Thomas Owen Jean-Louis Étienne (1965, Luik) is dé expert wat betreft de fantastische auteur Thomas Owen (pseudoniem van Gérald Bertot, Leuven 1910 - Etterbeek 2002). We gaan met hem in gesprek over deze Franstalige Belgische auteur.
OOTW: Beste Jean-Louis, hoe heb jij het werk van Thomas Owen leren kennen? En herinner jij je nog welk verhaal of welke roman van hem je het eerst las? Jean-Louis: Als tiener las ik Edgar Allan Poe, René Barjavel en de Franse 'Série noire'. Toen ontdekte ik de collectie 'Marabout fantastique', waardoor ik fan werd van fantastische literatuur. Ik ontdekte Owen op hetzelfde moment als Jean Ray in de boekwinkels. OOTW: Wat fascineert jou precies aan Thomas Owens boeken en verhalen? Welke elementen springen eruit voor jou? Jean-Louis: Ik denk aan deze zin van Jean Ray, in het voorwoord van The Strange Ways of Thomas Owen: "Hij [Owen] neemt de lezer bij de arm voor een onschuldige wandeling met de perverse bedoeling hem te beroven van zijn gezelschap als hij eenmaal geconfronteerd wordt met de gruwel." Owen van zijn kant zei over zijn vriend Jean Ray: "Bij hem breekt het monster de deur open. Bij mij blaast het een beetje rook door de deur." In feite zaaien de verhalen van Owen eerder verwarring dan dat ze angst veroorzaken. Hij speelt met zijn lezers, niet zonder een vleugje sadisme. De auteur beheerst de kunst van het understatement: geen woord te veel voor een maximaal effect. OOTW: Welke roman of welke verhalenbundel van Thomas Owen zou jij aanraden aan iemand die nog niets van hem gelezen heeft? En waarom precies die uitgave? Jean-Louis: Ik zou de bloemlezing Le Livre noir des merveilles (Het zwarte boek der wonderen) (Casterman, 1980) aanraden, die dertig fantastische korte verhalen bundelt die tussen 1943 en 1978 zijn gepubliceerd, van zijn eerste verhalen die door Jean Ray zijn geprezen tot de verhalen die zijn geïnspireerd door de schilderijen van Gaston Bogaert. De verhalen zijn door de auteur zelf uitgekozen. Ik moet ook zijn Oeuvres choisies (La Renaissance du livre, 2000) noemen, met daarin "La Cave aux crapauds" (De paddenkelder) en "Le Tétrastome" (een fantastisch verhaal geschreven in de eerste persoon en grotendeels autobiografisch), en zijn belangrijkste romans, die literaire prijzen hebben gewonnen: Le Jeu secret (Het geheime spel) en Les Grandes Personnes (Grote mensen). Deze boeken worden niet meer gedrukt en zijn alleen verkrijgbaar op de tweedehandsmarkt. De nieuwe boeken zijn: La Truie (De zeug), Le Jeu secret en Hôtel meublé (Het hotel) (alle drie verschenen bij Labor), Contes à l'encre de la nuit (Verhalen van de inkt van de nacht) (Mijade), L'initiation à la peur (De initiatie in de angst) (Rivages), La Cave aux crapauds et autres contes étranges (De paddenkelder en andere vreemde verhalen) en Cérémonial nocturne (Nachtelijke ceremonie) (Terres de brume) en ten slotte La Porte oblique (De schuine poort) (Murmure des soirs). OOTW: In welk genre vind jij Thomas Owen het sterkst: detectives of fantastiek? En hou je van de mengvormen van beide, die hij ook soms schreef? Jean-Louis: De eerste werken van Thomas Owen waren korte misdaadromans met een duister gevoel voor humor waarin hij zijn tijdgenoten minachtte, of het nu ging om de "Swings" (een beweging van jonge rebellen tijdens de bezetting, vergelijkbaar met de Franse "Zazous" (Un crime "swing") of de kunstwereld (Le Nez de Cléopâtre). In 1942-1943 was de sfeer van zijn romans fantastisch getint: "Il n'y avait aucun doute. Cet être n'était pas de ce monde. Il y avait en lui quelque chose de glaçant, de malfaisant, de démoniaque… Nazim Sobol. Et il épela, lentement, d'un ton lugubre: - N... comme Nécrophage. A... comme Alibi. Z... comme Zombie. I comme... Ichor. M comme... Mandragore. S comme... Sanguinolent. O comme... Ossement. B comme... Bacille. O comme... Obsèques. L comme... Les oiseaux..." (L'initiation à la peur, Les Auteurs associés, 1942). "Er was geen twijfel mogelijk. Dit wezen was niet van deze wereld. Er was iets ijzingwekkends, kwaadaardigs, demonisch aan hem... Nazim Soboll. En hij spelde, langzaam, op een sombere toon: - N... als in aasvretend. A... als in alibi. Z staat voor zombie. I is voor... ichor. (nvdr. Ichor is het bloed dat door de aderen van de goden zou stromen.) M staat voor... alruin. S staat voor… bloedstollend. O staat voor... beenderen. B staat voor bacil. O staat voor... begrafenis. L staat voor... de vogels..." In Hôtel meublé (Les Auteurs associés, 1943) ontmoeten we in een sombere atmosfeer een oude woekeraar, een acteur die alle aandacht voor zich wil, een lijkenwasser, een helderziende en een fotograaf van dode kinderen. Rond deze tijd publiceerde Owen zijn eerste fantastische verhalen in twee boeken: Les Chemins étranges (Vreemde wegen) (De Kogge, 1943, met een voorwoord van Jean Ray) en La Cave aux crapauds (La