Out of this World
  • Home
  • FICTION
  • Interviews
  • Agenda
  • BOOKS
  • FILMS
  • MUSIC
  • COMICS
  • Van deze wereld
  • Academie van fantastiek
  • Reel van de Fantastische Unie
  • SF-Cafes
  • Niet van deze wereld
  • EC Bertin
    • EDDY C. BERTIN✝
    • Eerbetoon
  • Alfons Maes✝
  • Wie we zijn
  • Get In Touch

VERHALEN

Soumya Shyam - Het Zoete Zout Der Aarde

31/1/2024

0 Opmerkingen

 
Een sprookje voor oudere kinderen en volwassenen.

De schemering daalde neer op de beeldencirkel aan de top van de Godenberg. Zoals te verwachten op rustdagen, was het bomvol in de openluchttempel. Nog steeds druppelden er mensen binnen, spraken hun gebeden uit, bogen bij de altaren en legden offers neer bij de standbeelden van verschillende  godheden. Aanbidders dansten en zongen, aten van tafels vol lekkernijen en praatten bij met hun buren in afwachting van de rest van de avond. De ondergaande zon liet een vuurrode gloed achter op Bosveld, het uitgestrekte dorp dat de berg omringde en bol stond van akkers, fruitbomen en bossen. Gewassen groeiden er kriskras in een wildernis waar geen menselijk ontwerp aan te pas was gekomen.
Door al het geluid van vertier werd de kleine, statige vrouw die in het midden van de cirkel verscheen nauwelijks opgemerkt, ook al kende elke Bosveldenaar haar als de priesteres van de Godenberg.
De godenbeelden wierpen lange schaduwen over de grond tot ver buiten de tempel. Bij nagenoeg alle beelden hadden de offers zich al flink opgestapeld.
De priesteres maakte een groetgebaar met haar handen.
‘Inwoners van Bosveld,’ sprak ze luid.
Nog niet eens de helft van de aanwezigen keek op. De rest ging onverstoorbaar door met hun gesprekken.
De priesteres ging verder.
‘Jullie hebben weer hard gewerkt deze week. Al het moois dat groeit in Bosveld hebben jullie met verwondering en plezier geplukt, er heerlijk mee gekookt, jullie vee gevoederd, de huizen en straten van ons mooie dorp versierd met bloemranken. Daarom, lieve mensen, zijn wij vandaag weer hier. Om onze goden te danken en te eren. De heersers van fruit, groenten, bloemen, klimoppen, bomen, struiken, wortels, regen, schimmels, zaden, wind en de zon. Vergeet niet dat elk van ze voldoende offers nodig heeft, want samen vormen zij de cirkel van alles wat groeit, van alles wat wij nuttigen.’
Een aantal glazige blikken, een aantal rollende ogen. Nog steeds meer dan de helft die doorkletste.
Rustdag na rustdag sprak de priesteres dezelfde boodschap uit, geen enkele keer had ze het gevoel dat haar woorden ook aankwamen. De mensen eerden de goden die hen het meest aanstonden en voelden weinig voor een evenwichtig offerpatroon. De priesteres keek scherp opzij naar de beeldenkring, naar de meest uiteenlopende soorten offers. Haar ogen belandden uiteindelijk bij een altaar dat vrijwel leeg was. Een godin van Bosveld onwaardig, dacht de priesteres verdrietig, niet voor de eerste keer.
 
Ragda keek op vanuit de volle grond naar wat de Bosveldenaren haar vandaag hadden gegund. Welgeteld twee hompen oud brood en een armbandje van grassprieten en madeliefjes. Bij de constructie van de armband moest Ragda glimlachen; die was duidelijk gemaakt door een kind. Toch overheerste al snel hetzelfde lege gevoel als altijd. Bij haar broers en zussen was hun altaar omringd met juwelen, fijne stoffen, bloemstukken en pannen met heerlijke gerechten. Ragda maande haar hart tot kalmte, zoals op elke rustdag. Het beheren van wortels en alles wat groeide onder de grond was nu eenmaal haar taak. Met een stille zucht maakte ze, tegelijk met haar broers en zusters elders in Bosveld, het handgebaar van acceptatie.
 
Vele paar ogen onderzochten verwachtingsvol het tempelplateau. Het moment waar men naar had uitgekeken brak aan. Een verrassing was het nooit, een spektakel altijd. Alle beelden lichtten tegelijkertijd op, lichtstralen schoten de hemel in. Het heuglijke teken dat de goden de offers hadden aanvaard.
 
