Out of this World
  • Home
  • FICTION
  • Interviews
  • Agenda
  • BOOKS
  • FILMS
  • MUSIC
  • COMICS
  • Van deze wereld
  • Academie van fantastiek
  • Reel van de Fantastische Unie
  • SF-Cafes
  • Niet van deze wereld
  • EC Bertin
    • EDDY C. BERTIN✝
    • Eerbetoon
  • Alfons Maes✝
  • Wie we zijn
  • Get In Touch

VERHALEN

Luc Vos - Herkansing

28/7/2023

0 Opmerkingen

 
Het intense duister verlamt me, tot heldere flitsen de omgeving oplichten en elke donderslag door mijn hoofd raast alsof een moker mijn schedel raakt. Ik zoek mijn weg door de nacht, ben bijna dankbaar voor het licht dat elke schicht mij schenkt, ware het niet dat ze steeds dichterbij komen en ik de inslagen achter mij kan ruiken. De brandgeur roept herinneringen op die ik niet wil zien, beelden van verschroeide lichamen en huilende kinderen zuigen de kracht uit mijn benen.
De gruwelijke taferelen houden mijn brein in hun macht, het gedreun van Thors hamer is ondraaglijk, maar ik moet verder. Ik moet het einde van dit pad bereiken voor het licht van de ochtend aan de horizon verschijnt. Ik moet mijn fouten goedmaken, voor de verwoesting die ik aan vaders werk aanrichtte onomkeerbaar wordt.
 
