomt. OOTW: Zijn er auteurs (naast Jean Ray) die je met Thomas Owen zou kunnen vergelijken qua stijl of thematiek? Jean-Louis: Ja, en dat zijn er heel veel. De reden is dat, zoals Jean-Claude Smit-le-Bénédicte het verwoordde, Owen jonge schrijvers (en kunstenaars in het algemeen) sterk aanmoedigde. Hij schreef ongeveer vijftig voor- of nawoorden voor schrijvers en evenveel, zo niet meer, voor kunstenaars onder het pseudoniem Stéphane Rey. In de jaren '80 kwamen een aantal jonge schrijvers dicht in de buurt van Owen, zonder vleierij of imitatie, vooral via het tijdschrift Magie rouge en het Centre d'art d’ Ixelles (Nvdr. Elsene). Zo waren er Patrick Verlinden, die door Henri Vernes met Owen werd vergeleken, Alain Magerotte, die dankzij La Cave aux crapauds de fantastiek ontdekte, en Michel Rozenberg, winnaar van twee literaire prijzen. OOTW: Thomas Owen was onder de naam Stéphane Rey ook kunstcriticus. Hoe schat jij zijn bijdrage in wat betreft kunstappreciatie? En voor wat soort kunst had Owen een persoonlijke voorkeur? Jean-Louis: Het pseudoniem "Stéphane Rey" verscheen voor het eerst in 1933 in het dagblad Le Vingtième siècle. Het werd geboren uit onvrede met zijn werkgevers, die vonden dat schrijvers geen serieuze mensen waren! In 1941 gebruikte hij dit pseudoniem om twee detectiveromans te schrijven: Gordon Oliver mène l'enquête (Les Heures bleues) en Ce soir, huit heures (Le Jury). In de tweede roman heet de onderzoeker... Thomas Owen, wat het laatste pseudoniem van de auteur werd. Over pseudoniemen gesproken, ik had het geluk een derde te ontdekken: Monsieur Arsène, waarmee hij van 1936 tot 1940 een column schreef. Stéphane Rey is het pseudoniem dat hij vooral gebruikte voor zijn artikels over kunst: kritieken in Le Vingtième siècle, Le Phare, La Libre Belgique, L'Echo de la Bourse en vele andere. Tussen 1933 en 2002 schreef hij meer dan 25.000 recensies. Stéphane Rey was vooral geïnteresseerd in figuratieve schilderkunst. Hij werd weinig beïnvloed door de mode en was een doodsvijand van René Magritte, die hij verweet dat hij de opvattingen van zijn surrealistische vrienden (slecht) schilderde. Aan de andere kant was hij goed bevriend met Paul Delvaux en Leonor Fini en wisselde hij brieven uit met James Ensor. Tot de favoriete kunstenaars van Stéphane Rey behoorden de kunstenaars die samenwerkten met Thomas Owen: Gaston Bogaert en Maria Noppen de Matteis. Er was ook Désiré Roegiest, een multidisciplinaire kunstenaar die veel heeft bijgedragen aan de bekendheid van de schrijver. Owen heeft uitgebreid geschreven over Benn, de bijbelschilder die veel portretten van de schrijver schilderde. Owens andere kunstenaars zijn onder andere de Italiaanse schilder Armodio, wiens werk een dromerig universum verkent met vaak stillevens, en Salvatore Gucciardo, uit Marcinelle, wiens werk sterrenstelsels verkent die bewoond worden door halfgoden die half mens, half machine zijn. PS: Finn Audenaert stelde de vragen in het Nederlands en Jean-Louis Étienne antwoordde in het Frans. De Franse versie van het interview staat op Verhalen uit Vreemde Oorden. Raymond De Kremer (Gent, 1887-1964) was een Vlaams schrijver, die onder de pseudoniemen Jean Ray en John Flanders, en vele andere namen, een aantal fantastische romans en honderden verhalen publiceerde. Hij schreef zowel in het Nederlands als in het Frans. Zijn bekendste roman is Malpertuis, een vaak vertaald boek dat ook verfilmd werd.
