Thomas Owen - Foto: Nicole Hellijn Introductie
De komende tijd stellen we af en toe een Franstalige (of tweetalig Nederlands-Franse) fantastische auteur voor op Out Of This World, via biografie en/of vertaling van verhalen. De eerste schrijver die we bespreken – aan de hand van een bio en een interview (uit 1995) – is de Leuvenaar Thomas Owen, bekend van zowel detectiveromans als boeken in het fantastische genre. Hij schreef ook veel korte verhalen. Hij was daarnaast kunstcriticus. Zijn fictiewerk werd gebundeld in de vier kleppers Oeuvres complètes (vanaf 1994). Biografie Gérald Bertot werd op 22 juli 1910 in Leuven geboren als oudste van drie kinderen in de gecultiveerde Brusselse bourgeoisie. Zijn vader, een advocaat, introduceerde hem in de kunst en leerde hem de waarde van de korte zin. Terwijl hij rechten studeerde in Saint-Louis en aan de universiteit van Leuven, maakte hij naam door in 1930 een studentenblad op te richten, La Parole universitaire. Als enthousiast politiek columnist schreef hij van 1928 tot 1934 voor verschillende katholieke kranten. Als vredesactivist schreef hij een aantal politiek geëngageerde artikelen, waaronder ‘Une voix parmi d'autres’ (1931), ‘Besoin de rupture’ (1933) en ‘Danger des idées’ (1934). In november 1933 trouwde hij met Juliette Ardies, met wie hij twee kinderen kreeg; tegelijkertijd sloot hij zich aan bij de Moulin des Trois Fontaines, een meelfabriek die geleid werd door zijn oudoom. Ook begon hij onder het pseudoniem Stéphane Rey een lange en vruchtbare carrière als kunstcriticus. De Duitse invasie maakte hem werkloos toen de Moulin werd verwoest. Op dat moment begon hij detectiveverhalen te schrijven. Toen hij in 1941 Stanislas-André Steeman ontmoette, kon hij verschillende verhalen publiceren in Le Jury, een kweekvijver voor talent. Op aanraden van Steeman koos hij de naam Thomas Owen. Deze korte romans, met hun mysterieuze (Ce soir, huit heures) of bizarre (Un crime swing, Le Nez de Cléopâtre) titels, waren zeer typerend voor die periode. Het detectiveverhaal was een voorwendsel voor een betoog over zeden, bijzonder representatief voor het humoristische en zelfs burleske potentieel van de auteur. In 1942, een vruchtbaar jaar, verschenen Duplicité (co-auteur Élie Lanotte) en L'Initiation à la peur, een roman die al een keerpunt betekende in het werk van Owen, omdat het veel elementen met ‘grand-guignolesque’ fantasie entte op een traditioneel detectiveverhaal. De evolutie is nog duidelijker in Hôtel meublé (1943), waar de alarmerende details de misdaad die ze moeten belichten op spectaculaire wijze overschaduwen, en dat Marc Lobet in 1982 verfilmde onder de titel Meurtres à domicile. Thomas Owen was zich bewust van deze tendens en besloot zich na een roman in de stijl van François Mauriac (Les Espalard) volledig te wijden aan de fantasyliteratuur. In zijn eerste verhalenbundel Les Chemins étranges floreert de ‘jade-ogen-angst’ die Jean Ray zo dierbaar was: krachtige romantische motieven laveren tussen het bloeddorstige bovennatuurlijke en de macabere extravagantie, met een meesterschap in horror dat de grote Gentse meester waardig is. Maar deze invloed vervaagt snel. Vanaf La Cave aux crapauds werd de wereld gebagatelliseerd, de sfeer langzaam verbasterd om onbehagen in plaats van angst op te wekken. Toespelingen werden verkozen boven beschrijvingen. Hij richtte zich nu op een alledaagse fantasie die als een soort schimmel uit de werkelijkheid groeide. De roman Le Livre interdit, gepubliceerd in 1944, markeert een beslissende stap in zijn literaire carrière: ingetogen erotiek, psychologische