‘Ze maken er een potje van, niet?’
Verward kijk ik op. ‘Wie is daar?’
De schemering onthult slechts een deel van de figuur die mij nadert. Gebogen, een mantel omgeslagen, de kap over het hoofd. Ik zie het gezicht slechts half, enkel de ogen lichten helder op. Een rilling raast door mijn lijf.
Is dit … is dit de man, nee, het wezen waar vader mij voor waarschuwde?
‘Ja, dat ben ik,’ zegt de figuur. Met een haast sierlijke beweging gooit hij de kap af en stapt uit de schemering.
Verwarring verhoogt de druk op mijn schedel.
Kan hij mijn gedachten lezen?
Mijn ogen vliegen naar de gesloten deur en terug. ‘Hoe kom jij hier binnen?’
‘Dat doet er niet toe.’ Hij lacht en loopt dichterbij, uitdagend kijkt hij mij aan.
Verbazing houdt mijn stem een ogenblik in een klem. De lelijke tronie die ik verwachtte, is er niet. Het fijn gevormde gelaat, met sierlijke trekken, haast adellijk in een schoonheid die ik niet eerder zag, jaagt een rilling door mijn onderbuik. Verwarring zoekt een ingang in mijn hoofd, ik hou ze af, toch voel ik de barsten in mijn bescherming.
‘Wie ben jij?’ fluister ik.
‘Dat weet je,’ zegt de man. Hij komt dichterbij, de glimlach om zijn mooie mond groeit. Even voel ik een neiging om mijn hand op te heffen en zijn wang te strelen, snel duw ik ze weg.
‘Het mag hoor.’ Hij lacht breed en knikt naar mijn hand. ‘Ik bijt niet.’ De grijns breidt uit. ‘Toch niet als je niet wil.’
De knipoog die hij eraan toevoegt, jaagt de verwarring verder aan. Mijn hoofd tolt. Ik schud het wild, hef mijn kin en trek mijn wenkbrauwen omhoog. ‘Ja? Wat is er?’
Mijn norse stem maakt geen indruk op de bezoeker. Hij knipoogt, hij laat zich op de bank vallen.
‘Vertel eens, Antonio. Hoe gaat het met …’ Zijn gemanicuurde hand wijst uit het brede raam van mijn appartement op de zesenzestigste verdieping van de toren die uitkijkt over mijn stad. ‘… met het welbehagen van jouw onderdanen. Zijn ze gelukkig?’
Met een sierlijke zwaai kruist hij zijn benen en klopt twee keer zacht op de lege plek naast hem. ‘Je mag ook hier komen zitten, dat praat makkelijker.’
Ik kijk hem aan, wil van mijn kruk komen, dan schud ik mijn hoofd. ‘Nee. Dat … dat is geen goed idee.’
Hij houdt zijn handen met de handpalmen in de lucht. ‘Ook goed, alles is oké. Het is tenslotte jouw huis.’ Hij knijpt zijn ogen half dicht. ‘Vertel eens, waarschuwde jouw vader jou voor mij?’
‘Huh, wat?’
‘Ja, dus, je moet niet zo onschuldig kijken, Antonio. Ik weet dat ik niet populair ben bij de hedendaagse goden, zij begrijpen mij niet. Ze denken dat ik uit ben op de ondergang van jullie steden, dat is niet zo. Ik wil meewerken. Ik wil helpen om de mensen weer gelukkig te maken. Echt waar.’ Opgewekt klapt hij in zijn handen. ‘Ik zou zeggen, dat zweer ik op mijn communiezieltje, maar zoals je wellicht weet, geloof ik niet in dat soort rituelen.’
Een bulderende lach rolt door mijn appartement, de aantrekking die ik voor hem voelde, ebt weg.
‘Ik zou het op prijs stellen als u mij verliet, meneer.’
‘Geen meneer, gewoon Thierry.’ Verbaasd kijkt hij mij aan. ‘Wist je dat niet? Ken je mijn naam niet?’
Langzaam schud ik mijn hoofd, iets wat op teleurstelling lijkt, zweeft over zijn gezicht.
‘Vertelde jouw vader zo weinig over mij?’
Opnieuw schud ik mijn hoofd. ‘Ik zou graag hebben dat u gaat.’
Onbeweeglijk blijft hij zitten, dromerig kijkt hij uit het raam. ‘Als je mij zegt dat je alles onder controle hebt, dat er geen problemen zijn in jouw stad en dat je voor alles een oplossing hebt, zal ik gaan.’ Hij keert zich naar mij, zijn donkere ogen boren zich in de mijne. Opnieuw is daar de opwinding die zich uit mijn onderbuik omhoogwerkt. Verwarring bereikt mijn hart.
‘Ik …’
‘Dat dacht ik al.’ Hij grijnst zijn perfecte gebit bloot, klopt op de kussens naast hem. ‘Kom toch hier zitten, Antonio, dat praat beter.’
Ik wil weigeren, ik heb geen macht meer over mijn benen. Ik loop naar de bank waar ik met een kaarsrechte rug naast hem ga zitten. Onwennig. Ook ik sla mijn benen over elkaar, ik durf hem niet aan te kijken.
‘Zo star, dat kan beter. Ontspan je, Antonio.’
Hij knijpt zacht in mijn knie, tegelijk voel ik een hand in mijn nek. Ze masseert me, ik kan niet anders dan mijn ogen sluiten. De warmte die uit zijn handen straalt, gloeit door mijn lijf. Ik wil tegenwerken, de opwinding die zich een weg zoekt door mijn lichaam, neemt alle weerstand weg.
‘Laat het komen, Antonio. Het is goed.’
Heel even wil ik zeggen dat het niet goed is, ik zeg niets. Ik kan niet.
‘Ik kan je helpen, Antonio. Ik kan je helpen alles goed te maken.’
Ik kreun.
‘Wil je dat?’
Mijn mond opent, woorden zoeken een uitweg, ik weet niet welke.
‘Zeg ja, Antonio. Zeg: help me alsjeblieft, Thierry. Help me.’
Het gegrom verandert in klanken die ik denk te herkennen. Ik meen de woorden te horen die hij net zei, dit keer uit mijn mond. Ik weet het niet zeker. Ik hoor enkel zijn stem. In mijn hoofd, in mijn lijf, ze is overal.
‘Dank je Antonio. Ik zal je graag helpen.’
Ik zak onderuit, voel zijn handen over mijn hele lichaam. Ik wil protesteren, ik wil zeggen dat dit niet mag, de macht om mijn eigen stem aan te sturen, is verdwenen. De aanraking van zijn handen voelt zo goed dat ik niet meer wil protesteren. Ze zijn overal, ze raken me waar niemand me ooit raakte, mijn hoofd licht op, een heldere gloed breidt uit, ik …
 