André Verbrugghen, de voorzitter van de Vriendenkring Jean Ray legt hieronder uit waarom deze auteur als Jean Ray zo geprezen wordt, maar als John Flanders wat minachtend bekeken wordt. Geheel ten onrechte, zoals zal blijken. André Verbrugghen - Jean Ray, John Flanders, Sailor en de anderen, of de risico’s van schuilnamen… Het vooroordeel is een plaag, een soort virus van de geest. Aanleunend bij de slechte wil en de leugen. Raymond De Kremer is sinds lang het slachtoffer van zo’n hardnekkig vooroordeel. In haar eenvoudigste vorm kan men het zo formuleren: John Flanders = Nederlands = broodschrijver versus Jean Ray = Frans = hoogstaande auteur. Voor de echte fan van Jean Ray/John Flanders is de naam waaronder een roman of een verhaal verscheen van weinig belang. Wat voor de lezer telt is de oorspronkelijkheid en de kwaliteit van de tekst. Maar de signatuur – voor zover ze voorkomt – kan belangrijk zijn, want ze kan de lezer ertoe brengen om de auteur verkeerd te beoordelen. We moeten onmiddellijk toegeven dat de schrijver zelf, evenals zijn literaire agenten, grotendeels verantwoordelijk zijn voor deze situatie. Dit geldt vooral voor zijn Nederlandstalig oeuvre. Door het gebruik van talloze schuilnamen loopt de lezer hopeloos verloren bij het zoeken naar de uiteindelijke auteur van talrijke teksten, die in dag- en weekbladen en tijdschriften gepubliceerd zijn. Voor zover ze al niet anoniem verschenen. Als men nagaat wat in het Nederlands in boekvorm verscheen vóór zijn overlijden, telt men slechts acht titels, hoofdzakelijk door de Goede Pers, Averbode, uitgegeven, alle onder de naam John Flanders: Spoken op de ruwe heide (1934), De zingende vallei (1946), De zilveren kaap (1946), Geheimen van het Noorden (1948), Het zwarte eiland (1948), De geheimzinnige regenman (1950), Bij de roodhuiden (1956) en Vlucht naar Bradford (1964). Daarbij voegen we nog twee Vlaamse Filmkens (oorspronkelijk Presto Films) op groot formaat: De Gevangenen van Morstanhill (1959) en Hirro, het kind van het oerwoud (1959). Eigenaardig genoeg dragen de Franstalige versies, tezelfdertijd op de markt gebracht, de naam van Jean Ray. Begrijpe wie begrijpen kan… Tot 1964 telt men slechts twee Nederlandstalige verhalenbundels, beide onder de naam Jean Ray: Vlaamse griezelverhalen, met een selectie uit Les 25 meilleures histoires noires et fantastiques de Jean Ray (1961), die dus zoals te verwachten ook in het Nederlands de signatuur Jean Ray draagt. Griezelen (1964) daarentegen telt een vijftigtal verhalen oorspronkelijk getekend door John Flanders. Waarom liet Albert van Hageland, nochtans de literaire agent voor het Nederlandstalig werk, deze bundel dan onder de naam Jean Ray uitbrengen? Het is een gemiste kans om de naam John Flanders in de boekhandel te zien prijken… Men kan dezelfde vraag stellen bij het verschijnen van Gouden tanden (1998), met als auteur Jean Ray. In deze bundel van 33 verhalen zijn er in oorspronkelijke versie 12 toe te wijzen aan John Flanders en 10 aan Jean Ray, terwijl 10 verhalen andere schuilnamen uit Bravo! dragen en 1 anoniem verscheen. Waarom werd dit boek dan niet onder de dubbele naam Jean Ray – John Flanders uitgegeven? Jean Ray is uiteraard vooral bekend door de ‘klassieke’ verhalenbundels en romans : Les Contes du whisky, La Croisière des ombres, Malpertuis, La Cité de l’indicible peur, Les Derniers contes de Canterbury, Le Grand nocturne, Les Cercles de l’épouvante, Le Carroussel des maléfices, Le Livre des fantômes, Les Contes noirs du golf en Saint-Judas-de-la-Nuit. Men kan dus terecht verwonderd opkijken bij het vaststellen dat meerdere teksten uit voornoemde bundels oorspronkelijk door John Flanders ondertekend werden in Franstalige kranten en magazines: - ‘Le Dernier voyageur’ (1929) - ‘Dürer, l’idiot’ (1929) - ‘Le Psautier de Mayence’ (1930) - ‘La Présence horrifiante’ (1931) - ‘Je n’ai pas même