Boétie, 1945). OOTW: Wat vind jij het allerbeste korte verhaal van Thomas Owen? En waarom? Jean-Louis: Of het om zijn beste verhaal gaat, zou ik niet durven zeggen, maar in ieder geval een van mijn favorieten: " Les retrouvailles" (De reünie), gepubliceerd in 1972 in de bundel La Truie. Het is moeilijk om de context uit te leggen zonder het verhaal te verpesten: de auteur schreef het verhaal na de onverwachte dood van zijn vrouw. Het bevat een boodschap van hoop en beschrijvingen die doen denken aan artikelen van kunstcriticus Stéphane Rey. (Nvdr. Stéphane Rey was het pseudoniem waaronder Bertot/Owen recensies en essays schreef.) Een heel ander verhaal is "La colère" (Woede), dat verscheen in een bundel getiteld Les Sept Péchés capitaux (De zeven hoofdzonden). Het gaat om een Siamese tweeling met heel verschillende karakters. Op een dag komt de zachtaardige in opstand tegen zijn broer en steekt hem in het hart met een schaar... om vervolgens ontzet te kijken naar de inerte massa die aan zijn lichaam hangt. Een voorbeeld van de wreedheid waartoe Owen in staat is! OOTW: Je hebt een eigen uitgeverij, Au Quai de Rhum. Welke uitgaven van Thomas Owen verzorgde jij daarvoor? En in welke talen? Jean-Louis: Au Quai de Rhum is ontstaan dankzij Thomas Owen: in 1995 gaf ik hem een boekje met een paar artikelen en twee verhalen voor een Tsjechische francofiele vereniging. De naam "Au Quai de Rhum" is een knipoog naar Jean Ray's geliefde "Rhum Row", maar ook een verwijzing naar de Quai de Rome in Luik, een van de mooiste landschappen van de stad. Ik publiceer boekjes in A-5 formaat, met een gemiddelde oplage van ongeveer vijftien exemplaren, en catalogi tegen gemarkeerde prijzen, vaak met voorwoorden van specialisten in het genre. Ik heb een kort verhaal van Owen gepubliceerd, getiteld 'Dr. Babylon kwam voorbij', vertaald naar het Nederlands door Roger d'Exsteyl. De "Passage du Dr. Babylon", (De gezellen van de angst, Herk-de-Stad, Brems, 1968 evenals een kort artikel van Owen over Jean Ray vertaald in het Russisch en Georgisch. Ik heb ook niet eerder gepubliceerd werk uitgegeven van Jean-Baptiste Baronian, Henri Vernes, Nadine Monfils en Frank Roger. Ik probeer nu artikelen en recensies te publiceren in een kleine collectie genaamd Deux livres de Thomas Owen en artikelen over Belgische fantasy in tweetalige Frans-Russische versies. OOTW: Wat kan je ons vertellen over jouw ontmoeting(en) met Thomas Owen? Jean-Louis: In 1993 gaf een vriend die in de uitgeverij werkte me het postadres van Thomas Owen. Na lang aarzelen vertelde ik hem over mijn enthousiasme om Le Tétrastome (Lefèbvre en Gillet, 1988) (nvdr. Le Tétrastome is zowel de naam van een verhaal als van een bundel.) te lezen. Het was 8 december en hij antwoordde onmiddellijk. Er werd een afspraak gemaakt voor begin januari. Zoals Nadine Monfils schreef: "Ik stond voor zijn deur, niet erg comfortabel onder een enorme blauwe regen." Ik werd begroet door de meester des huizes, vergezeld door de trouwe Gustavine, zijn huishoudster sinds 1942. Owen ontving zijn gasten in een pluche salon en studeerkamer op de eerste verdieping. Hij was geamuseerd en nieuwsgierig naar zijn bezoeker en ik moest het grootste deel van het interview, dat hij kordaat tot twee uur beperkte, zijn vragen beantwoorden. Bij deze gelegenheid hoorde ik van de publicatie van de bundel La Ténèbre (De duisternis) en het eerste deel van zijn complete werken (Claude Lefrancq, 1994). We namen afscheid en spraken af elkaar weer te ontmoeten op de Boekenbeurs van Brussel. Daarna bezocht ik hem gemiddeld twee keer per jaar in zijn huis in Schaarbeek. Ik ontmoette hem op conferenties, vernissages en andere evenementen. (Ik denk bijvoorbeeld aan "Coups de coeur à Thomas Owen", een tentoonstelling in april 1998 die werk van meer dan 200 kunstenaars samenbracht.) Owen stelde me ook voor aan zijn vrienden – schrijvers en schilders – met wie ik op zeer goede voet ben gebleven. Mijn laatste afspraak met Owen was voor zijn begrafenis, op woensdag 6 maart 2002, in de kerk van de Heilige Familie in Schaarbeek. Na de plechtigheid ontmoette ik André Verbruggen, voorzitter van de Vriendenkring Jean Ray. OOTW: Je hebt een grote verzameling met werken van Thomas Owen. Hoe kan men zelf zo’n verzameling opbouwen? Jean-Louis: Het goede nieuws is dat het mogelijk is om een verzameling van Thomas Owens werken op te bouwen zonder dat je je portemonnee hoeft los te maken. Dit is ongetwijfeld het enige voordeel van de terugval naar de anonimiteit die de auteur heeft gemaakt sinds zijn dood in 2002. De uitgaven van Marabout zijn heel makkelijk verkrijgbaar, en de oorlogsuitgaven verkopen voor enkele tientallen euro's. Wanneer gelimiteerde uitgaven publiek te koop worden aangeboden, blijft de prijs heel redelijk. Twee titels van Jean Ray zijn in beperkte oplage verschenen: Le Coffret (De koffer) (L'Atelier du livre, 1958) in een oplage van 300 exemplaren en Jean Ray l'insaisissable (Jean Ray de onaantastbare) (Dynamo, 1965). Elf exemplaren van dit laatste boek werden gedrukt op zogenaamd hollande impérial (Nvdr. soort luxepapier, ook gekend als ‘papier hollande’.) en veertig op perkament. Les Maisons suspectes (De verdachte huizen) (Jacques Antoine, 1976), de eerste samenwerking tussen Thomas Owen en schilder Gaston Bogaert, is erg gewild. Een uniek in leer gebonden exemplaar met een originele tekening en litho werd bij publicatie gekocht door de industrieel Carlo De Poortere. OOTW: Je schreef ook een boek over Thomas Owen, meer bepaald over hoe hij zich tot de Gentse auteur Jean Ray/John Flanders verhield. Dit boek, genaamd ‘Jean Ray / Thomas Owen. Correspondances littéraires’, verscheen in 2016 bij Presses universitaires Valenciennes. Hoe kwam dit boek tot stand? Wat was de aanleiding? Hoelang heb je eraan gewerkt? Kan je een ontdekking met ons delen die je deed bij de research voor dit boek? Jean-Louis: Oh ja! Het is een lang verhaal... Van 2009 tot 2011 heb ik, op aanraden van Jacques De Decker en Jean-Baptiste Baronian, de archieven van Thomas Owen gearchiveerd. Ze waren opgeslagen bij de zoon van de auteur, een tweedehands handelaar die in de Condroz woonde. Daar vond ik correspondentie van Jean Ray en zijn dochter Lulu aan Owen, gesigneerde boeken van Jean Ray en vele andere documenten. Tegelijkertijd werkte ik samen met Baronian aan een biografie van Owen. De houder van het auteursrecht wees ons project op het laatste moment af, dus gebruikte ik mijn project en de beschikbare documentatie om een boek te schrijven over de vriendschappelijke relatie tussen Jean Ray en Thomas Owen. Mijn idee was om een boekje van vijftig pagina's uit te geven bij de Vriendenkring Jean Ray. Van maand tot maand werd het boek belangrijker en het interesseerde Arnaud Huftier, die me voorstelde om het uit te geven bij de Presses universitaires de Valenciennes. Hoe lang heb ik erover gedaan om het boek te schrijven? Ik schat dat het drie jaar duurde. Ik werkte drie uur per dag. Ik reisde veel in die tijd en mijn typoscript volgde me overal. Ik herinner me dat ik het een keer vergat in de trein naar Frankfurt. Hoe verbaasd was ik toen ik het op de terugweg van de conducteur op het perron terugkreeg! Het boek is erg goed ontvangen, waarbij een recensent de goede keuze van de titel benadrukte. Render unto Caesar the things that are Caesar's: de titel van mijn boek werd me aangeraden door Johnny Bekaert, directeur van uitgeverij Poespa Producties en lid van de Vriendenkring Jean Ray. OOTW: In welke landen is Thomas Owen bekend? Is hij een vaak vertaalde auteur? Hoe denk jij dat wij meer Nederlandstaligen ertoe kunnen aanzetten om met zijn werk kennis te maken? Jean-Louis: Thomas Owen, die in zijn beginperiode alleen in België bekend was, publiceerde in Frankrijk dankzij Jean Ray, die connecties had met Opta (Mystère Magazine en Fiction). Zijn eerste korte verhaal verscheen eind 1951. Het jaar daarop was hij de Belgische winnaar van de wedstrijd "Les 56 meilleures Nouvelles du Monde" (De 56 beste korte verhalen ter wereld) en werd zijn verhaal vertaald in het Engels, Duits, Nederlands, Deens, Noors, Zweeds, Grieks, Hebreeuws, Turks, Fins en Portugees. Owens eerste vertaling verscheen in 1964 in Italië. Daarna werd hij vertaald in het Duits, Chinees, Spaans, Grieks, Italiaans, Hongaars, Nederlands, Braziliaans, Roemeens en Russisch. Vanaf de jaren '80 werden bundels van zijn korte verhalen gepubliceerd in het Duits, Engels en Italiaans, en later in het Japans, Russisch en Roemeens. Ik wil graag het werk van de universiteiten van Aken, Bologna en Cluj-Napoca (Nvdr. ook gekend als Cluj; deze stad ligt in Transsylvanië in Roemenië) benadrukken. Ik wil ook graag mevrouw Neuschschäfer, mevrouw Soncini, mevrouw Pop en mevrouw Stanciu bedanken, die de werken van Owen hebben bestudeerd en vertaald. Ik heb de gelegenheid gehad hen te ontmoeten: ze boden me waardevolle documenten aan, Anna Soncini schreef een tekst over Owens honderdste verjaardag en samen met Alexandra Stanciu nam ik deel aan het debat dat door de Koninklijke Academie voor Letterkunde werd georganiseerd. Kort voor haar dood gaf mevrouw Neuschäfer me een verbeterde versie van een van haar artikelen, die het nawoord van mijn boek werd. De ontvangst van Owen in Rusland is opmerkelijk: er zijn bijna 150 teksten vertaald, waaronder vier romans. Owen is het meest bekend sinds het succes van Jean Ray, dankzij de inspanningen van Evgeniy V. Golovin en Aleksander G. Dugin. Ik heb het voorrecht – dankzij André Verbruggen van de Vriendenkring Jean Ray – de 'historische' vertaler van Jean Ray en Thomas Owen te kennen: Arkady M. Grigoriev vertaalt Jean Ray sinds 1968; we hebben uitgebreid gesproken over zijn