I
Pascal nam een lange haal van zijn sigaret en drukte hem vervolgens uit in de asbak. Voor de tiende keer in vijf minuten keek hij naar de klok tegenover zijn bureau. Half twee. De technici zouden nu alles gecontroleerd en nog eens gecontroleerd hebben, en nog eens. De apparatuur zou niet falen. En dus zou er helemaal niets fout gaan. De theoretische achtergronden, de nieuwe schakelingen en geheugenbanken waren vijf jaar door tal van wetenschappelijke teams op zeer grondige wijze bestudeerd en getest. Voorzover mogelijk. De definitieve test was nu aan de beurt. Nu zou blijken of de Future 27 inderdaad werkte en als hoofd van het project had Pascal er op gestaan dat hij de proefpersoon werd. De Future 27 was het gecompliceerdste apparaat ooit in de Europese Gemeenschap gemaakt. Misschien zelfs wel het gecompliceerdste ter wereld. Maar omdat Pascal niet wist wat de Amerikanen allemaal uitspookten, kon hij dat niet met zekerheid zeggen. De computer was nog het eenvoudigste deel, met een ongekende rekensnelheid en geheugencapaciteit. Hij bevatte alle bestaande wetenschappelijke kennis en voortdurend voerde een groot team nieuwe gegevens in. Ook was er een directe verbinding met alle mogelijke nieuwsbronnen. Met al die big data was de computer in staat nauwkeurig een bepaalde toekomst te extrapoleren en hij was dan ook al in gebruik bij het opstellen van nationale en internationale beleidsplannen. Het tweede deel bestond uit een mens. In principe kon iedereen de helm die verbinding met de computer tot stand bracht opzetten, maar over een paar minuten zou hij het zijn. Als eerste zou hij zijn hersenen met de computer verbinden en zo niet alleen een schets van een mogelijke toekomst krijgen, maar die toekomst ook echt ervaren. Het was niet écht tijdreizen, maar het leek er verdomd veel op. Als alles goed ging. Hij zou aan de feiten van de computer gevoelens en zintuiglijke ervaringen toevoegen. Het beeld dat ontstond was toch objectief, daar zorgde de stuurmodule voor. Het projecteerde als het ware de schets in zijn hersens, een kader, en liet het verder door de betreffende persoon invullen. En dan het laatste onderdeel: de recorder. Deze maakte van datgene wat in de geest van de persoon gebeurde twee films. Eén vanuit het gezichtspunt van de persoon en een waarin hij als het ware de hoofdpersoon in een speelfilm was. Zo werden niet alleen de visuele beelden vastgelegd, maar ook geuren, geluiden en zelfs emoties. Deze opnamen konden later worden afgespeeld, maar ook tegelijkertijd worden geprojecteerd. Bovendien werden deze beelden uitgedrukt in cijfers, letters en lijnen met allerlei pieken. Met dat deel was Pascal het minst vertrouwd, maar het subhoofd van het project, Bennie Zwart, kon die dingen feilloos aflezen. Het is maar goed dat Bennie de supervisie over de proef heeft, mijmerde Pascal, hij is in staat om te zien of het wel of niet gevaarlijk wordt. Abrupt stond hij op, schoof de schema’s waar hij naar had zitten kijken naar achter, liep naar de deur en stapte de zaal binnen waar het allemaal zou gaan gebeuren. De deur was nog niet gesloten of Bennie stond al naast hem. ‘Nou Pascal, dat wordt een gemakkelijk uitstapje. Je gaat zitten, je bent er, kijkt wat rond en je bent weer terug, en dan ben je de eerste die weet hoe het er over vijftig jaar uitziet. Alles is voor honderd procent in orde, zelfs de schakelaars zijn stofvrij. Er kan niets fout gaan.’ Bennie was een magere, lange man. Pikzwart haar en een klein snorretje. Hij was zoals altijd onberispelijk gekleed; zelfs de stropdas was aanwezig. Ondanks zijn lengte was hij heel beweeglijk; zijn handen en zijn ogen waren altijd in beweging, stilstaan of stilzitten kon hij nauwelijks. Maar ook al was Bennie altijd spraakzaam, de woordenstroom waarmee hij Pascal verwelkomde bewees dat ook hij gespannen was. Meteen na die woordenstroom schoot hij naar het hoofdpaneel om er voor de zoveelste maal een haastige blik op te werpen. Pascal moest er inwendig om grinniken. Hij liet zijn blik over de grijze apparaten met hun rode en groene verklikkerlichtjes gaan, zag hoe men steelse blikken in zijn richting wierp en bleef vervolgens naar de stoel staren. Een soort tandartsstoel met klemmen en draden en daar boven een verstelbare helm, door een grijze arm op zijn plaats gehouden. Draden liepen omhoog naar de computer en omlaag naar de instrumenten die zijn lichaamsfuncties in de gaten zouden houden. Hij liep naar de stoel en wenkte de witgejaste medici om de elektroden te bevestigen. Nauwelijks was hij in de stoel gaan liggen of Bennie stond alweer naast hem om alles nauwlettend in de gaten te houden. Toen de apparaten waren aangesloten, strekte Bennie zijn hand naar de helm uit. ‘Zullen we dan maar?’ ‘Oké.’ De helm gleed over Pascals hoofd en Bennie liep naar het controlepaneel. Pascal voelde de spanning in zijn maag heen en weer kruipen en volgde Bennie’s voeten met een starende blik. Toen Bennie het controlepaneel had bereikt en weer in zijn richting keek, knikte Pascal: het kon beginnen. * Hij fietste hijgend over een weg. De Duistere Weg, wist hij. Hij had een mager, benig lichaam, gehuld in een zwarte broek met wijde pijpen, een zwart shirtje en zwarte lakschoenen. Zijn asblonde haren, waarvan de voorste lok geregeld over zijn ogen viel en die hij dan met een korte ruk terug op zijn plaats wierp, hing tot op zijn schouders. Zijn gezicht was smal, had vooruitstekende jukbeenderen, diepliggende ogen en een scherpe neus. Achter hem spuwden de duizenden schoorstenen van Peststad hun zwarte rook naar de grauwe hemel. Voor hem strekte de eindeloos lange, zwarte teerweg zich uit, een grijze zand- en stofvlakte in twee helften delend. In de verte doemde de Sombere Wilg op; een zwartgeblakerde, treurende herinnering aan lang vervlogen tijden. Hij boog zich over het stuur voor de laatste krachtsinspanning. Stampend op de pedalen zag hij de zwartbesmeurde, aaneengekleefde steentjes onder hem wegschieten. Het zand en stof, dat hem geregeld de half geopende mond binnen vloog, deed hem nog maar zelden in een hoestbui losbarsten. Na een aantal minuten keek hij weer op en zag zijn huis zich onheilspellend in de leegte verheffen. Rechts van de weg stond het, ermee verbonden via een aanvankelijk kronkelend maar later kaarsrecht paadje. Voor het huis lag een betegeld pleintje in de vorm van een trapezium. In de hoeken stonden betonnen bakken waarin eens bloemen kleurrijk bloeiden, maar die nu alleen nog maar grauw zand bevatten. Het bordes voor het huis, dat er uitzag alsof er een enorme bak roet overheen was gegooid, werd overdekt door een door lompe pilaren gedragen balkon. De vele rookdeeltjes hadden zich op het gesteente vastgezet en vormden een keiharde aaneengesloten mantel om het eenzame herenhuis. Met zijn schouder duwde hij de zware buitendeur open en stapte naar binnen. Een donkere gang, lang, recht, versierd met in nissen staande harnassen, hooghangende schilden en gekruiste lansen en speren. Er kwamen verschillende deuren op de gang uit, die zich als lichte vlekken manifesteerden. Hij liep naar het einde van de gang; gekraak, een lange piep en een klik: de huiskamer. Een rechthoekig vertrek waarop drie deuren uitkwamen. Een muur werd bedekt door een grote boekenkast, gevuld met dikke en dunne, grote en kleine, nieuwe en oude boeken. Tegenover die muur van boeken bevond zich een raam, waardoor het donkere licht naar binnen kroop. Het kozijn was door de warmte-koude-werking van zomer en winter vervormd, zodat een merkbare tocht van raam naar deur de kamer doorkruiste. Aan de muur tegenover de deur hingen twee schilderijen. Het linkse schilderij toonde het einde van de wereld: benige vingers duwden grafstenen opzij, geraamten richtten zich krakend op, duivels reten met hun horens de buiken der verdoemden open en spreidden zo een tapijt van darmen, nieren, longen en andere organen uit over de grond. Mannelijke engelen omhelsden de uitverkorenen en luidden