vu son visage’ (1931) Deze lijst kan men trouwens aanvullen met andere belangrijke teksten, zoals: - ‘Le Roman du pluvier’ (1929) - ‘L’Idylle de Monsieur Honigley’ (1933) - ‘La Trouvaille de Mr Sweetpipe’ (1935) - ‘Le Torrent de boue’ (getekend J.F.,1930) - ‘Le (La) Scolopendre’ (getekend J.Fl., 1931) - ‘Monsieur Briscombe et le feu’ (getekend J.Fl., 1931) Wel moet men de lezer herinneren aan het feit dat De Kremer, na zijn vrijlating uit de gevangenis in 1929 (hij werd veroordeeld voor zwendel) en na de commerciële flop van de verhalenbundel La Croisière des ombres, besloot om tijdelijk af te zien van de ‘verbrande’ naam Jean Ray en, op aanraden van Pierre Goemaere (van de krant La Revue Belge), de nieuwe schuilnaam van John Flanders aannam. Maar dit is natuurlijk geen voldoende reden om die teksten zomaar later opnieuw aan Jean Ray toe te wijzen, zonder de minste verklaring en aldus de naam van ‘de ware ondertekenaar’ te verzwijgen. Er geen gewag van maken is in feite liegen door verzuim. En dat liegen werd ononderbroken verder gezet in de opeenvolgende heruitgaven tot zelfs de recente uitgaven bij Alma (Frankrijk) en Espace Nord (België) toe, al worden die gelukkig wel voorgesteld – en van voor- en nawoorden voorzien – door specialisten die natuurlijk zeer goed op de hoogte zijn van de werkelijke stand van zaken. In deze context kunnen we een opmerkelijk feit onderlijnen met betrekking tot Les 25 meilleures histoires noires et fantastiques de Jean Ray (1961). Deze bundel heeft ontegensprekelijk de Gentenaar toen opnieuw op de voorgrond gebracht en aan een nieuwe generatie lezers gepresenteerd. Maar wat stelt men vast? Het boek bevat ‘L’Histoire du Wûlkh’, een bewerking van ‘L’Etrange Ennemi’ (1936), een verhaal dat behoort tot de (anonieme) Harry Dickson-detectivesaga, alsook ‘La Princesse tigre’ (1954), ondertekend door John Sailor. Men vindt er ook vier verhalen die oorspronkelijk door John Flanders gesigneerd waren: ‘Le Dernier Voyageur’, ‘Le Psautier de Mayence’, ‘La Scolopendre’ en ‘Quand le Christ marcha sur la mer’ (= ‘Je n’ai pas même vu son visage’) en tevens twee vertalingen van John Flanders-verhalen: ‘Dents d’or’ (‘Gouden tanden’, oorspr. 1950) en ‘Merry-go-round’ (oorspr. 1949). In totaal telt men dus niet minder dan 8 op de 25 verhalen die oorspronkelijk niets met de naam Jean Ray te maken hebben. Men kan de lijst nog aanvullen met verhalen en romans waarbij men zich kan afvragen of de Franstalige lezers wel beseffen dat het vertalingen betreft: ‘Drummer-Hinger’ (1930), ‘Geierstein’ (1948), ‘Trois petites femmes sur un banc’ (‘Drie oude vrouwtjes op een bank’, 1950), ‘L’Homme qui épousa un fantôme’ (‘De man die een spook huwde’, 1950), ‘Croquemitaine n’est plus…’ (‘De Boeman is dood’, 1948), ‘Le monstre de Borough’ (‘Het Monster van Borough’, 1948), en andere. Laat ons een veronderstelling maken: indien de avonturen van detective Harry Dickson niet anoniem uitgebracht waren, wie kan verzekeren dat het niet John Flanders zou geweest zijn die ze zou ondertekend hebben? Gezien het genre en de ‘populaire’ vorm van de reeks mag men zich deze vraag zeker stellen. Die afleveringen werden, kort voor het overlijden van de auteur, zomaar aan Jean Ray toegewezen. De veronderstelling wint aan belang als men bedenkt dat de 136 lange en korte verhalen die deze saga telt, ca 25% van het Franstalig werk uitmaken. Maar hoe aantrekkelijk deze veronderstelling ook is, dient men niettemin rekening te houden met een belangrijke tegenwerping. In sommige verhalen komt een overdaad van geweld voor, wordt volgens de toen geldende maatschappelijke normen afwijkende seksualiteit gesuggereerd en