Het is donker wanneer ik mijn ogen open. Mijn hoofd bonst, flarden herinneringen fladderen voorbij. Wat gebeurde er? Ik zie een gezicht, ik voel … Ik rol op mijn rug, staar naar de schaduwen die van buiten naar binnen vliegen. Rode reflecties die ik niet eerder zag, weerspiegelen zich op het plafond. Ik tast om me heen, lig op mijn bed, alleen. De satijnen lakens voelen ongewoon warm. Mijn handen volgen het pad over mijn lichaam dat hij aangaf, over mijn buik, mijn benen, alle plekken die hij beroerde. Ik ben naakt. Gloeiende herinneringen duiken mijn geest binnen, opwinding rolt door mijn lichaam. Het voelt alsof alles vandaag op zijn plek is gevallen. Sluimerende verlangens waarvan ik niet wist dat ik ze had, vlogen naar buiten. Opstand vecht zich een weg naar boven. Waarom kon dat niet eerder? Waarom verbood vader dat? De verwarring die ik me herinner, is terug.
Deed vader dat? Mocht ik niet zijn wie ik wilde zijn? Of wist ik het gewoon niet?
Twijfel slaat haar lelijke tentakels rond mijn hart, ik duw ze weg, ze blijven in de verte liggen, klaar om terug te slaan.
Mijn hoofd doet pijn, alsof er met een hamer op werd geslagen, alsof er in mijn hersenen is gepeuterd. Ik probeer me te herinneren hoe mijn leven vroeger was, het bevat gaten. Ik probeer me het gezicht van vader voor de geest te halen, ik zie alleen … alleen Thierry. Ik spreek zijn naam uit, het voelt goed. Ik zie flarden, ze verwarmen mijn ziel. Ik rek me uit, sluit mijn ogen tot luide knallen van buiten ze ruw openrukken. De rode gloed op het plafond breidt uit, ik spring van mijn bed, loop naar het raam. Ik ruk het open, strompel naar buiten. Ik zak op mijn knieën, grijp me vast aan de balustrade van het balkon. Ik herken mijn stad niet meer. Vuurhaarden laaien hoog op in alle straten, de statige gebouwen branden als toortsen. De warme gloed die mijn lijf zonet overheerste, breekt door alle openingen naar buiten, zweet gutst van mijn lijf, tranen stromen over mijn wangen.
‘Wat heb ik gedaan?’
Een nieuwe ontploffing in de verte jaagt een schok door mijn lichaam. Ook al zit ik zesenzestig verdiepingen hoog, het gehuil van de mensen dringt door tot hier. Ze schreeuwen. Doodsangst weerklinkt in hun kreten. Ik val op mijn knieën, sla mijn handen voor mijn ogen. Ik wil me afkeren als sterke handen mijn polsen vastgrijpen en mij op mijn voeten trekken.
‘Thierry?’ roep ik.
‘Hoopte je dat hij het was?’ De stem van mijn vader is verstikt van woede. Zijn ogen op twee centimeter van de mijne gloeien zo mogelijk nog meer dan die van … van hem gisteren.
Hevig schud ik mijn hoofd. ‘Nee, ik …’
Een wilde ruk aan mijn polsen doodt de woorden die poogden mijn mond te verlaten. Vader keert me om, wijst naar de brandende stad.
‘Is dat wat je wilde?’
‘Nee,’ huil ik. ‘Ik …’
Opnieuw snoert hij me de mond. ‘Waar was je met je gedachten? Waarom deed je dat? Wat beloofde hij jou?’
Ik zoek naar antwoorden in mijn hoofd. De groeven in mijn hersenen zijn zompig, ik zie niet helder door de tranen die blijven stromen.
‘Veeg die mensentranen van je smoel,’ sneert vader. Hij laat mijn polsen los en duwt me naar binnen. ‘En trek iets aan.’ Hij kijkt naar mijn lichaam, ziet de plekken, knikt begrijpend. Hij haalt diep adem voor hij antwoordt. ‘Zo zit het. Dat is nieuw. Dat probeerde hij niet eerder.’
‘Ik … ik wist niet … ik wilde niet … Het … het voelde goed, ik wist niet dat het fout was, dat het niet mocht … ik …’
‘Trek kleren aan,’ sneert vader opnieuw. ‘Zoek geen excuses. Niet voor wie jij bent. Jij bent niet fout, jij mag zijn wie je wil. Dat is niet het probleem.’ Hij woelt door zijn lange haren. ‘Excuseer je nooit voor wie je bent, Antonio, dat is net wat we iedereen proberen te laten begrijpen, begin daar alsjeblieft zelf niet mee.’ De frons op zijn voorhoofd verdiept. ‘Zijn invloed is merkbaar.’ De zucht die zijn mond verlaat, duwt me bijna omver. De bezorgde blik die zijn gezicht overneemt als hij uit het raam kijkt, vergroot. ‘Hij is het probleem. Hij zocht en vond een zwakke plek in jou. En nee,’ zijn hand gaat omhoog om mijn nog onbestaande protest te smoren. ‘Wie je bent, is niet jouw zwakte.’ Hij sluit zijn ogen, zijn borst gaat snel op en neer. ‘Dat ik het niet eerder zag, dat ik jou niet hielp om onder ogen te zien wie je bent, zodat hij er geen misbruik van kon maken, is mijn fout. Dat vergeef ik mezelf nooit.’