bundel Immeuble de rapport (Vastgoedbeleggingen), een vertaling van Hôtel meublé! Laten we terugkomen op de kwestie van het uitgeven van Owen in het Nederlands: het lijkt mij dat hij hetzelfde lot ondergaat als Hubert Lampo, die slechts twee vertalingen in het Frans heeft gehad, op initiatief van Vladimir Dimitrijević, de directeur van uitgeverij L'Âge d'homme, een Servische uitgever uit Lausanne! Momenteel bestaan er slechts twee vertalingen van Owen in het Nederlands, een van Roger d'Exsteyl ("Dr. Babylon kwam voorbij") en een van DannY De LaeT ("Le pied"). Albert Van Hageland publiceerde in zijn bloemlezing Land van Griezel (Reinaert, 1976) teksten van Claude Seignolle, Edgar Allan Poe en Guy de Maupassant, maar niet van Owen, die hij reserveerde voor zijn bloemlezing 13 Histoires de sorcellerie (13 verhalen over hekserij) (Marabout, 1975). Het was een grote teleurstelling voor de auteur om niet erkend te worden door het Vlaamse lezerspubliek. Owen was perfect tweetalig; hij zorgde voor inleidingen op en vertaalde werk van Walter Beckers en Hugo Raes. Eerlijk gezegd zou ik blij zijn als er een Thomas Owen-collectie in de etalages van de Vlaamse boekhandel zou liggen. Ik zou dit zien als het einde van een soort 'onrechtvaardigheid', net zoals ik vertalingen van Johan Daisne, Hubert Lampo of Eddy C. Bertin zou toejuichen. De Vlaamse fantasyliteratuur is rijk en levendig, getuige de initiatieven van uitgeverij Poespa Producties (In Tenebris) en vele andere meer discrete maar zeer actieve spelers. Het aantal vertalingen toont aan dat het werk van Thomas Owen niet op culturele barrières stuit en dat het tot de klassiekers behoort. De enige voorwaarden om de auteur te waarderen is ten eerste te accepteren dat hij de lezer manipuleert, kat en muis speelt, niet zonder een vleugje sadisme. De tweede voorwaarde is om het fantastische te beschouwen volgens de definitie van Roger Caillois: "het binnendringen van het ongewone in het alledaagse." De fout van de huidige fantasy is om een overvloed aan vampiers en zombies 'acceptabel' te maken in de alledaagse wereld, en ze te overtreffen in horror. Met een auteur als Thomas Owen zou het niet overdreven zijn om te zeggen dat hij de fantasyliteratuur weer de plaats heeft gegeven die haar toekomt. OOTW: Zijn er auteurs (naast Jean Ray) die je met Thomas Owen zou kunnen vergelijken qua stijl of thematiek? Jean-Louis: Ja, en dat zijn er heel veel. De reden is dat, zoals Jean-Claude Smit-le-Bénédicte het verwoordde, Owen jonge schrijvers (en kunstenaars in het algemeen) sterk aanmoedigde. Hij schreef ongeveer vijftig voor- of nawoorden voor schrijvers en evenveel, zo niet meer, voor kunstenaars onder het pseudoniem Stéphane Rey. In de jaren '80 kwamen een aantal jonge schrijvers dicht in de buurt van Owen, zonder vleierij of imitatie, vooral via het tijdschrift Magie rouge en het Centre d'art d’ Ixelles (Nvdr. Elsene). Zo waren er Patrick Verlinden, die door Henri Vernes met Owen werd vergeleken, Alain Magerotte, die dankzij La Cave aux crapauds de fantastiek ontdekte, en Michel Rozenberg, winnaar van twee literaire prijzen. OOTW: Thomas Owen was onder de naam Stéphane Rey ook kunstcriticus. Hoe schat jij zijn bijdrage in wat betreft kunstappreciatie? En voor wat soort kunst had Owen een persoonlijke voorkeur? Jean-Louis: Het pseudoniem "Stéphane Rey" verscheen voor het eerst in 1933 in het dagblad Le Vingtième siècle. Het werd geboren uit onvrede met zijn werkgevers, die vonden dat schrijvers geen serieuze mensen waren! In 1941 gebruikte hij dit pseudoniem om twee detectiveromans te schrijven: Gordon Oliver mène l'enquête (Les Heures bleues) en Ce soir, huit heures (Le Jury). In de tweede roman heet de onderzoeker... Thomas Owen, wat het laatste pseudoniem van de auteur werd. Over pseudoniemen gesproken, ik had het geluk een derde te ontdekken: Monsieur Arsène, waarmee hij van 1936 tot 1940 een column schreef. Stéphane Rey is het pseudoniem dat hij vooral gebruikte voor zijn artikels over kunst: kritieken in Le Vingtième siècle, Le Phare, La Libre Belgique, L'Echo de la Bourse en vele andere. Tussen 1933 en 2002 schreef hij meer dan 25.000 recensies. Stéphane Rey was vooral geïnteresseerd in figuratieve schilderkunst. Hij werd weinig beïnvloed door de mode en was een doodsvijand van René Magritte, die hij verweet dat hij de opvattingen van zijn surrealistische vrienden (slecht) schilderde. Aan de andere kant was hij goed bevriend met Paul Delvaux en Leonor Fini en wisselde hij brieven uit met James Ensor. Tot de favoriete kunstenaars van Stéphane Rey behoorden de kunstenaars die samenwerkten met Thomas Owen: Gaston Bogaert en Maria Noppen de Matteis. Er was ook Désiré Roegiest, een multidisciplinaire kunstenaar die veel heeft bijgedragen aan de bekendheid van de schrijver. Owen heeft uitgebreid geschreven over Benn, de bijbelschilder die veel portretten van de schrijver schilderde. Owens andere kunstenaars zijn onder andere de Italiaanse schilder Armodio, wiens werk een dromerig universum verkent met vaak stillevens, en Salvatore Gucciardo, uit Marcinelle, wiens werk sterrenstelsels verkent die bewoond worden door halfgoden die half mens, half machine zijn. PS: Finn Audenaert stelde de vragen in het Nederlands en Jean-Louis Étienne antwoordde in het Frans. De Franse versie van het interview staat op Verhalen uit Vreemde Oorden.