zelfs moorddadig sadomasochisme, zoals in ‘Le Jardin des furies’ (Harry Dickson 101) en ‘Le Fantôme des ruines rouges’ (Harry Dickson 67). Zulke teksten, indien door John Flanders geschreven, zouden ongetwijfeld de woede van de ‘goede paters’ van Averbode ontketend hebben tegen ‘hun’ schrijver van Vlaamse Filmkens en Presto Films, met wellicht zijn ontslag bij De Goede Pers tot gevolg. De grens tussen het œuvre van Jean Ray en John Flanders is dus niet zo gemakkelijk te trekken als men zich zou voorstellen. Broodschrijverij vindt men trouwens ook in de Franstalige publicaties voor de jeugd. Daarbij mag men niet vergeten dat op het vlak van de heruitgaven, bewerkingen en vertalingen, men zich in een echt labyrint bevindt van schuilnamen, naast anonieme publicaties, die het zoeken naar het auteurschap van de verhalen tot een ‘mission impossible’ maakt. Er is slechts één middel om klaarheid te brengen: uitsluitend uitgaan van de oorspronkelijke teksten, en daarnaast – ter info – een lijst opstellen van alle gebruikte schuilnamen, ook al zijn de verschillen soms gering. Oorspronkelijk Franstalige teksten (558 in totaal). Jean Ray: 217 (of 38,9%) anoniem: 195 (of 34,9%) John Flanders: 96 (of 17,2%) overige: John Sailor: 12 - Sailor: 8 - J.Fl.: 5 - J.F. 4 - J.R. 4 - J.: 3 - John: 2 - Raymond De Kremer: 2 - S.: 2 – John M. Sailor: 2 - J.M. Sailor: 1 - J. Ray: 1 - Jack: 1 – Jack Grant: 1 - Thomas Ingoldsby: 1 - Boss Sailor: 1 Oorspronkelijk Nederlandstalige teksten (953 in totaal) John Flanders: 304 (31,9%) anoniem: 199 (199) 20,9%) Thomas Ingoldsby: 72 S.: 70 overige: R.M. Temple: 27 - Sailor: 16 - Kapitein Bill: 16 - Thomas Ingolsby (sic): 13 J.Fl.: 9 - J.M. Sailor: 6 - J. Flanders: 5 - Jo en Rik: 5 (Rik = Rik Clement) – Gustaaf Vigoureux : 4 - Jean Ray: 3 - John Ray: 3 - J.M. Temple: 3 Jack Gray: 3 - J.F. : 3 - Rambler: 3 - Jack Rambler: 2 - Jerry M. Temple: 2 - Edwin G. Price: 2 – Albin D. Young : 2 - Sedgemoor: 2 - J.: 2 - J.R.: 2 - John F: 2 - John M. Ray: 2 – John M. Sailor: 2 - Peter Myriam Rex: 2 - R De Kremer: 2 - Reimond De Kremer: 1 - Raymond De Kremer: 1 - J. Sailor: 1 - John Fl.: 1 - B.M. Temple: 1 – J. : 1 – Rambler: 1 - Rob Rambler: 1 - John Ray: 1 - Edwin Price: 1 - Ray: 1 + in Bravo!: 155 eenmalige schuilnamen. Bij de aanvang van dit voorwoord gingen we ervan uit dat voor de echte liefhebbers van Jean Ray en John Flanders de signatuur ondergeschikt is aan de kwaliteit van de tekst. Maar wegens hardnekkige vooroordelen doet men onrecht aan het alter ego van Jean Ray: John Flanders. En blijft deze daardoor meer dan ooit de ‘miskende bekende’. We hopen dat euvel met deze bijdrage te verhelpen. Auteur: André Verbrugghen, in zijn voorwoord bij Vlaamse Filmkens vol. 13 (2020, een uitgave van de Vriendenkring Jean Ray/Amicale Jean Ray, zie jeanray.be) [ingekorte en licht aangepaste versie door Finn Audenaert] Meer weten over Jean Ray? Lees de definitieve biografie geschreven door wijlen Geert Vandamme, die in 2024 ook in Frankrijk in vertaling verschijnt. https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven6.html (met gratis extract) Duik je liever in zijn werk? Recente Nederlandstalige heruitgaven zijn Malpertuis (roman) en Bizarre verhalen (18 verhalen). https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven4.html (met gratis extract) https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven-bizarre-verhalen.html (met gratis extract) Het oorspronkelijke voorwoord van André Verbrugghen bevat veel meer details. Interesse? Mail naar [email protected]; je krijgt dan de integrale versie toegestuurd. De Vriendenkring Jean Ray komt elke eerste zaterdagmiddag van de maand samen in brasserie Du Progrès op de Korenmarkt in Gent. Van harte welkom! Meer info? Ook hiervoor kan je naar bovenstaand adres mailen. Thomas Owen - Foto: Nicole Hellijn Introductie