daarmee het tijdperk der hemelse homofilie in. Petrus verdeelde de gelukkigen in de verschillende standen. En boven dit alles zweefde de heilige-drie-eenheid, een nog ergere ziekte dan schizofrenie, in de vorm van een reuzenkop met een lange witte baard die tot op de grond hing, zonder door de bloederige massa te worden bevuild. Het rechtse schilderij was een gewoon stadsaanzicht: een plein, zwartglanzend van de olie en neergeslagen rook, omgeven door plotseling omhoog schietende huizen, waartussen op sommige plaatsen een steeg zijn begin of eind had. Het vuil en afval van de bewoners – kapotte radio’s, televisies, blikken, rottende vruchten, beschimmeld brood, plastic, halve fietsen, gesloopte brommers en in elkaar gereden auto’s – lag in slordige hopen voor of tegen de huizen, niet alleen geschikt voor de kinderen als speelplaats, maar ook als rattenholen en als zitplaats voor de vele werklozen, die, denkend aan het karwei van die avond, meestal voor zich uit zaten te staren. Hij bekeek de schilderijen en wist dat hij ze reeds vele malen had gezien. Vervolgens liep hij naar de ronde tafel, die, door drie houten stoelen bewaakt, in het midden van de kamer stond. Tegen de muur met de gangdeur stond een dressoir, waaruit hij in het voorbijgaan een paar koekjes pakte. Het plafond, dat als een gele, verharde vla de kamer overspande, zag eruit alsof hij elk moment met het geluid van een lange natte scheet naar beneden zou kunnen glijden. Verveeld stond hij weer op, liep naar de boekenkast en bekeek een paar titels. Horror vacui, Het plantaardig bewind, nee… Hij liep de kamer uit, stak de gang over en besteeg de van de gang wegdraaiende trap. Zijn voetstappen werden gedempt door een dikke laag wol. Hij bereikte de brede overloop met de antieke deuren en nog meer harnassen, schilden en pluimenbossen. De antiquiteiten vormden een sterk contrast met de armoedige houten vloer, de afgeschilferde muren en het verrotte plafond met het donkere gat, de toegang tot de slechts met een ladder bereikbare zolder. Hij liep naar de eerste deur rechts, opende hem en stapte zijn slaapkamer binnen. In één hoek stond een bed, in één was een wastafel met spiegel, afvoer en al, in één stond een stoel en in de laatste een kastje. Hij ging op bed liggen. Op een houterige manier. Net alsof hij werd gedwongen. Hij sloot zijn ogen en de duisternis kwam op hem afstormen, als een onweerstaanbare, gigantische wals. * Hij voelde een hand op zijn schouder en hoorde Bennie’s stem ‘Rustig maar, rustig maar’ zeggen. Men was met zijn armen en benen bezig… o ja, de elektroden. Toen hij zijn ogen opende, zag hij Bennie’s gezicht vlak voor hem, een vragende blik in de ogen. ‘Het is oké, Bennie,’ waarna hij uit de stoel opstond en een stukje heen en neer liep. ‘Hoe lang heeft het geduurd?’ Bennie slaakte een opgeluchte zucht en nam Pascal bij de arm. ‘ Nog geen half uur. Dat vond ik lang genoeg voor zo’n eerste proef. Alles functioneerde prima. Herinner je je wat je gezien hebt?’ Ze hadden het kantoor bereikt en gingen naar binnen. ‘Ja, heel gedetailleerd. Het is echt heel indrukwekkend Bennie, je bent echt heel ergens anders, voor honderd procent. Virtual Reality? Ja, het bestaat, eindelijk… Alleen… ik was een heel andere persoon, althans dat leek zo.’ ‘Nee, volgens mij was jij dat zoals je geweest zou zijn als je vijftig jaar later was geboren.’ ‘Weet je het zeker? Waar komt zo’n vertekening vandaan? Welk algoritme heeft dat dan veroorzaakt?’ Bennie haalde zijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Ik begrijp het nog niet helemaal, moet er nog even goed op studeren.’ Hij haalde een doosje sigaren uit zijn jaszak en bood er Pascal een aan. ‘Ik weet bijna zeker dat het allemaal in orde was, maar toch zit me iets dwars, namelijk het resultaat op zich. Zoals je zelf maar al te goed weet, hebben we het ingesteld op vijftig jaar bij normale ontwikkeling vanuit de huidige situatie. Ik kan gewoon niet geloven dat de toekomst zo donker is.’ Pascal blies de rook omhoog en boog zich naar voren. ‘ Het leek een erg geïsoleerde situatie. Hoe representatief was mijn ervaring?’ ‘Volgens mij was die heel algemeen, Pascal. De indicaties bij de schilderijen wijzen sterk in die richting. Ik heb opdracht gegeven alle basisprogramma’s nog eens te controleren, al geloof ik niet dat er fouten in zitten. Verder zal ik de grafieken en codes in begrijpelijke taal omzetten en dan moeten we het volgende week nog maar eens proberen. Als je wilt tenminste. Maar nu zal wat rust je goed doen en dus laat ik je alleen.’ ‘Dat is goed. Overmorgen de eerste plenaire bespreking?’ ‘Oké.’ En Bennie was verdwenen. Pascal leunde achterover in zijn stoel en liet de beelden nog eens aan zijn geestesoog voorbij gaan. Zo zou hij dus geweest zijn als hij vijftig jaar later was geboren. Een zwarte toekomst, ja. Het kon niet waar zijn, maar toch… Op de een of andere manier wist hij dat het klopte. De ervaring was te concreet, te indringend om niet waar te zijn. Zodra alles gecontroleerd was, zouden de opnamen naar de regering gezonden worden en naar de multinational die het grootste deel van het project had gefinancierd. Regeringen hadden daarvoor geen geld, bedrijven wel. Visual Enterprises had interesse getoond en de contracten waren getekend. Over een paar jaar zouden ze de markt wel bestormen met een Future nummer zoveel: echter dan echt. Hij stond op en ging naar de uitgang van het gebouw, trok zijn regenjas aan, meer uit macht der gewoonte dan uit noodzaak, en liep naar het nabijgelegen metrostation. Hij wilde alleen zijn en drukte op de knop voor een eenpersoonstube. Voordat hij zijn handen in de zakken kon steken, was het ding er al. Irritant is het, dacht hij, je kunt niet eens meer ergens rustig op wachten. Druk op de knop en het is gebeurd. Straks hoef je niet eens meer je kamer uit om op vakantie te gaan: helm op en je bent er. De tube minderde vaart, stopte en de bovenkant gleed weg. Pascal stapte uit, ging op de loopband staan en schoof zijn flat binnen. Hij woonde in een dure wijk en was daar altijd blij mee geweest. Hij had genoten van het comfort, van zijn luxe vierkamerflat, maar nu, nog altijd in de greep van de zwartheid die hij had ervaren, leek alle glans verloren. Een goede nachtrust, dacht hij, en morgen weer stevig aan de slag, dan is dat negatieve gevoel zo weer weg. II Het was allemaal in orde. De basisprogramma’s waren oké, de algoritmen klopten en uit Bennie’s analyse bleek dat de situatie algemeen geldig was. Het geïsoleerde huis was de uiting van de algemene sociaalemotionele situatie; zelfs buren en collega’s waren op afstand. Het schilderij was inderdaad een gewoon stadsgezicht en het andere was de weerspiegeling van de emotionele situatie waarin de mensheid terecht zou komen. Geen hoop, geen mogelijkheden, geen optimisme. Niets. Het klopte. Meerdere medewerkers hadden de resultaten bestudeerd en iedereen was het er over eens. Maar voor de opnamen naar VE en de minister verstuurd werden, zou er nog één test worden gedaan. Een van de parameters was veranderd: in plaats van de normale vrije markteconomie, was meer samenwerking geprogrammeerd. Hoe dat precies geregeld moest worden, wist Pascal niet, maar als hypothese was het testbaar, en dat zouden ze doen ook, want over een uurtje zou hij voor de tweede keer in de stoel plaatsnemen. Zijn gedachten gingen terug naar de dorre vlakte die hij had gezien. Onwerkelijk en toch werkelijker dan de werkelijkheid soms was. Hij had gedacht dat de impressie wel zou vervagen, maar dat was niet het geval. Het beeld was nu, een week later, nog even levendig als destijds. Plotseling ging de telefoon op zijn bureau. Er verscheen een verbaasde frons op Pascals voorhoofd. Wie werd er op dit moment nog naar hem doorverbonden? Welke sufferd had dat nu weer gedaan? Hij twijfelde even of hij zou opnemen en besloot toen om het maar te doen. ‘Met De Veer.’ Maar de verbinding was alweer verbroken. Nou ja, dacht hij, maar goed ook. Hij legde de hoorn terug en zag dat het bijna tijd was. Toen hij het kantoor verliet, snelde Bennie hem tegemoet. ‘Iemand van Visual Enterprises, waarschijnlijk om te vragen waar de opnamen blijven. De receptie is zo gewend om die mensen op hun wenken te bedienen, dat hij toch doorverbond. Ondanks de instructies om niet te storen. Ik was toevallig in de buurt en heb de verbinding verbroken. Laat ze maar even geduld hebben. ’ Pascal haalde zijn schouders op. ‘Dat is goed Bennie. Laten we maar beginnen.’ Opnieuw nam Pascal plaats in de stoel, keek hoe de elektroden bevestigd werden, hoe Bennie zijn plaats achter het controlepaneel innam. Opnieuw knikte hij, nu niet echt gespannen, maar eerder nieuwsgierig. Hij werd wakker onder een dak van bladeren, gedragen door eikenstammen, die zich een eind boven de grond in vele, dunnere armen splitsten. Door schaarse open plekjes priemden zonnestralen loodrecht de grond in. De groene blaadjes bewogen door een warme maar toch verfrissende zomerbries statig op en neer, en uit de vochtige, zachte grond steeg een volle boslucht op. Uit de boomkruinen klonken de geluiden van vele vogels die, van tak tot tak zwevend, plotseling opfladderend of neerduikend, zich huppelend over takken voortbewegend of gewoon stilzittend, een oorvullend concert gaven. Overal waren insecten. Op de grond sjirpten krekels en sprinkhanen, krioelden mieren en kropen torren bedrijvig heen en weer. In de lucht zoemden vliegen, bijen en hommels. Hij krabbelde overeind en keek om zich heen. Zoveel bomen bij elkaar! En wat een bedrijvigheid: overal was leven! Hij liep een willekeurige richting op, zwalkend tussen de dikke stammen, zigzaggend alsof hij op de vlucht was voor een of ander gevaar. Al snel kwam hij bij een ongeplaveide, van motorengeluid ontblote weg, liggend tussen het bos en de korenvelden. Hij stapte de weg op en liep naar rechts, langs bloeiende korenbloemen, klaprozen, margrieten en klaver. In het midden van de weg, het gedeelte dat door karrenwielen onberoerd was gelaten, woekerden gras en weegbree. Een leeuwerik schoot uit het weiland omhoog, een zwaluw zweefde in de richting van een verre beek. Het leek hem of hij uren liep voordat korenvelden eindigden en weilanden zich uitstrekten. Koeien liepen met hun kalf te pronken, schapen keken tevreden naar hun spelende lammetjes, paarden renden met hun veulens in het rond. Hij naderde een beek en zag een kikker half onder water op vliegen en muggen wachten, af en toe een verontwaardigd gekwaak uitstotend, waarna hij weer stil voor zich uit ging zitten staren. De omgeving was kalmerend; frisse kleuren, het jonge leven naast het oude. Zijn blik zweefde van de kikker weg, in de richting van de horizon en nog verder, tot hij het landschap niet meer zag, alleen nog in gedachten. * Voordat hij zich realiseerde dat hij weer terug was, waren de elektroden al verwijderd. Bennie stond naast hem. De vragende blik die de vorige keer in zijn ogen te zien was geweest, was nu afwezig. Het leek of hij niet echt aanwezig was, of hij naar binnen stond te staren, op zoek naar de oplossing van een of ander probleem. ‘Waar sta je aan te denken, Bennie? Is er iets niet in orde?’ Bennie keek Pascal aan en aarzelde even voordat hij antwoordde. ‘De apparatuur is oké. De opnamen ook. Dat wisten we allemaal ook wel. Alles functioneert prima, en volgens mij ben jij in staat om nu meteen een marathon te lopen.’ Pascal knikte en stond op. ‘Ik pak mijn spullen even,’ zei hij en liep naar zijn kantoor. Bennie volgde hem, maar van de uitgelaten stemming van de vorige keer was niets aanwezig. De vorige keer had de Future zich bewezen en daarmee was voor Bennie de kous af. Hij was weer op zoek naar iets nieuws om te bestormen. Pascal was gewend geraakt aan de nerveuze passiviteit die Bennie na het behalen van een succes altijd aan de dag legde, maar nu was hij anders dan Pascal hem eerder had gezien. ‘Zit je iets dwars, Bennie?’ Bennie antwoordde niet meteen. Plotseling bleef hij staan, alsof hij een oplossing had gevonden, maar toen Pascal ook stopte, liep hij weer door. ‘Zullen we bij mij nog even een borrel nemen? Dat hebben we wel verdiend.’ ‘Oké,’ antwoordde Pascal, ‘op voorwaarde dat je me vertelt wat je dwars zit.’ Bennie grijnsde en knikte. Buiten hing een grijs, dik wolkendek: het miezerde een beetje zonder echt te regenen. De loopbanden glansden en leken zwarter dan anders. Pascal vroeg zich af waarom hij niet opgewekt was. Kwam dat door Bennie’s vreemde bui? Of was het nog steeds de invloed van vorige week? Waarom was die somberheid niet weggevaagd door de schoonheid van die middag? Omdat het andere echt was en dit niet? De impressies waren beide keren toch even intens, even echt geweest. Of leek dat alleen maar zo? Hij voelde aan, dat daar ook ergens de oorzaak van Bennie’s zwijgzaamheid lag. Ze gleden het flatgebouw binnen, twee stoeltjes kwamen omhoog en zittend werden ze in de lift gezet. Ze schoten omhoog naar de dertigste verdieping, waar Bennie woonde, werden in een kleine hal neergezet en vervolgens weer aan zichzelf overgelaten. Pas toen ze in een gemakkelijke stoel zaten, whisky in de rechterhand, sigaar in de linker, begon Bennie te praten. ‘Je hebt maar een kwartier in de stoel gezeten, Pascal. Ik had het toen wel gezien. Het leek alsof je weer geïsoleerd was, maar dat was niet zo. Iemand die constant op twee meter afstand van een ander is, kan geïsoleerd zijn, en iemand die in zijn eentje in een bos zit, hoeft dat niet te zijn. Je geïsoleerdheid van vanmiddag was alleen ruimtelijk, wat betreft andere mensen dan. Uit de grafieken bleek heel duidelijk dat je vol contacten zat.’ Hij nam een slok whisky en een haal van zijn sigaar, blies de rook langzaam naar het plafond. ‘Twee bladeren aan een boom zijn ruimtelijk gescheiden, maar toch zijn ze zeer innig met elkaar verbonden. Ik geloof dat dat bij mensen ook zo is.’ Zijn blik dwaalde even naar het raam en keerde toen weer naar Pascal terug. ‘Dat is volgens mij wat de opnamen aantonen. De huidige markteconomie is een mes, dat de mensheid van zijn voedingsbodem afsnijdt, waardoor ze zal sterven. Dat bevalt me niet.’ De toespraak had Pascal een beetje onrustig gemaakt. Niet omdat Bennie van die naïeve ideeën verkondigde, op zo’n irritante wijze, alsof hij een dom kind was. Nee, het kwam omdat hij de afgelopen week ook in die richting had gedacht. Een zinloze, ongemakkelijke richting. ‘Als dat zo is, Bennie, als de opnamen daarvoor het bewijs leveren, dan wordt er wat aan gedaan. Het is juist een reden om opgewekt te zijn. We kunnen het nu voorkomen.’ Bennie stond op en ging voor het raam staan. ‘Misschien.’ Hij draaide zich om en dronk zijn glas leeg. ‘Zeg, Pascal, ik herinner me dat ik een afspraak heb. Het zou wel iets later kunnen worden, maar ik denk dat het nu beter uitkomt. Dat vind je toch niet erg, hoop ik.’ ‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Pascal verrast, ‘Dan stap ik op.’ Pascal dronk zijn glas leeg en pakte zijn jas. ‘Tot morgen dan.’ ‘Tot morgen.’ III Over een dag had Pascal een bespreking met de minister en Visual Enterprises. Dan zouden de teams van beide instanties de opnamen hebben bestudeerd, in nauwelijks een week tijd. In de tussentijd had Pascal zijn eigen team gecoördineerd en geprobeerd Bennie te pakken te krijgen. Zonder succes. De telefoon werd niet opgenomen, de deur niet open gedaan en op briefjes werd niet gereageerd. Sinds hun laatste gesprek had Bennie niets meer van zich laten horen, en dat was niets voor hem. Bennie’s assistenten konden zijn taken overnemen, maar ze waren niet zo snel en diepgaand als Bennie zelf. Bovendien was het voor het eerst sinds ze waren gaan samenwerken dat Bennie er niet was. Pascal miste hem. Het grootste deel van de tijd bracht hij door achter zijn bureau, sigaren rokend, de binnenkomende rapporten bestuderend en pogend een indeling voor de komende werkzaamheden te maken. Het echte werk was voor het grootste