‘Maar … ik wist zelf niet wie ik was, hoe kon …’
Vaders hand landt op mijn naakte schouder, zijn aanraking voelt goed, het besef dat het anders is dan de aanraking van … van hem, dringt pas nu tot mij door.
‘Ik had het moeten weten, Antonio, ik ben jouw vader, ik ben …’ De bezorgde blik die even verzachtte toen hij zijn hand op mijn schouder legde, is terug, dit keer erger. ‘Ik had dit moeten weten, net zoals hij het wist. Ik verzwakte, Antonio, ik liet alles op zijn beloop.’ Vader woelt met beide handen door zijn lange haren, hij wrijft in zijn vermoeide ogen. ‘Ik dacht dat jij er klaar voor was.’ Zijn stem is zachter, is het spijt of angst die overheerst? Het besef dat vader onzeker is, dringt als een mokerslag tot mij door, slaat hard in mijn maag. Zo zag ik hem nog nooit. Ik word bang.  
‘Vader, we kunnen dit toch oplossen? We kunnen Thie… we kunnen hem vragen om hiermee te stoppen. Hij mag dit toch niet doen? Er zijn duidelijke afspraken! Hij heeft geen recht op de zielen van de mensen in deze stad. Die zijn van mij, van jou, van ons, hij mag hier niet zijn. Hij heeft enkel recht op zij die hun leven lang niet wilden luisteren, die wij als verloren opgaven.’ Ik kijk vader onzeker aan, hap naar adem voor ik kan verdergaan. ‘Ik denk dat het er de laatste tijd meer waren dan gewoonlijk.’ Ik buig mijn hoofd, kijk langs mijn naakte lichaam naar beneden. Een rilling loopt door mijn lijf als de herinnering aan wat hij gisteren deed, voorbijvliegt. Ik verdring de gloed, negeer het verlangen, kijk vader aan.
‘Ik weet dat ik verzwakte, vader, ik … ik dacht dat de burgers intussen zelf wisten wat goed en slecht was. Dat ze mijn hulp niet meer nodig hadden. We gaven al meer dan tweeduizend jaar het goede voorbeeld, ik dacht dat dat genoeg was …’ Verward kijk ik uit het raam waar de gloed steeds hoger oplaait. Ik weet dat mijn huis ongenaakbaar is, dat de vlammen nooit tot hier geraken. Toch raken de huilende kreten van de mensen die ik mijn burgers noem, me recht in mijn hart. Ze klinken steeds luider door het open raam, gedragen op de alsmaar heter wordende wind.
‘Ik heb gefaald, vader. Ik stond niet meer tussen hen.’ Ik buig mijn hoofd, de brandgeur kruipt dieper in mijn neus. ‘Ik zat hier.’ Ik kijk rond in mijn appartement, waar de wit lederen bank scherp afsteekt tegen de gloed die naar binnen komt. De satijnen lakens op mijn bed voelden altijd zalig, nu deden ze mijn naakte lichaam tintelen terwijl hij … versterkten ze de hitte die hij in mijn lijf veroorzaakte.
Het voelde … het voelde zo goed, thuiskomen, eindelijk weten wie ik echt ben, tegelijk voel ik me slecht dat hij het was die dit in mij wakker maakte, dat … dat ik hem wellicht nooit meer zal zien. Dat die wrange smaak van die eerste keer eeuwig zal blijven hangen.
Mijn maag verkrampt, wild schud ik mijn hoofd. Dit is verkeerd, nogmaals ben ik fout door slechts aan mezelf te denken. Ik zie enkel wat dit gebeuren voor mij betekent. Ik vergeet opnieuw de mensen buiten, die sterven en lijden. Ik ben het juiste pad kwijt.
‘Is …’ Onzeker kijk ik vader aan. ‘Is er een manier om dit goed te maken?’
Vader antwoordt niet. Lange tijd kijkt hij uit het raam. De geur versterkt, brandend vlees mengt zich met de geur van smeulend hout. Mijn maag draait. Krampachtig probeer ik niet te kokhalzen. Plots keert hij zich naar mij. ‘Wat heb jij tegen hem gezegd?’
Ik denk dat ik weet wat hij vraagt, ik durf niet te antwoorden. ‘Wat bedoel je?’
Opnieuw legt vader zijn handen op mijn schouders, dit keer voelt het niet goed, hij knijpt tot het pijn doet.
‘Wat vroeg hij? Wat antwoordde jij?’
Ik sluit mijn ogen, probeer me voor de geest te halen wat er gebeurde. Ik zie veel, ik voel nog meer, mijn geest wordt blank, ik herinner me niet meer wat hij zei. Een traan rolt over mijn wang wanneer ik mijn ogen open. ‘Ik weet het niet.’
