De wekker had al even staan ratelen, maar Pascal werd pas wakker door de porren die zijn vrouw hem gaf. Toen drong het irritante geluid ook meteen tot hem door en met een voor zijn leeftijd opmerkelijke snelheid drukte hij de pauze-toets van het apparaat in. Samen met het geluid leek ook zijn bewustzijn uitgeschakeld, want hij viel meteen neer en begon luid te snurken, als wilde hij bewijzen dat hij voor de wekker niet onder deed.
Tien minuten later begon het geratel opnieuw. Nu waren er geen porren van Alida nodig en nadat Pascal opnieuw de pauze-toets had ingeduwd, bleef hij voor zich uit liggen staren. Zich alleen bewust van het vlekje recht boven hem op het plafond; het enige overblijfsel van de muggenjachtpartijen, die hem de afgelopen zomer zo vermoeid hadden. Toen de wekker voor de derde keer begon te krijsen, drong, nadat hij het geluid met de off-toets definitief had bezworen, tot Pascal door dat hij op moest staan. Dit besef opende als het ware een deurtje naar zijn hersenen, waardoor de ochtendrealiteit naar binnen begon te sijpelen. Hij zag dat het schemerlampje aan was en dat Alida, al helemaal aangekleed, bij de spiegel haar haar stond te borstelen. Het stukje hemel dat hij door een kiertje in het gordijn zag, was al grijs. De schemerige gedachten en warrige indrukken werden langzaam verdrongen door de groeiende aandrang op te staan, maar pas toen deze een bepaalde drempelwaarde had overschreden kwam Pascal in beweging: hij duwde de dekens opzij en liet zijn benen buiten bed vallen, stapte in zijn sloffen, liep naar de kast en trok zijn ochtendjas aan. De douche zorgde ervoor dat Pascal enigszins wakker werd. Niet voor honderd procent – zelfs niet voor veertig – want daarvoor had hij hem, om de kou die tijdens het oversteken van het halletje in zijn lichaam was doorgedrongen te verjagen, te warm afgesteld. In ieder geval was hij na enkele minuten wakker genoeg om de technische handelingen van scheren, aankleden en ontbijten te verrichten. Terug in de slaapkamer zag hij dat Alida zijn pak over de stoel had gelegd. Waarom moet ik mijn pak aan, ging het door hem heen. Is er vandaag een begrafenis? Opeens realiseerde hij zich dat hij gisteren vrij had gehad wegens nieuwjaarsdag en dat het dus twee januari was. Dat verklaarde het pak, want vandaag was de nieuwjaarsreceptie! Pascal was opeens gemotiveerd om de dag binnen te stappen en hij begon zich met weer wat meer fut aan te kleden. Het blauwe pak was al menig jaartje oud, maar dat zag je er niet aan af. Dat kwam doordat hij het alleen maar tijdens bruiloften en begrafenissen droeg, en op de nieuwjaarsreceptie. Maar zelfs dan zou het er zonder de goede zorg van Alida niet zo goed hebben uitgezien. Ook nu had ze het weer helemaal geborsteld en, gezien de scherpe vouwen in de broekspijpen, zelfs geperst. En dat allemaal omdat het hem zo goed zou staan. Met wat moeite knoopte hij zijn stropdas. Dat was iets dat hij nooit goed geleerd had en gezien de spaarzame keren dat hij een stropdas droeg, zou hij het wel nooit leren ook. Hij inspecteerde de knoop in de spiegel en concludeerde dat het er mee door kon. Toen hij helemaal klaar was, deed hij een stap naar achteren om zichzelf eens kritisch te bekijken. Terwijl hij goed luisterde of Alida er niet aan kwam, bestudeerde hij zijn eigen spiegelbeeld en ja, het stemde hem tevreden. Tsja, doordat het vuil en stof zich in de rimpels had vastgebeten deed zijn gezicht enigszins aan een houtskooltekening denken: hoe goed je het ook waste, je kreeg die vage lijnen nooit