De komende tijd stellen we af en toe een Franstalige (of tweetalig Nederlands-Franse) fantastische auteur voor op Out Of This World, via biografie en/of vertaling van verhalen. De eerste schrijver die we bespreken – aan de hand van een bio en een interview (uit 1995) – is de Leuvenaar Thomas Owen, bekend van zowel detectiveromans als boeken in het fantastische genre. Hij schreef ook veel korte verhalen. Hij was daarnaast kunstcriticus. Zijn fictiewerk werd gebundeld in de vier kleppers Oeuvres complètes (vanaf 1994). Biografie Gérald Bertot werd op 22 juli 1910 in Leuven geboren als oudste van drie kinderen in de gecultiveerde Brusselse bourgeoisie. Zijn vader, een advocaat, introduceerde hem in de kunst en leerde hem de waarde van de korte zin. Terwijl hij rechten studeerde in Saint-Louis en aan de universiteit van Leuven, maakte hij naam door in 1930 een studentenblad op te richten, La Parole universitaire. Als enthousiast politiek columnist schreef hij van 1928 tot 1934 voor verschillende katholieke kranten. Als vredesactivist schreef hij een aantal politiek geëngageerde artikelen, waaronder ‘Une voix parmi d'autres’ (1931), ‘Besoin de rupture’ (1933) en ‘Danger des idées’ (1934). In november 1933 trouwde hij met Juliette Ardies, met wie hij twee kinderen kreeg; tegelijkertijd sloot hij zich aan bij de Moulin des Trois Fontaines, een meelfabriek die geleid werd door zijn oudoom. Ook begon hij onder het pseudoniem Stéphane Rey een lange en vruchtbare carrière als kunstcriticus. De Duitse invasie maakte hem werkloos toen de Moulin werd verwoest. Op dat moment begon hij detectiveverhalen te schrijven. Toen hij in 1941 Stanislas-André Steeman ontmoette, kon hij verschillende verhalen publiceren in Le Jury, een kweekvijver voor talent. Op aanraden van Steeman koos hij de naam Thomas Owen. Deze korte romans, met hun mysterieuze (Ce soir, huit heures) of bizarre (Un crime swing, Le Nez de Cléopâtre) titels, waren zeer typerend voor die periode. Het detectiveverhaal was een voorwendsel voor een betoog over zeden, bijzonder representatief voor het humoristische en zelfs burleske potentieel van de auteur. In 1942, een vruchtbaar jaar, verschenen Duplicité (co-auteur Élie Lanotte) en L'Initiation à la peur, een roman die al een keerpunt betekende in het werk van Owen, omdat het veel elementen met ‘grand-guignolesque’ fantasie entte op een traditioneel detectiveverhaal. De evolutie is nog duidelijker in Hôtel meublé (1943), waar de alarmerende details de misdaad die ze moeten belichten op spectaculaire wijze overschaduwen, en dat Marc Lobet in 1982 verfilmde onder de titel Meurtres à domicile. Thomas Owen was zich bewust van deze tendens en besloot zich na een roman in de stijl van François Mauriac (Les Espalard) volledig te wijden aan de fantasyliteratuur. In zijn eerste verhalenbundel Les Chemins étranges floreert de ‘jade-ogen-angst’ die Jean Ray zo dierbaar was: krachtige romantische motieven laveren tussen het bloeddorstige bovennatuurlijke en de macabere extravagantie, met een meesterschap in horror dat de grote Gentse meester waardig is. Maar deze invloed vervaagt snel. Vanaf La Cave aux crapauds werd de wereld gebagatelliseerd, de sfeer langzaam verbasterd om onbehagen in plaats van angst op te wekken. Toespelingen werden verkozen boven beschrijvingen. Hij richtte zich nu op een alledaagse fantasie die als een soort schimmel uit de werkelijkheid groeide. De roman Le Livre interdit, gepubliceerd in 1944, markeert