diepgang en mystiek wissen alle sporen uit van de toon ‘à la manière de Jean Ray’. (De correspondentie tussen Jean Ray en Thomas Owen, samengesteld door Jean-Louis Étienne, werd gepubliceerd in 2016.) Na de Tweede Wereldoorlog produceerde Owen nog twee non-fantasy romans: Le Jeu secret (1950) en Les Grandes Personnes (1954), die rijkelijk gevoed zijn door jeugdherinneringen en het pijnlijke geweld van jonge emoties uitdrukken, maar ook een van de fundamentele motieven van Owens schrijven benadrukken: fataliteit. In de jaren 1960 vestigde Owen, die sinds 1950 korte verhalen publiceerde in Fiction en Mystère-Magazine, zijn ‘cruising style’, zoals blijkt uit de verhalenbundels Pitié pour les ombres (1961) en Cérémonial nocturne (1966). Hij combineert ongewone poëzie met delicate droombeelden en speelt met thema's als geesten en de botsing tussen droom en werkelijkheid. Het enige dat overblijft van de zwarte humor en het macabere is een vleugje extreme verfijning en erotiek. Deze neiging tot dubbelzinnige, sluwe sensualiteit, op een bewust nonchalante en ironische manier uitgedrukt, wordt geaccentueerd in de verhalen die samen La Truie (1972) en Le Rat Kavar (1975) vormen. Op 13 december 1975 wordt hij verkozen tot lid van de Académie royale de langue et de littérature françaises en kort daarna begint hij aan het dubbele avontuur van Les Maisons suspectes (1976) en Les Chambres secrètes (1982) met de schilder Gaston Bogaert. Hij herhaalde het experiment van een gemengd werk in Les Sept Péchés capitaux (1984), waarvoor hij samenwerkte met kunstschilderes Maria Noppen de Mateis. Hoewel zijn werk gekenmerkt wordt door vaak eerder onmerkbare verschuivingen en bewegingen, verandert zijn zinnebeeldige fantasie bijna nooit. Vrouwen zijn een constante bron van inspiratie voor zijn talent en staan in elke collectie centraal, of het nu gaat om de Freudiaanse obsessies en fantasieën van het autobiografische Tétrastome (1988) of om de eclectische verhalen van Carla hurla (1991), La Ténèbre (1994) of La Porte oblique (2011). Om de lezer te verrassen, vertrouwt Owen vooral op de subtiliteit van giftige, sensuele sferen. Het verlangen naar lichtheid leidt hem in zijn behandeling van de vele traditionele bovennatuurlijke motieven die door zijn hele oeuvre lopen: ontdaan van hun archaïsmen of tot in het extreme uitgezuiverd, passen ze nu bij de stijl, vol verschuivingen en ellipsen, die hij definitief heeft aangenomen en die zijn meest authentieke creatieve handtekening is. Naast zijn literaire werken schreef Thomas Owen de voorwoorden van talrijke tentoonstellingscatalogi en monografieën over schilders, zoals Le Fantastique de Jean-Jacques Gaillard (1985), waarvan hij de vreemde wereld grondig analyseerde. Hij overleed op 1 maart 2002. auteurs: Anne Deckers en Jean-Baptiste Baronian, voor de Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique vertaling: Deepl / Finn Audenaert Originele tekst hier https://www.arllfb.be/composition/membres/owen.html?fbclid=IwAR1yw3MT7EseeJJ3Ks7UqqfayaWXwobUS_On8LZ8wde-kp4w80M2M6HkBvI VIDEO (1995) Interview met Thomas Owen in zijn villa in Knokke. Hij vertelt over zijn drie carrières. Eén als fantasyschrijver onder de naam Thomas Owen, één als kunstcriticus onder de naam Stéphane Rey en één als manager van de meelfabriek Les trois fontaines onder zijn echte naam Gérald Bertot. Met getuigenissen van Yolaine de Donnéa en Jacques De Decker. https://www.sonuma.be/archive/dites-moi-du-27051995 (video in het Frans) Met hartelijke dank aan Jean-Louis Etienne voor alle links, informatie en hulp.
0 Opmerkingen
Laat een antwoord achter. |
|