helemaal weg. Maar zijn stropdas zat uitstekend! Zijn overhemd was schoon! En het pak met de opgevulde schouders zag er voornaam uit! De nieuwjaarsreceptie was de enige gelegenheid waarbij Alida er niet op aan hoefde te dringen dat Pascal zijn pak aan deed. Hij was dan immers hetzelfde gekleed als de directeur en dat gaf een soort gelijkheid, een uniformiteit waardoor hij zich gelijkwaardig en daardoor meer op zijn gemak voelde. Toch deed hij tegenover Alida alsof het hem irriteerde dat hij zich speciaal op moest doffen en dat hij het pak alleen maar droeg om haar een plezier te doen. In de keuken was Alida, die Pascal blijkbaar had horen aankomen, thee aan het inschenken. ‘Zo, heb je het toch maar aangetrokken,’ zei ze toen Pascal ging zitten. Pascal gaf wat gebrom als antwoord en begon een boterham te smeren. Alida camoufleerde haar glimlach door zich om te draaien en de theepot weg te zetten: bij andere gelegenheden moest ze dagen van tevoren al beginnen te zeuren of mijnheer alsjeblieft zijn pak aan wilde doen, maar bij die nieuwjaarsreceptie hoefde ze het alleen maar klaar te leggen. Toen ze weer ging zitten was haar glimlach verdwenen. De transistorradio op het aanrecht murmelde onverstaanbaarheden vanachter een voorgrond van hoog gefluit. Pascal spoelde met een slok thee wat broodkruimels weg en zette de radio uit. ‘We moeten nieuwe batterijen kopen.’ ‘Ik haal ze vandaag wel,’ antwoordde Alida. Het was donker weer en de lamp boven de eettafel brandde. Pascal keek even naar buiten en bromde wat. Hij murmelde vooral tegen zichzelf en Alida reageerde er dan ook niet op. De lucht was grijs, met donkere vlekken, die rafelige randen hadden en die door de wind in beweging werden gehouden. De regen werd afgewisseld met vlagen sneeuw: grote vuilwitte vlokken, die verdwenen zodra ze iets raakten. ‘Klotenweer ook altijd,’ zei Pascal terwijl hij een plak bloedworst op zijn boterham legde. ‘Het is maar goed dat mijn regenjas nog waterdicht is.’ ‘Mmm, je hebt eigenlijk een nieuwe nodig,’ merkte Alida als terloops op, waarna ze nog een kop thee inschonk. ‘Ja ja, nou mooi niet. Deze is nog best.’ Om deze uitspraak te onderstrepen en om duidelijk te maken dat er verder niet over gediscussieerd hoefde te worden, stond hij op en liep naar de woonkamer. Uit het rechterkastje van het dressoir haalde hij zijn buil shag en de lucifers en stak ze in zijn binnenzak. Niet dat hij ze nodig zou hebben, nee, want de directeur zou hem toch een sigaar aanbieden. Maar het stond zo armoedig om zelf geen rookwaar bij je te hebben, en hij had toch immers een baan. Net als ieder jaar zou hij aan het begin van de receptie een shagje rollen en er dan de directeur een aanbieden; deze zou weigeren en hem een sigaar geven die hij, zijn shagje in zijn jasje stekend, zou accepteren. Dat was een traditie die zich in de loop der jaren gevormd had en Pascal stond er niet meer bij stil. Hij trok in het halletje zijn regenjas aan, liep nog even terug naar de kamer om wat geld uit de huishoudportemonnee te halen en riep ‘Ik ga’ naar de keuken. Alida kwam de keuken uit: ‘Nu al?’ ‘Ja, beter wat te vroeg dan te laat. Bovendien moet je maar afwachten wanneer de bus komt. Als er een komt.’ Hij gaf Alida een zoen en ging naar buiten, zei vlak voor de deur in het slot viel nog ‘Tot straks’, maar hoorde niet meer of Alida antwoordde. Er rende een gure wind over de galerij, waardoor een paar papiersnippers over onzichtbare hindernissen voor Pascal wegvluchtten. Pascal keek even vanaf zijn achtste verdieping op de straat en het tegenoverliggende huizenblok neer. De teerweg glom, aan weerskanten begrensd door stukken opgevroren sneeuw die vaal van kleur waren en een zwart randje hadden. De huizen deden hem denken aan de plastic huisjes die hij vroeger bij zijn Fleischmann-trein had gehad; die set die hij eens bij een kussengevecht had gewonnen. Alleen reden zijn treinen in snelvaart rond en die ene wagen die hij nu zag kroop maar langzaam vooruit. Vroeger dronken we alcohol, dacht Pascal. Die gedachte zou hem somber gestemd hebben als hij niet op weg naar de nieuwjaarsreceptie was: daar zou hij zeker wel twee borrels krijgen. Het trapportaal was windstil. Terwijl Pascal de trappen af liep, zag hij de zwarte hakenkruisen en de andere uitingen van het moderne jeugdwerk niet, maar nam wel met vijandige blikken de liftdeuren op: de lift was al meer dan een jaar buiten werking en er werd niets aan gedaan. Eenmaal op straat zette hij zijn kraag omhoog en liep wat naar voren gebogen, tegen de wind in, in de richting van de bushalte. De meeste mensen – en dat waren er niet erg veel – liepen in de richting van het wijkcentrum, op weg naar hun werk of God wist wat. Het feit dat Pascal de andere kant op liep, op weg naar het huis van de directeur, juist van zijn werk vandaan, gaf hem een goed gevoel. Die anderen kregen waarschijnlijk geen borrel en geen sigaar. Ik heb het goed getroffen, dacht Pascal. Niet alleen werk, maar nog een goede directeur ook. Het was minder gaan regenen. Een grijze waas kwam soms recht omlaag, maar even vaak ook recht van voren, waardoor de haren, het gezicht, de schoenen en ook de broekspijpen van Pascal al snel vochtig werden en er zelfs wat druppeltjes in zijn nek en over zijn rug liepen. Hij rilde even en stapte wat sneller voort. Bij de bushalte stond nog een andere man te wachten en Pascal ging er zwijgend bij staan. De man zei niets en dus zei Pascal ook niets. De bus kwam de hoek om, kwam kreunend tot stilstand, liet zijn deuren opensissen en Pascal stapte in. Hij kocht een retourtje en ging achterin zitten. Even bekeek hij de mensen in de bus – een oudere dame en heer, de man die samen met hem was ingestapt en nog een bejaarde man – en bestudeerde vervolgens de opschriften die de achterkant van de stoelen bedekten, de scheuren in de zittingen en de sterren in de ramen. Omdat ze zijn bustocht devalueerden, irriteerden ze Pascal en hij probeerde deze smetten dan ook te negeren. Terwijl hij stug naar buiten staarde, bedacht hij dat het straatbeeld dat aan hem voorbij gleed vroeger het ideaal van de busmaatschappijen was. Ook toen had het openbaar vervoer het moeilijk, zij het om tegenovergestelde redenen. Onder andere dan. Wegens de te grote drukte hadden de bussen met aanzienlijke vertragingen te kampen, met als gevolg dat er meer bussen moesten worden ingezet om toch een geregelde dienst te onderhouden. Dit kostte zoveel geld, dat de winsten bij voorbaat al verliezen werden. Ondanks al die pogingen waren de bussen meestal toch veel te laat en dat joeg de klanten naar de auto, verlaagde de opbrengsten, maakte het dus nog moeilijker om extra bussen in te zetten en veroorzaakte bovendien nog meer opstoppingen en dus vertragingen. Enzovoort, enzovoort. De twee à drie auto’s die Pascal tot nu toe zag konden in ieder geval geen opstoppingen veroorzaken. Pascal dwaalde met zijn gedachten naar de fabriek. Hoe lang werkte hij er nu al? Twintig jaar? Nee: negentien! Het was een kleine fabriek, waar metalen bedden en kasten geschuurd, geverfd en in elkaar gezet werden. De