een beslissende stap in zijn literaire carrière: ingetogen erotiek, psychologische diepgang en mystiek wissen alle sporen uit van de toon ‘à la manière de Jean Ray’. (De correspondentie tussen Jean Ray en Thomas Owen, samengesteld door Jean-Louis Étienne, werd gepubliceerd in 2016.) Na de Tweede Wereldoorlog produceerde Owen nog twee non-fantasy romans: Le Jeu secret (1950) en Les Grandes Personnes (1954), die rijkelijk gevoed zijn door jeugdherinneringen en het pijnlijke geweld van jonge emoties uitdrukken, maar ook een van de fundamentele motieven van Owens schrijven benadrukken: fataliteit. In de jaren 1960 vestigde Owen, die sinds 1950 korte verhalen publiceerde in Fiction en Mystère-Magazine, zijn ‘cruising style’, zoals blijkt uit de verhalenbundels Pitié pour les ombres (1961) en Cérémonial nocturne (1966). Hij combineert ongewone poëzie met delicate droombeelden en speelt met thema's als geesten en de botsing tussen droom en werkelijkheid. Het enige dat overblijft van de zwarte humor en het macabere is een vleugje extreme verfijning en erotiek. Deze neiging tot dubbelzinnige, sluwe sensualiteit, op een bewust nonchalante en ironische manier uitgedrukt, wordt geaccentueerd in de verhalen die samen La Truie (1972) en Le Rat Kavar (1975) vormen. Op 13 december 1975 wordt hij verkozen tot lid van de Académie royale de langue et de littérature françaises en kort daarna begint hij aan het dubbele avontuur van Les Maisons suspectes (1976) en Les Chambres secrètes (1982) met de schilder Gaston Bogaert. Hij herhaalde het experiment van een gemengd werk in Les Sept Péchés capitaux (1984), waarvoor hij samenwerkte met kunstschilderes Maria Noppen de Mateis. Hoewel zijn werk gekenmerkt wordt door vaak eerder onmerkbare verschuivingen en bewegingen, verandert zijn zinnebeeldige fantasie bijna nooit. Vrouwen zijn een constante bron van inspiratie voor zijn talent en staan in elke collectie centraal, of het nu gaat om de Freudiaanse obsessies en fantasieën van het autobiografische Tétrastome (1988) of om de eclectische verhalen van Carla hurla (1991), La Ténèbre (1994) of La Porte oblique (2011). Om de lezer te verrassen, vertrouwt Owen vooral op de subtiliteit van giftige, sensuele sferen. Het verlangen naar lichtheid leidt hem in zijn behandeling van de vele traditionele bovennatuurlijke motieven die door zijn hele oeuvre lopen: ontdaan van hun archaïsmen of tot in het extreme uitgezuiverd, passen ze nu bij de stijl, vol verschuivingen en ellipsen, die hij definitief heeft aangenomen en die zijn meest authentieke creatieve handtekening is. Naast zijn literaire werken schreef Thomas Owen de voorwoorden van talrijke tentoonstellingscatalogi en monografieën over schilders, zoals Le Fantastique de Jean-Jacques Gaillard (1985), waarvan hij de vreemde wereld grondig analyseerde. Hij overleed op 1 maart 2002. auteurs: Anne Deckers en Jean-Baptiste Baronian, voor de Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique vertaling: Deepl / Finn Audenaert Originele tekst hier https://www.arllfb.be/composition/membres/owen.html?fbclid=IwAR1yw3MT7EseeJJ3Ks7UqqfayaWXwobUS_On8LZ8wde-kp4w80M2M6HkBvI VIDEO (1995) Interview met Thomas Owen in zijn villa in Knokke. Hij vertelt over zijn drie carrières. Eén als fantasyschrijver onder de naam Thomas Owen, één als kunstcriticus onder de naam Stéphane Rey en één als manager van de meelfabriek Les trois fontaines onder zijn echte naam Gérald Bertot. Met getuigenissen van Yolaine de Donnéa en Jacques De Decker. https://www.sonuma.be/archive/dites-moi-du-27051995 (video in het Frans) Met hartelijke dank aan Jean-Louis Etienne voor alle links, informatie en hulp. |
|