0 Opmerkingen
Raymond De Kremer (Gent, 1887-1964) was een Vlaams schrijver, die onder de pseudoniemen Jean Ray en John Flanders, en vele andere namen, een aantal fantastische romans en honderden verhalen publiceerde. Hij schreef zowel in het Nederlands als in het Frans. Zijn bekendste roman is Malpertuis, een vaak vertaald boek dat ook verfilmd werd.
André Verbrugghen, de voorzitter van de Vriendenkring Jean Ray legt hieronder uit waarom deze auteur als Jean Ray zo geprezen wordt, maar als John Flanders wat minachtend bekeken wordt. Geheel ten onrechte, zoals zal blijken. André Verbrugghen - Jean Ray, John Flanders, Sailor en de anderen, of de risico’s van schuilnamen… Het vooroordeel is een plaag, een soort virus van de geest. Aanleunend bij de slechte wil en de leugen. Raymond De Kremer is sinds lang het slachtoffer van zo’n hardnekkig vooroordeel. In haar eenvoudigste vorm kan men het zo formuleren: John Flanders = Nederlands = broodschrijver versus Jean Ray = Frans = hoogstaande auteur. Voor de echte fan van Jean Ray/John Flanders is de naam waaronder een roman of een verhaal verscheen van weinig belang. Wat voor de lezer telt is de oorspronkelijkheid en de kwaliteit van de tekst. Maar de signatuur – voor zover ze voorkomt – kan belangrijk zijn, want ze kan de lezer ertoe brengen om de auteur verkeerd te beoordelen. We moeten onmiddellijk toegeven dat de schrijver zelf, evenals zijn literaire agenten, grotendeels verantwoordelijk zijn voor deze situatie. Dit geldt vooral voor zijn Nederlandstalig oeuvre. Door het gebruik van talloze schuilnamen loopt de lezer hopeloos verloren bij het zoeken naar de uiteindelijke auteur van talrijke teksten, die in dag- en weekbladen en tijdschriften gepubliceerd zijn. Voor zover ze al niet anoniem verschenen. Als men nagaat wat in het Nederlands in boekvorm verscheen vóór zijn overlijden, telt men slechts acht titels, hoofdzakelijk door de Goede Pers, Averbode, uitgegeven, alle onder de naam John Flanders: Spoken op de ruwe heide (1934), De zingende vallei (1946), De zilveren kaap (1946), Geheimen van het Noorden (1948), Het zwarte eiland (1948), De geheimzinnige regenman (1950), Bij de roodhuiden (1956) en Vlucht naar Bradford (1964). Daarbij voegen we nog twee Vlaamse Filmkens (oorspronkelijk Presto Films) op groot formaat: De Gevangenen van Morstanhill (1959) en Hirro, het kind van het oerwoud (1959). Eigenaardig genoeg dragen de Franstalige versies, tezelfdertijd op de markt gebracht, de naam van Jean Ray. Begrijpe wie begrijpen kan… Tot 1964 telt men slechts twee Nederlandstalige verhalenbundels, beide onder de naam Jean Ray: Vlaamse griezelverhalen, met een selectie uit Les 25 meilleures histoires noires et fantastiques de Jean Ray (1961), die dus zoals te verwachten ook in het Nederlands de signatuur Jean Ray draagt. Griezelen (1964) daarentegen telt een vijftigtal verhalen oorspronkelijk getekend door John Flanders. Waarom liet Albert van Hageland, nochtans de literaire agent voor het Nederlandstalig werk, deze bundel dan onder de naam Jean Ray uitbrengen? Het is een gemiste kans om de naam John Flanders in de boekhandel te zien prijken… Men kan dezelfde vraag stellen bij het verschijnen van Gouden tanden (1998), met als auteur Jean Ray. In deze bundel van 33 verhalen zijn er in oorspronkelijke versie 12 toe te wijzen aan John Flanders en 10 aan Jean Ray, terwijl 10 verhalen andere schuilnamen uit Bravo! dragen en 1 anoniem verscheen. Waarom werd dit boek dan niet onder de dubbele naam Jean Ray – John Flanders uitgegeven? Jean Ray is uiteraard vooral bekend door de ‘klassieke’ verhalenbundels en romans : Les Contes du whisky, La Croisière des ombres, Malpertuis, La Cité de l’indicible peur, Les Derniers contes de Canterbury, Le Grand nocturne, Les Cercles de l’épouvante, Le Carroussel des maléfices, Le Livre des fantômes, Les Contes noirs du golf en Saint-Judas-de-la-Nuit. Men kan dus terecht verwonderd opkijken bij het vaststellen dat meerdere teksten uit voornoemde bundels oorspronkelijk door John Flanders ondertekend werden in Franstalige kranten en magazines: - ‘Le Dernier voyageur’ (1929) - ‘Dürer, l’idiot’ (1929) - ‘Le Psautier de Mayence’ (1930) - ‘La Présence horrifiante’ (1931) - ‘Je n’ai pas même vu son visage’ (1931) Deze lijst kan men trouwens aanvullen met andere belangrijke teksten, zoals: - ‘Le Roman du pluvier’ (1929) - ‘L’Idylle de Monsieur Honigley’ (1933) - ‘La Trouvaille de Mr Sweetpipe’ (1935) - ‘Le Torrent de boue’ (getekend J.F.,1930) - ‘Le (La) Scolopendre’ (getekend J.Fl., 1931) - ‘Monsieur Briscombe et le feu’ (getekend J.Fl., 1931) Wel moet men de lezer herinneren aan het feit dat De Kremer, na zijn vrijlating uit de gevangenis in 1929 (hij werd veroordeeld voor zwendel) en na de commerciële flop van de verhalenbundel La Croisière des ombres, besloot om tijdelijk af te zien van de ‘verbrande’ naam Jean Ray en, op aanraden van Pierre Goemaere (van de krant La Revue Belge), de nieuwe schuilnaam van John Flanders aannam. Maar dit is natuurlijk geen voldoende reden om die teksten zomaar later opnieuw aan Jean Ray toe te wijzen, zonder de minste verklaring en aldus de naam van ‘de ware ondertekenaar’ te verzwijgen. Er geen gewag van maken is in feite liegen door verzuim. En dat liegen werd ononderbroken verder gezet in de opeenvolgende heruitgaven tot zelfs de recente uitgaven bij Alma (Frankrijk) en Espace Nord (België) toe, al worden die gelukkig wel voorgesteld – en van voor- en nawoorden voorzien – door specialisten die natuurlijk zeer goed op de hoogte zijn van de werkelijke stand van zaken. In deze context kunnen we een opmerkelijk feit onderlijnen met betrekking tot Les 25 meilleures histoires noires et fantastiques de Jean Ray (1961). Deze bundel heeft ontegensprekelijk de Gentenaar toen opnieuw op de voorgrond gebracht en aan een nieuwe generatie lezers gepresenteerd. Maar wat stelt men vast? Het boek bevat ‘L’Histoire du Wûlkh’, een bewerking van ‘L’Etrange Ennemi’ (1936), een verhaal dat behoort tot de (anonieme) Harry Dickson-detectivesaga, alsook ‘La Princesse tigre’ (1954), ondertekend door John Sailor. Men vindt er ook vier verhalen die oorspronkelijk door John Flanders gesigneerd waren: ‘Le Dernier Voyageur’, ‘Le Psautier de Mayence’, ‘La Scolopendre’ en ‘Quand le Christ marcha sur la mer’ (= ‘Je n’ai pas même vu son visage’) en tevens twee vertalingen van John Flanders-verhalen: ‘Dents d’or’ (‘Gouden tanden’, oorspr. 1950) en ‘Merry-go-round’ (oorspr. 1949). In totaal telt men dus niet minder dan 8 op de 25 verhalen die oorspronkelijk niets met de naam Jean Ray te maken hebben. Men kan de lijst nog aanvullen met verhalen en romans waarbij men zich kan afvragen of de Franstalige lezers wel beseffen dat het vertalingen betreft: ‘Drummer-Hinger’ (1930), ‘Geierstein’ (1948), ‘Trois petites femmes sur un banc’ (‘Drie oude vrouwtjes op een bank’, 1950), ‘L’Homme qui épousa un fantôme’ (‘De man die een spook huwde’, 1950), ‘Croquemitaine n’est plus…’ (‘De Boeman is dood’, 1948), ‘Le monstre de Borough’ (‘Het Monster van Borough’, 1948), en andere. Laat ons een veronderstelling maken: indien de avonturen van detective Harry Dickson niet anoniem uitgebracht waren, wie kan verzekeren dat het niet John Flanders zou geweest zijn die ze zou ondertekend hebben? Gezien het genre en de ‘populaire’ vorm van de reeks mag men zich deze vraag zeker stellen. Die afleveringen werden, kort voor het overlijden van de auteur, zomaar aan Jean Ray toegewezen. De veronderstelling wint aan belang als men bedenkt dat de 136 lange en korte verhalen die deze saga telt, ca 25% van het Franstalig werk uitmaken. Maar hoe aantrekkelijk deze veronderstelling ook is, dient men niettemin rekening te houden met een belangrijke tegenwerping. In sommige verhalen komt een overdaad van geweld voor, wordt volgens de toen geldende maatschappelijke normen afwijkende seksualiteit gesuggereerd en zelfs moorddadig sadomasochisme, zoals in ‘Le Jardin des furies’ (Harry Dickson 101) en ‘Le Fantôme des ruines rouges’ (Harry Dickson 67). Zulke teksten, indien door John Flanders geschreven, zouden ongetwijfeld de woede van de ‘goede paters’ van Averbode ontketend hebben tegen ‘hun’ schrijver van Vlaamse Filmkens en Presto Films, met wellicht zijn ontslag bij De Goede Pers tot gevolg. De grens tussen het œuvre van Jean Ray en John Flanders is dus niet zo gemakkelijk te trekken als men zich zou voorstellen. Broodschrijverij vindt men trouwens ook in de Franstalige publicaties voor de jeugd. Daarbij mag men niet vergeten dat op het vlak van de heruitgaven, bewerkingen en vertalingen, men zich in een echt labyrint bevindt van schuilnamen, naast anonieme publicaties, die het zoeken naar het auteurschap van de verhalen tot een ‘mission impossible’ maakt. Er is slechts één middel om klaarheid te brengen: uitsluitend uitgaan van de oorspronkelijke teksten, en daarnaast – ter info – een lijst opstellen van alle gebruikte schuilnamen, ook al zijn de verschillen soms gering. Oorspronkelijk Franstalige teksten (558 in totaal). Jean Ray: 217 (of 38,9%) anoniem: 195 (of 34,9%) John Flanders: 96 (of 17,2%) overige: John Sailor: 12 - Sailor: 8 - J.Fl.: 5 - J.F. 4 - J.R. 4 - J.: 