Vader zucht diep. ‘Vroeg hij jou om hem te vragen jou te helpen?’
Een luide knal rolt naar binnen door het open raam, een bliksemschicht ontploft in mijn hoofd. Ik kan enkel knikken. Ik aanhoor de kreun die uit vaders mond rolt. Hij keert zich van mij af, staat bewegingloos in het open raam, zijn silhouet licht op in de steeds hoger laaiende vlammen. Ze komen niet tot hier, plots wilde ik dat ze dat wel konden. Ik verdien niet om verder te leven. Hoe kan ik dit ooit goedmaken?
Lange tijd staart vader roerloos naar buiten, dan keert hij zich om.
‘Er is maar één manier om dit op te lossen, Antonio.’
‘Ik doe alles wat u vraagt. Ik … Het spijt me, vader, het spijt me zo.’
Zijn hand vliegt omhoog.
‘Spijt komt na de zonde, Antonio. Wat jij deed, was … Ik begrijp dat je verblind werd door de nieuwe gevoelens die je overmanden. Dat is mijn schuld, dat had ik moeten zien, maar …’ Vaders ogen worden donker. ‘Ik waarschuwde je voor hem. Ook al maakte hij gebruik van elke opening die hij kon vinden om in jouw hoofd te geraken, ik hoopte dat je sterker was.’
‘Het spij…’
Opnieuw gaat zijn hand omhoog. ‘Dat heeft geen zin. Spijt zal dit niet oplossen.’ Hij wrijft zijn rechtervuist in zijn linkerhandpalm, het schurende geluid jaagt rillingen onder mijn huid.
‘Trek iets aan. We gaan.’
Ik wil vragen waar naartoe, ik slik mijn woorden in. Ik trek mijn kleerkast open, weet niet wat ik moet kiezen uit de lange rij verfijnde kleding. De kleren die ik zo graag droeg, stuk voor stuk voelen ze nu ruw, vuil op mijn huid.
‘Sluit je ogen,’ zegt vader.
Ik gehoorzaam, schrik op door het roffelend geluid van regen om mij heen. Ik open mijn ogen, vader is er niet meer.
Waar ben ik?
Het is duister, de grond onder mijn voeten is oneffen. Schimmen om mij heen tonen iets wat niet op de stad lijkt, de brandende gebouwen zijn verdwenen.
‘Dit is de weg die je moet volgen,’ klinkt zijn stem in mijn hoofd. ‘Er is maar één manier om Thierry tot stilstand te brengen.’
Het gevoel dat ik het antwoord ken, werkt zich omhoog. Ik sluit mijn ogen, de regen raast steeds harder neer, de dunne kleding plakt tegen mijn rillende lijf.
‘Jouw vraag om hulp is een vraag van jou naar hem. Een vraag tussen …’ Vader aarzelt, pijn weergalmt in elk woord. ‘Een vraag tussen levenden.’
De puzzelstukken vallen op hun plaats.
‘Ze eindigt … ze eindigt als jouw leven stopt.’
Ik hoor wat hij zegt, ik begrijp wat hij bedoelt, ik kan het niet aanvaarden.
‘Is er …’
‘Nee!’ Ik hoor de tranen in vaders stem. ‘Maar je kan herboren worden. Je pad zal zwaar en pijnlijk zijn. Je zal je leven zoals je het kende tot een einde zien komen, maar je kan herbeginnen. Ik haal je terug uit de woestenij die voor je ligt. Ik haal je terug en breng je weer tot leven.’ De pijn in zijn stem echoot in mijn lichaam. ‘Dat beloof ik jou, mijn zoon. Jij komt terug. Dan kunnen we samen de mensen helpen. Sterker dan voorheen. Gelouterd en herboren. Voor eeuwig.’
Een lange stilte valt tussen ons, enkel de regen zwelt aan, het gerommel in de verte komt alsmaar dichter.
‘Als je dit doet, Antonio, neem je al jouw zonden mee in de afgrond.’ Ik voel zijn handen op mijn schouders. ‘Je neemt alle zonden van jouw mensen mee, we beginnen opnieuw. We tonen hen samen de weg uit de woestijn. Dan kan … dan kan hij geen aanspraak meer maken op wat hij nu claimt.’
Ik ben doodsbang, ik weet dat ik geen keuze heb.
‘Oké, vader. Ik zal het doen.’
‘Dat weet ik, zoon,’ fluistert hij. ‘Haast je, zijn macht groeit. Je hebt tot de ochtend. Anders …’
Woorden zijn niet nodig. Ik knik. Ik wil vragen hoe, het oplichtende pad voor mij geeft het antwoord. Ik kijk om me heen, ik denk dat ik in de verte de lange haren van vader zie verdwijnen. Ik keer me om, richt me naar de afgrond waarvan ik weet dat hij zich voor mij bevindt. Heel even raast een gevoel van opstand door mijn lijf. Ik wil vragen waarom vader mij heeft verlaten, dan herken ik de invloed van Thierry in mijn weerstand. Ik duw de stem van de twijfel weg. Ik moet dit doen, voor mijn mensen, voor het te laat is. Een laatste blik over mijn schouder, de oplichtende hemel geeft teken dat het tijd is.
 