ruwe onderdelen werden in grote containers aangevoerd en de afgewerkte producten in andere containers afgevoerd. Tussen deze twee stromen containers stond de fabriek, smetteloos schoon, behalve in de spuiterij, daar zat alles onder de verf. Gigantische metalen armen manipuleerden de onderdelen, lieten ze over lopende banden gaan waar ze gereinigd werden, tilden ze weer op en zetten ze elders weer neer, terwijl andere armen andere onderdelen ernaar toebrachten en puntlasapparaten het geheel stevig aaneensmolten. Geschuurd, bespoten, gewenteld, gekeerd, neergezet en weer opgepakt, tot ze uiteindelijk in een zinvol geheel hun eigen karakter hadden verloren en als kast of bed door een laatste arm in een container voor het vervoer waren neergezet. Dit hele proces van bewegende armen werd door een computer gestuurd. Een computer die ook precies aangaf waar de fout zat als er iets haperde – als een elektronisch circuit kortsluiting had gemaakt of er door de vele bewegingen een mechanisch mankement was ontstaan. Pascal moest deze fout dan herstellen. Zo gauw er iets aan de hand was, klonk er een pieptoon en Pascal kon dan op een beeldscherm zien welk onderdeel defect was en dat verving hij dan. Een vreselijk belangrijke taak, want als hij er op het cruciale ogenblik niet was zou de hele productie stagneren. Meer dan de helft van de rit zat er al op. In dit deel van de wijk waren geen flatgebouwen meer te zien, alleen nog aaneengesloten rijtjes tweegezinswoningen. De bus remde plotseling en kwam tot stilstand. Verrast greep Pascal in een reflex de rugleuning van de stoel voor zich. Er hoefden alleen maar een jongen en een meisje in te stappen, maar buschauffeurs konden dat abrupte remmen blijkbaar maar niet verleren, ook al was daar geen enkele aanleiding voor. Het stelletje dat instapte was zo’n jaar of twintig en toen ze zaten begonnen ze tegen elkaar te fluisteren. Pascal probeerde wat van hun gesprek op te vangen, maar ze spraken te zacht. Waar zouden ze het over hebben, vroeg Pascal zich af. Zouden ze plannen beramen om zonder toestemming van hun ouders te gaan samenwonen? Zouden ook zij praten over het wel of niet nemen van kinderen? Misschien zou de jongen ook betogen dat kinderen tegenwoordig geen toekomst hadden en dat het een misdaad was deze wereld nog meer kinderen aan te doen. En misschien zou ook zij twijfelen en zich door zijn overtuigingen laten misleiden. Even voelde Pascal de neiging om naar ze toe te gaan en ze te zeggen dat ze het moesten doen, dat het hun plicht was om kinderen te nemen. Maar wellicht hadden ze het gewoon over de laatste hitsingel, of over een vriendje of vriendinnetje. Opeens drong de buitenwereld weer tot Pascal door en zag hij de bushalte waar hij uit moest stappen voorbij gaan. Vlug drukte hij op de zoemer en stapte even later het trottoir op. Het was opgehouden met regenen en de zwarte vlekken waren uit de hemel verdwenen. Het woei ook minder hard. Pascal vond dat dit onderhand ook wel mocht, zeker nu hij door zijn suffigheid een extra stuk moest lopen. Hij was nu in het sjieke deel van de wijk, het gedeelte met de alleenstaande huizen. De meeste waren achter hoge muren met glasscherven verstopt, maar af en toe waren ze alleen maar door rollen prikkeldraad omgeven. De bakbeesten van huizen die Pascal dan zag imponeerden hem elk jaar opnieuw. Hij kon nog steeds niet geloven dat er in zo’n huis maar één gezin woonde, ook al wist hij dat het wel degelijk zo was. Het was het enige deel van de wijk waar zich vrijstaande huizen bevonden, dat