3 - John: 2 - Raymond De Kremer: 2 - S.: 2 – John M. Sailor: 2 - J.M. Sailor: 1 - J. Ray: 1 - Jack: 1 – Jack Grant: 1 - Thomas Ingoldsby: 1 - Boss Sailor: 1 Oorspronkelijk Nederlandstalige teksten (953 in totaal) John Flanders: 304 (31,9%) anoniem: 199 (199) 20,9%) Thomas Ingoldsby: 72 S.: 70 overige: R.M. Temple: 27 - Sailor: 16 - Kapitein Bill: 16 - Thomas Ingolsby (sic): 13 J.Fl.: 9 - J.M. Sailor: 6 - J. Flanders: 5 - Jo en Rik: 5 (Rik = Rik Clement) – Gustaaf Vigoureux : 4 - Jean Ray: 3 - John Ray: 3 - J.M. Temple: 3 Jack Gray: 3 - J.F. : 3 - Rambler: 3 - Jack Rambler: 2 - Jerry M. Temple: 2 - Edwin G. Price: 2 – Albin D. Young : 2 - Sedgemoor: 2 - J.: 2 - J.R.: 2 - John F: 2 - John M. Ray: 2 – John M. Sailor: 2 - Peter Myriam Rex: 2 - R De Kremer: 2 - Reimond De Kremer: 1 - Raymond De Kremer: 1 - J. Sailor: 1 - John Fl.: 1 - B.M. Temple: 1 – J. : 1 – Rambler: 1 - Rob Rambler: 1 - John Ray: 1 - Edwin Price: 1 - Ray: 1 + in Bravo!: 155 eenmalige schuilnamen. Bij de aanvang van dit voorwoord gingen we ervan uit dat voor de echte liefhebbers van Jean Ray en John Flanders de signatuur ondergeschikt is aan de kwaliteit van de tekst. Maar wegens hardnekkige vooroordelen doet men onrecht aan het alter ego van Jean Ray: John Flanders. En blijft deze daardoor meer dan ooit de ‘miskende bekende’. We hopen dat euvel met deze bijdrage te verhelpen. Auteur: André Verbrugghen, in zijn voorwoord bij Vlaamse Filmkens vol. 13 (2020, een uitgave van de Vriendenkring Jean Ray/Amicale Jean Ray, zie jeanray.be) [ingekorte en licht aangepaste versie door Finn Audenaert] Meer weten over Jean Ray? Lees de definitieve biografie geschreven door wijlen Geert Vandamme, die in 2024 ook in Frankrijk in vertaling verschijnt. https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven6.html (met gratis extract) Duik je liever in zijn werk? Recente Nederlandstalige heruitgaven zijn Malpertuis (roman) en Bizarre verhalen (18 verhalen). https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven4.html (met gratis extract) https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven-bizarre-verhalen.html (met gratis extract) Het oorspronkelijke voorwoord van André Verbrugghen bevat veel meer details. Interesse? Mail naar [email protected]; je krijgt dan de integrale versie toegestuurd. De Vriendenkring Jean Ray komt elke eerste zaterdagmiddag van de maand samen in brasserie Du Progrès op de Korenmarkt in Gent. Van harte welkom! Meer info? Ook hiervoor kan je naar bovenstaand adres mailen. Thomas Owen - Foto: Nicole Hellijn Introductie
De komende tijd stellen we af en toe een Franstalige (of tweetalig Nederlands-Franse) fantastische auteur voor op Out Of This World, via biografie en/of vertaling van verhalen. De eerste schrijver die we bespreken – aan de hand van een bio en een interview (uit 1995) – is de Leuvenaar Thomas Owen, bekend van zowel detectiveromans als boeken in het fantastische genre. Hij schreef ook veel korte verhalen. Hij was daarnaast kunstcriticus. Zijn fictiewerk werd gebundeld in de vier kleppers Oeuvres complètes (vanaf 1994). Biografie Gérald Bertot werd op 22 juli 1910 in Leuven geboren als oudste van drie kinderen in de gecultiveerde Brusselse bourgeoisie. Zijn vader, een advocaat, introduceerde hem in de kunst en leerde hem de waarde van de korte zin. Terwijl hij rechten studeerde in Saint-Louis en aan de universiteit van Leuven, maakte hij naam door in 1930 een studentenblad op te richten, La Parole universitaire. Als enthousiast politiek columnist schreef hij van 1928 tot 1934 voor verschillende katholieke kranten. Als vredesactivist schreef hij een aantal politiek geëngageerde artikelen, waaronder ‘Une voix parmi d'autres’ (1931), ‘Besoin de rupture’ (1933) en ‘Danger des idées’ (1934). In november 1933 trouwde hij met Juliette Ardies, met wie hij twee kinderen kreeg; tegelijkertijd sloot hij zich aan bij de Moulin des Trois Fontaines, een meelfabriek die geleid werd door zijn oudoom. Ook begon hij onder het pseudoniem Stéphane Rey een lange en vruchtbare carrière als kunstcriticus. De Duitse invasie maakte hem werkloos toen de Moulin werd verwoest. Op dat moment begon hij detectiveverhalen te schrijven. Toen hij in 1941 Stanislas-André Steeman ontmoette, kon hij verschillende verhalen publiceren in Le Jury, een kweekvijver voor talent. Op aanraden van Steeman koos hij de naam Thomas Owen. Deze korte romans, met hun mysterieuze (Ce soir, huit heures) of bizarre (Un crime swing, Le Nez de Cléopâtre) titels, waren zeer typerend voor die periode. Het detectiveverhaal was een voorwendsel voor een betoog over zeden, bijzonder representatief voor het humoristische en zelfs burleske potentieel van de auteur. In 1942, een vruchtbaar jaar, verschenen Duplicité (co-auteur Élie Lanotte) en L'Initiation à la peur, een roman die al een keerpunt betekende in het