deel gedaan, maar dat wilde niet zeggen dat hij nu rust had. Het aantal besprekingen en lezingen nam met de dag toe. Dat het werk ook nog eens verkocht moest worden, had hij lang geleden al geaccepteerd. De belangrijkste bespreking was die met het ministerie en Visual Enterprises. Daar zou besloten worden hoe de Future 27 zou worden gebruikt. Juist hier had hij Bennie bij nodig. Hij dacht terug aan hun laatste gesprek en vermoedde daarin de reden van Bennie’s afwezigheid. Ook het abrupte einde van dat gesprek was vreemd: duidelijk een smoesje. Bennie zag alles erg somber in, maar juist zijn kennis zou de waarde van de opnamen verder onderbouwen en zo zou hij kunnen vechten tegen de sombere toekomst die hij voorzag. Maar nee, Bennie was weg. Waarheen? De allesbepalende bespreking kroop naderbij en Bennie bleef afwezig. Pas op het moment waarop Pascal op het punt stond naar de bespreking te vertrekken, bereikte hem een berichtje: Heb baan in Montreal. Ben net vertrokken. Sorry voor het abrupte vertrek, maar heb geen zin om op een machteloze manier zo direct bij de verdere concretisering van die zwarte toekomst aanwezig te zijn. Veel succes. Bennie. IV De vergadering liep erg uit. Om de een of andere reden had Pascal zich genoodzaakt gevoeld om Bennie’s mening naar voren te brengen en dat had tot heftige discussies geleid. Nu was er een stilte gevallen en daarvan maakte een van de directeuren van Visual Enterprises gebruik. Riems, een kleine, magere man met een imponerende reputatie, stond op en nam het woord. ‘Mijne heren, ik geloof dat er veel gepraat is, terwijl dat helemaal niet nodig was.’ Hij pauzeerde even en keek de tafel rond, alleen geïrriteerde blikken ontmoetend. ‘Laten we eens rustig kijken naar wat er is gedaan… Er is geëxtrapoleerd naar een toekomst, zoals die zou zijn als alles doorgaat zoals het gaat. Het resultaat is schokkend.’ ‘Dat weten we al, mijnheer Riems,’ onderbrak de minister hem. ‘We hebben het nu over de waarde van die extrapolatie.’ ‘Dat weet ik,’ ging Riems snel door. ‘En ik geloof dat we er vanuit moeten gaan dat die juist is. Maar er is één ding vergeten en dat is de Future zelf. Als u de parameters voor het programma bekijkt, zult u zien dat de constructie en ingebruikname van het apparaat niet, ik herhaal, niet is geprogrammeerd. Hoe kunnen we een serieuze toekomstschets maken als we de Future daar niet in meenemen?’ Er viel een diepe stilte. Hoe had men zoiets over het hoofd kunnen zien? ‘We zullen die fout herstellen,’ verbrak Pascal de stilte, ‘en dan heeft u over een paar dagen de uitkomst. Ik zet de voorbereidingen meteen in gang.’ Hij stond op en verliet met lange passen de kamer. Woedend was hij. Woedend op iedereen die bij hem werkte, woedend op Bennie, maar bovenal woedend op zichzelf. Hoe hadden ze die fout kunnen maken? Buiten bestelde hij een tube en deze keer ergerde hij zich niet aan de snelheid waarmee het ding kwam, maar aan het korte ogenblik dat hij moest wachten. Ongeduldig zat hij tijdens de rit met zijn vingers te tokkelen. Toen de tube stopte, schoot Pascal bijna door de kap heen, zo’n haast had hij. In het gebouw stormde hij, zonder zijn jas uit te doen, meteen naar zijn kamer, onderweg instructies gevend, die tot koortsachtige activiteit maanden. De programmeurs schoten aan het werk en wie niet meteen wist wat te doen, stelde zich ergens verdekt op. In zijn kamer gooide Pascal zijn jas op een stoel en pakte de hoorn van de telefoon om te proberen achter Bennie’s verblijfplaats te komen. Na een reeks gesprekken kreeg hij eindelijk de Canadese ambassadeur aan de lijn en na veel over en weer gepraat werd het Pascal duidelijk dat die ook nergens van wist. Hij liet de man beloven Bennie’s adres te achterhalen en begaf zich naar de controlekamer, waar hij ijsberend de activiteiten volgde. Na een behoorlijk aantal kilometers te hebben geijsbeerd, was het werk gedaan en ook al was het bijna middernacht, Pascal wilde de zaak meteen afronden. Voor de derde