wist Pascal zeker, en hij vroeg zich af of er elders in de stad Nederland nog meer van deze zogenaamde Goudkusten waren. Ook de woning van de directeur was door een muur omgeven. Bij het zware traliehek aangekomen drukte Pascal op de bel en toen het luidsprekertje begon te zoemen zei hij zijn naam. De poort werd met een klik ontgrendeld en Pascal stapte de tuin in. Langs de muren lagen rollen prikkeldraad. Een grindpaadje liep vanaf de poort naar het huis, dat als een gigantische verjaardagstaart uit het midden van het gazon oprees. Voordat hij de deur bereikte ging deze open en verscheen de directeur in de deuropening. ‘Ha Pascal. Kom binnen.’ Pascal sloot de deur achter zich en volgde de directeur naar de kamer waar hij altijd ontvangen werd. Het was een ruime studeerkamer, met een zitje van waaruit je in de achtertuin keek. Ze gingen zo zitten dat Pascal een stuk wat bruinig gras en een paar kale bomen kon zien. Op het tafeltje tussen hen in stonden al een doos sigaren, een fles jenever en twee borrelglaasjes klaar.De directeur vulde de glaasjes, schoof er een naar Pascal en hief het zijne. ‘Wel, op het komende jaar.’ ‘Ja. Dat het maar een goed jaar mag worden,’ antwoordde Pascal. ‘Hoe gaat het er verder mee, Pascal? Bevalt de lectuur die ik je stuur?’ In de acht uur dat Pascal op de fabriek was, was hij er helemaal alleen. In het begin had hij dat vervelend gevonden, maar gelukkig zorgde de directeur tegenwoordig voor een maandelijkse toevoer van sciencefictionboekjes. Pascal had dat altijd al graag gelezen. ‘Ja hoor,’ antwoordde Pascal. ‘Ja, het gaat allemaal uitstekend. De fabriek loopt goed. Nietwaar?’ ‘Uitstekend zelfs. En hoe gaat het met Alida?’ De directeur had Alida nog nooit ontmoet, maar vroeg toch altijd hoe het met haar ging. Dat was één van de redenen waarom Pascal hem zo graag mocht. ‘Uitstekend. Zo gezond als maar kan. Ze haalt de zeventig wel.’ ‘Zo Pascal, je kijkt een behoorlijk eind vooruit. Ze is toch net zo oud als jij? Vierenvijftig?’ ‘Ja, maar met de gezondheid die zij heeft...’ Pascal nam nog een slokje en begon toen zijn shagje te draaien, bood er de directeur vervolgens een aan. ‘Nee dank je Pascal. Wil je een sigaar?’ ‘Nou, dat zou wel lekker wezen,’ antwoordde Pascal. Hij nam een sigaar uit de doos, gaf de directeur vuur en stak toen de brand in die van hemzelf. De rook tekende al snel deinende slierten voor het raam. ‘Hoe lang werk je ook alweer op de fabriek Pascal? Twintig jaar?’ ‘Nee, negentien.’ ‘Zo. Dat is een hele tijd.’ De directeur hulde zich weer in de nietszeggende rookslierten. Pascal tikte zijn as in de asbak en verschoof eens in zijn stoel. Hij voelde zich niet op zijn gemak, nu de directeur zo zwijgzaam was. Dat was nooit eerder het geval. Integendeel zelfs. Hij was juist altijd erg spraakzaam; vol grapjes, tevreden sprekend over de omzetcijfers en vol lovende woorden over het werk dat Pascal verrichtte, op een manier waardoor Pascal het gevoel kreeg dat het zijn prestatie was dat de fabriek goed draaide. Zelf had hij nooit veel hoeven zeggen. De stilte die er nu heerste benauwde hem en hij vroeg zich af wat er aan de hand was. Ging de fabriek slecht? Nee, dat had de directeur net nog tegengesproken. Zou de directeur soms ziek zijn? Misschien was dat het, de man was immers ook al over de zestig. ‘De fabriek draait uitstekend. Hoe staat het met de omzetcijfers, mijnheer?’ begon Pascal wat weifelend. ‘Heel goed, Pascal. Zoals de situatie nu is, kan het bijna niet beter.’ Opnieuw stilte. Een massief blok dat niet met woorden opzij te schuiven was. Pascal keek de tuin in, zag een oude krant over het grasveld wegspringen. ‘Negentien jaar is een hele tijd, Pascal.’ De directeur was opgestaan en liep naar het raam. Hij bleef daar staan en staarde voor zich uit, de tuin in, misschien wel naar dezelfde krant als waar Pascal naar had zitten kijken. ‘Ja, dat is een hele tijd,’ herhaalde hij nog eens. Pascal schoof wat in zijn stoel heen en weer en keek naar de directeur. Tegen het licht in was het net alsof hij naar een metalen plaat keek, uitgezaagd in de vorm van een mens. Dat was gezichtsbedrog natuurlijk, want het haar van de directeur was weliswaar grijs, het was niet staalgrijs. Toch was deze kortstondige illusie ook wel weer een beetje juist: vergeleken met de voorgaande jaren leek de directeur een dimensie te hebben verloren. Wat is er in hemelsnaam aan de hand, dacht Pascal. De nieuwjaarsreceptie hoort niet te gaan zoals het nu gaat. ‘Word je het nooit eens moe, Pascal? Die acht uren wachten?’ Vanuit zijn verdekte stelling had de directeur een nieuwe zin op Pascal afgeschoten. Een zin die doel trof. Pascal was verbijsterd omdat de woorden toch echt van de directeur kwamen, van dezelfde man die altijd had gezegd dat zijn werk zo belangrijk was. Niet dat de vraag letterlijk inhield dat dat niet zo was, maar er was een ondertoon die Pascal bang maakte. ‘Nou, eh, nee. Tsja, soms is het wel moeilijk, dat weet u. Maar echt moe? Nee. Dat niet. Het is toch immers belangrijk? Bovendien heb ik altijd wel wat te lezen.’ De directeur draaide zich om en ging weer zitten. Hij schonk de glaasjes vol, tikte de as van zijn sigaar en vervolgde toen, de ogen omlaag gericht, met korte zinnen. ‘Natuurlijk is het belangrijk. De fabriek heeft het afgelopen jaar uitstekend gedraaid. Daar ben jij voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor. Maar dat neemt niet weg dat je werk toch vaak saai is. Of niet soms?’ Pascal wilde zich verdedigen door naar voren te brengen dat de boeken en tijdschriften die hij op de fabriek las allesbehalve saai waren, maar daar kreeg hij de tijd niet voor. ‘Wel Pascal, dan heb ik goed nieuws voor je. Voortaan geen saai wachten meer. Voortaan kun je doen en laten waar je zin in hebt. Er is namelijk een robot ontworpen die jouw taak kan overnemen.’ De directeur pauzeerde even om een trek van zijn sigaar te nemen en tegelijkertijd de mededeling tot Pascal te laten doordringen. Of dat gebeurde was hem niet helemaal duidelijk omdat Pascal hem bleef zitten aanstaren, zonder een zichtbare reactie. ‘Je vraagt je natuurlijk af wat er gebeurt als die robot een defect vertoont, wie hem dan repareert. Wel, dan wordt hij meteen vervangen door de leverancier. Een stuk of drie firma's hebben deze robot al in gebruik en hij brengt zijn geld dubbel en dwars op. Om te kunnen blijven concurreren moet ik er ook wel aan.’ Opnieuw pauzeerde de directeur, maakte zijn sigaar uit en stond op. ‘Natuurlijk krijg je een normaal pensioen... Dan heb je nu eindelijk tijd voor een hobby. Dat heb je wel verdiend.’ Pascal begreep dat het tijd was om op te stappen. De manier waarop de directeur daar zo bleef staan was overduidelijk. Hij stond dus op en volgde de directeur naar de voordeur. ‘Och, het zat er wel in,’ zei hij, terwijl hij de directeur de hand schudde. ‘Ik vind wel wat te doen. Er is altijd wel iets te doen. Nietwaar?’ Hij beloofde nog eens wat van zich te laten horen en liep toen over het grindpad naar de poort. De directeur keek hem na en voelde zich triest. Hij kon zich zo ongeveer wel voorstellen hoe Pascal zich voelde. De Manager-13 had het beleid al een paar jaar van hem overgenomen en nu had hij niet eens meer een werknemer waartegen hij directeur kon spelen. Pascal liep langzaam in de richting van de bushalte. Natuurlijk had het erin gezeten dat hij ontslagen werd. Iedereen werd vroeg of laat ontslagen. Zo’n tien jaar geleden waren er door de automatisering duizenden mensen werkloos geworden en Pascal had het dus best lang volgehouden. Daar was hij trots op. Het verbaasde hem alleen dat hij het zo kalm had aangehoord. Kwam dat doordat hij nog niet het gevoel had werkloos te zijn? Wat hield dat eigenlijk in, werkloos zijn? Aan mijn hobby's gaan wijden, dacht hij. Welke hobby's? Wandelen? Bah, hij had al genoeg van de wijk gezien en om in andere delen van de stad te komen had je vervoer nodig. Van zijn salaris hadden Alida en hij goed kunnen leven. Niet ruim, maar goed genoeg. Overdag had hij lekker op z’n gemak kunnen lezen en ‘s avonds had hij wat klusjes gedaan. Maar nu? Hij kon moeilijk de hele dag zilver gaan poetsen; dat deed Alida al. Zijn enige hobby zou het op de kleintjes passen zijn. Kleintjes wat betreft de financiën, andere kleintjes kende hij niet. Van het inkomen dat hij voortaan zou hebben – zestig procent van zijn salaris – zou hij niet meer met een miniatuurtreintje kunnen beginnen. Waar zou hij eigenlijk wel mee kunnen beginnen? Bij de bushalte aangekomen bleef hij even staan en besloot toen om te gaan lopen. Hij had weliswaar een retourtje, maar dan wende hij er vast aan, dan drong het misschien wat beter tot hem door dat hij werkloos was. Bovendien moest hij bedenken hoe hij het Alida zou vertellen. Alida, ik ben ontslagen, zei hij in gedachten. Hij herhaalde de zin een paar keer, steeds met een andere intonatie, probeerde hem te voelen. Maar ook dat gaf de werkloosheid geen echtheid. En toch had hij iets gevoeld toen het hem duidelijk werd, toen de directeur naar woorden zocht, woorden die hem niet zouden kwetsen. Had de directeur de goede woorden gevonden? Nee, het lag niet aan de woorden. Het feit zelf riep maar zo weinig op. Werk-werkloos. Pascal stelde de woorden tegenover elkaar, zodat misschien het contrast duidelijkheid zou brengen. Werk. Welk werk? Pascal zag de controlekamer van de fabriek voor zich, de computerterminal, de tafel waar hij altijd aan had zitten lezen, de stapel boekjes in de hoek, het koffiezetapparaat. Hij probeerde zich de bewegende armen voor te stellen en ja, het lukte, maar met moeite. Zo werden de bedden en kasten in de containers gezet! Maar... Hoe zagen die bedden en kasten er ook alweer uit? Grijs ja, maar verder? Het geluid van de passerende bus brak de vage beelden die Pascal probeerde te vormen. Ze vielen op de grond en verdwenen, toonden alleen de achterkant van de zich verwijderende bus. Opeens dacht Pascal aan het stelletje van de heenreis. Hij zag ze de bus weer binnenkomen, zag ze weer gaan zitten en tegen elkaar beginnen te fluisteren. Woedend trapte hij een steen de straat over, stak zijn handen in zijn zakken en liet onbewust zijn schouders hangen. Stomme idealist ook, dacht hij. Hadden we maar kinderen genomen, dan hadden we nu misschien kleinkinderen gehad; dan hadden we bezoek gekregen. Misschien waren ze wel succesvol geweest... Ja, ze zouden vast veel succes hebben gekregen. Misschien wel directeur zijn geworden. Uit de bundel ‘Corresponderend’ https://shop.pr1ma.nl/corresponderend.html
0 Opmerkingen
Je opmerking wordt geplaatst nadat deze is goedgekeurd.
Laat een antwoord achter. |
|