werk van Owen, omdat het veel elementen met ‘grand-guignolesque’ fantasie entte op een traditioneel detectiveverhaal. De evolutie is nog duidelijker in Hôtel meublé (1943), waar de alarmerende details de misdaad die ze moeten belichten op spectaculaire wijze overschaduwen, en dat Marc Lobet in 1982 verfilmde onder de titel Meurtres à domicile. Thomas Owen was zich bewust van deze tendens en besloot zich na een roman in de stijl van François Mauriac (Les Espalard) volledig te wijden aan de fantasyliteratuur. In zijn eerste verhalenbundel Les Chemins étranges floreert de ‘jade-ogen-angst’ die Jean Ray zo dierbaar was: krachtige romantische motieven laveren tussen het bloeddorstige bovennatuurlijke en de macabere extravagantie, met een meesterschap in horror dat de grote Gentse meester waardig is. Maar deze invloed vervaagt snel. Vanaf La Cave aux crapauds werd de wereld gebagatelliseerd, de sfeer langzaam verbasterd om onbehagen in plaats van angst op te wekken. Toespelingen werden verkozen boven beschrijvingen. Hij richtte zich nu op een alledaagse fantasie die als een soort schimmel uit de werkelijkheid groeide. De roman Le Livre interdit, gepubliceerd in 1944, markeert een beslissende stap in zijn literaire carrière: ingetogen erotiek, psychologische diepgang en mystiek wissen alle sporen uit van de toon ‘à la manière de Jean Ray’. (De correspondentie tussen Jean Ray en Thomas Owen, samengesteld door Jean-Louis Étienne, werd gepubliceerd in 2016.) Na de Tweede Wereldoorlog produceerde Owen nog twee non-fantasy romans: Le Jeu secret (1950) en Les Grandes Personnes (1954), die rijkelijk gevoed zijn door jeugdherinneringen en het pijnlijke geweld van jonge emoties uitdrukken, maar ook een van de fundamentele motieven van Owens schrijven benadrukken: fataliteit. In de jaren 1960 vestigde Owen, die sinds 1950 korte verhalen publiceerde in Fiction en Mystère-Magazine, zijn ‘cruising style’, zoals blijkt uit de verhalenbundels Pitié pour les ombres (1961) en Cérémonial nocturne (1966). Hij combineert ongewone poëzie met delicate droombeelden en speelt met thema's als geesten en de botsing tussen droom en werkelijkheid. Het enige dat overblijft van de zwarte humor en het macabere is een vleugje extreme verfijning en erotiek. Deze neiging tot dubbelzinnige, sluwe sensualiteit, op een bewust nonchalante en ironische manier uitgedrukt, wordt geaccentueerd in de verhalen die samen La Truie (1972) en Le Rat Kavar (1975) vormen. Op 13 december 1975 wordt hij verkozen tot lid van de Académie royale de langue et de littérature françaises en kort daarna begint hij aan het dubbele avontuur van Les Maisons suspectes (1976) en Les Chambres secrètes (1982) met de schilder Gaston Bogaert. Hij herhaalde het experiment van een gemengd werk in Les Sept Péchés capitaux (1984), waarvoor hij samenwerkte met kunstschilderes Maria Noppen de Mateis. Hoewel zijn werk gekenmerkt wordt door vaak eerder onmerkbare verschuivingen en bewegingen, verandert zijn zinnebeeldige fantasie bijna nooit. Vrouwen zijn een constante bron van inspiratie voor zijn talent en staan in elke collectie centraal, of het nu gaat om de Freudiaanse obsessies en fantasieën van het autobiografische Tétrastome (1988) of om de eclectische verhalen van Carla hurla (1991), La Ténèbre (1994) of La Porte oblique (2011). Om de lezer te verrassen, vertrouwt Owen vooral op de subtiliteit van giftige, sensuele sferen. Het verlangen naar lichtheid leidt hem in zijn behandeling van de vele traditionele bovennatuurlijke motieven die door zijn hele oeuvre lopen: ontdaan van hun archaïsmen of tot in het extreme uitgezuiverd, passen ze nu bij de stijl, vol verschuivingen en ellipsen, die hij definitief heeft aangenomen en die zijn meest authentieke creatieve handtekening is. Naast zijn literaire werken schreef Thomas Owen de voorwoorden van talrijke tentoonstellingscatalogi en monografieën over schilders, zoals Le Fantastique de Jean-Jacques Gaillard (1985), waarvan hij de vreemde wereld grondig analyseerde. Hij overleed op 1 maart 2002. auteurs: Anne Deckers en Jean-Baptiste Baronian, voor de Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique vertaling: Deepl / Finn Audenaert Originele tekst hier https://www.arllfb.be/composition/membres/owen.html?fbclid=IwAR1yw3MT7EseeJJ3Ks7UqqfayaWXwobUS_On8LZ8wde-kp4w80M2M6HkBvI VIDEO (1995) Interview met Thomas Owen in zijn villa in Knokke. Hij vertelt over zijn drie carrières. Eén als fantasyschrijver onder de naam Thomas Owen, één als kunstcriticus onder de naam Stéphane Rey en één als manager van de meelfabriek Les trois fontaines onder zijn echte naam Gérald Bertot. Met getuigenissen van Yolaine de Donnéa en Jacques De Decker. https://www.sonuma.be/archive/dites-moi-du-27051995 (video in het Frans) Met hartelijke dank aan Jean-Louis Etienne voor alle links, informatie en hulp. |
|