keer nam hij plaats in de stoel en nadat alles in orde was gebracht, gaf hij opnieuw het seintje. Nu niet aan Bennie, maar aan John Groen, Bennie’s assistent. * Hij bevond zich in een ruime kamer. De vloer was bedekt met een glimmend karpet en aan de muren hingen allerlei schilderijen, reproducties en andere kunstvoorwerpen. Het was zijn kamer, wist hij. Zijn vrouw kwam binnen met een kop thee, zette die voor hem op het tafeltje, en boog zich naar hem toe, waarbij haar donkere haar op zijn gezicht viel, er langs gleed en plaats maakte voor haar mond, die een kus op zijn wang drukte. Glimlachend keek hij haar na toen ze de kamer weer verliet om het kabaal uit de kinderkamer te bezweren. Hij voelde zich op een vermoeide manier ontspannen. Hij had net een project afgerond, wist hij, een project dat hem weleens zijn tweede Nobelprijs zou kunnen opleveren. De kamer ademde rust en vertrouwelijkheid. De gemakkelijke stoelen zweefden rond de tafel en hij liet ze speels met zijn gedachten op en neer gaan; dat was niet zijn verdienste, maar die van de ingebouwde gedachtenlezers. Zijn blik dwaalde naar het raam en keek naar de zich in de verte uitstrekkende tuin; hij moest de heg weer eens knippen en het gras maaien. Hij stond op en liep de tuin in, begroet door het gefluit van de vogels en de ongeïnteresseerde blik van de zwarte kater, die in het gras lag te zonnen. Hij volgde het pad en kwam bij een kas waarin hij wilde orchideeën temde. Toen hij binnenkwam, omhulde de warme, vochtige lucht hem direct en sprongen de kleuren op hem af, alsof ze hem wilden begroeten. De stilte was hier totaal. Het vogelgefluit was buitengesloten en ook de wind was de toegang ontzegd. Hij dacht terug aan zijn eerste Nobelprijs: de Future had hem niet alleen veel bekendheid gegeven. Eigenlijk had hij hem moeten delen met Bennie Zwart, maar omdat deze bij een verkeersongeval om het leven was gekomen, had hij hem alleen gekregen. Dat zat hem nog steeds een beetje dwars. Maar het belangrijkste was dat de Future zijn waarde bewezen had en men allerlei maatregelen had kunnen nemen om de dreigende, catastrofale toekomst te voorkomen. In gedachten verzonken verliet hij de kas. De lucht raakte betrokken en er zou wel eens een onweersbui kunnen komen; het was benauwd, ondanks de wind. Hij liep het huis weer binnen en ging zitten. * Vanuit zijn stoel zag hij de groene muren. De witgejaste medici begonnen de elektroden al te verwijderen en even later was hij weer op zijn kantoor. ‘John, op hoeveel jaar was de zaak ingesteld?’ vroeg hij onderweg. ‘Op vijfentwintig jaar.’ ‘Goed, werk het uit en geef me zo snel mogelijk de uitslag… Hoewel… Laat iedereen eerst een goede nachtrust nemen. Tot morgen.’ Datgene wat een paar weken geleden nog een ongekende sensatie was, was nu al een routinehandeling voor hem geworden. Hij was er niet meer van ondersteboven en het enige wat hem verbaasde, was de geheel andere aard van de laatste ondervinding. De vorige twee waren bijzonder symbolisch gekleurd geweest, maar deze leek veel reëler, veel gewoner. Misschien omdat nu maar vijfentwintig jaar overbrugd waren, of omdat dit uiteindelijk de ware toekomst was. Dat laatste leek hem het waarschijnlijkst. Hij nam de lift naar beneden, doorkruiste de hal, verliet het gebouw en sloeg de weg in naar zijn appartement, zozeer in gedachten verzonken dat hij niet zag dat John Groen voor het gebouw stond te praten met Riems, de directeur van Visual Enterprises. Pascal was veel ongeruster geweest dan hij zichzelf had willen toegeven, maar nu was hij gerustgesteld. De toekomst was toch niet zo zwart; ook al waren ze de ondergang dicht genaderd, de Future kwam op tijd om de zaken recht te zetten. Een Nobelprijs! ging er door hem heen, geweldig! Tevreden glimlachend arriveerde hij bij zijn appartement. Uit de bundel 'Corresponderend' https://shop.pr1ma.nl/corresponderend.html
0 Opmerkingen
Je opmerking wordt geplaatst nadat deze is goedgekeurd.
Laat een antwoord achter. |
|