De bliksems komen alsmaar sneller, ik duik weg in de schaduw van een oude boom. De bladerloze takken bieden slechts een denkbeeldige bescherming, toch druk ik me tegen de ruwe bast. Enkele tellen verzachten de grillige nerven de pijn in mijn huid, spijt overheerst weer. Ik deed dat ene ding wat ik nooit mocht doen. Ik sloot het pact dat nooit gesloten mocht worden. De woorden van mijn vader galmen door mijn hoofd, drukken mijn hersenen plat onder mijn schedel.
‘Wat je ook doet, zoon, open die poort nooit opnieuw. Nooit!’
Mijn geest ziet niet meer helder, slechts één ding dwaalt door mijn hoofd. Deze ene kans moet ik grijpen. Om alles goed te maken. Ik moet de deur sluiten, op de enige manier die mogelijk is.
Een nieuwe reeks van inslagen splijt de boom in twee. Het gekraak waarmee de laatste grote tak die de boom rijk was naar beneden stort, is zo luid dat mijn gepijnigde schedel haast barst. Ik houd mijn handen open in de gietende regen, verbaasd kijk ik naar het bloed dat uit mijn palmen stroomt als ze gespietst worden door vlijmscherpe takken. Een grote knoest opent mijn schedel, een rondvliegende tak boort zich in mijn zij.
‘Hoe wanhopig de situatie ook is, hoe verleidelijk ook de hulp die je geboden wordt, er is niets goeds aan wat de andere kant te bieden heeft,’ dondert door mijn hoofd. ‘Thierry geeft nooit, hij neemt alleen maar.’
Ik hap naar adem, vaders woorden rukken me uit elkaar.
‘Hij neemt …’
Het laatste wat ik hoop wanneer de tak, ondersteund door nieuwe bliksemflitsen, mij naar de afgrond duwt, is dat dit genoeg is.
Het enige wat ik hoor voor mijn ogen zich sluiten, is de stem van mijn vader die mij toeroept dat Thierry om hulp vragen fout was, maar dat mijn offer het juiste is.
Het laatste wat ik voel wanneer een flits mij in de dieperik stort en de brandende deuren met een bulderende slag achter mij dichtklappen, is een vaag gevoel van hoop dat ik ooit weer de weg naar het licht zal vinden. 
0 Opmerkingen

Je opmerking wordt geplaatst nadat deze is goedgekeurd.


Laat een antwoord achter.

    Inhoudstafel fictie
    Oproep verhalen

Powered by Maak je eigen unieke website met aanpasbare sjablonen.
  • Home
  • FICTION
  • Interviews
  • Agenda
  • BOOKS
  • FILMS
  • MUSIC
  • COMICS
  • Van deze wereld
  • Academie van fantastiek
  • Reel van de Fantastische Unie
  • SF-Cafes
  • Niet van deze wereld
  • EC Bertin
    • EDDY C. BERTIN✝
    • Eerbetoon
  • Alfons Maes✝
  • Wie we zijn
  • Get In Touch