Uren nadat de laatste inwoners de Godenberg hadden verlaten, op het donkerst van de nacht, begon een lichtspektakel dat niet voor mensenogen bestemd was. Vonkjes ontsproten aan een boom, een struik, een appel, een pioenroos, aan de grond zelf. Elk vonkje dreef als een vuurvliegje naar de top van de berg, een spoor van licht achterlatend, onderweg steeds groter wordend. Op het plateau nam elke lichtvlek vorm aan, tot er een pantheon op de berg stond van adembenemende goden en godinnen. Het verzamelmoment van de offers was aangebroken.
De godheden sloegen elk hun giften gade met de kille onverschilligheid van machthebbers. Een voor een pakten ze hun offers op, bestudeerden deze, hingen stoffen en sieraden om hun lichamen en glimlachten. Vervolgens kwam de blik van een ingehouden gretige jaloezie naar de offers van anderen. In stilte herschikten de goden hun rangorde. Hardop gekijf was niet nodig. Offers waren meetbaar, weegbaar, op waarde te schatten. Elk van hen wist al snel waar hij of zij die keer stond. Het waren kleine veranderingen; de sterksten bleven ergens bovenin hangen, de minder populaire godheden troostten zichzelf met de gedachte dat er nog iemand ondergeschikt aan hen was.
Behalve zij natuurlijk, die helemaal onderaan stond. Het was nooit anders geweest voor de godin van de wereld onder hun voeten. Zij delfde vannacht opnieuw het onderspit. Elf paar godenogen gleden een voor een over Ragda’s altaar en glunderden, verenigd door hoon.
Ragda slikte. Ze wist hoe de rest van de nacht zou verlopen. Toch kon ze het niet laten altijd te beginnen met een oprechte poging. Ze haalde diep adem, slenterde langzaam over het plateau en wendde zich uiteindelijk tot een godin die aan de rand stond.
‘Zuster Sattrania. Mooie nacht hè?’
Een bekend stilzwijgen. De aangesproken godin draaide haar hoofd soepel om en leek het uitzicht over de berg te bewonderen. Het was alsof Ragda niets gezegd had.
De aanspraak die Ragda in de loop van zo’n nacht wél had, deed haar de stilte prefereren.
 
De duisternis ging langzaam over in een diepgrijze lucht, de eerste zonnestralen lieten zich al zien. Mooi, dacht Ragda. Het was weer meer dan genoeg geweest vannacht.
Ze maakte deze gedachte net af op het moment dat Alyaci tegen haar opbotste. De ranke godin van bloemen was nog half in gesprek met een andere hooggeplaatste godheid.
‘Oef, ik struikelde bijna over je, zusje.’ Een koude hand gleed over haar schouder, een van Alyaci’s zogenaamd vriendschappelijke gebaren. Met een bijna onmerkbare overgang in haar toon vulde ze aan. ‘Dat krijg je met een grondgodin, hè?’
Met gelaten stem zei Ragda haar wat ze haar broers en zussen altijd zei. ‘Weet je wat een grondgodin doet, zuster? Ik verzorg de wortels. Ik laat ze groeien, ontknoop ze, trek ze naar het grondwater en voed ze met de juiste mineralen. Ik laat regenwormen dansen door de aarde, zodat zij voorzien wordt van lucht en gezond blijft, zodat al jullie moois erin kan standhouden. Zonder wortels groeit er niets, geen groenten of fruit, geen bloemen, bomen of klimoppen. En zonder zon, regen, wind en zaden kan ik weer niets. Zonder mij geen jullie en zonder jullie geen ik.’
Een pauze. Alyaci lachte droogjes. ‘Als jij zelf maar gelukkig wordt van dit verhaal, zusje.’ De bloemengodin bekeek Ragda geamuseerd van top tot teen. Een ogenblik later was ze op weg naar een gesprek met meer aanzien.
Een andere gestalte verscheen naast Ragda. ‘Let niet te veel op haar, hè zusje.’ De god van de zaden gunde haar nog wel eens een aardig woord, hoe kort ook, waarvoor ze hem altijd dankbaar was.
‘Hij heeft gelijk. Draag je last, Ragda,’ sprak ze tot zichzelf. ‘Niets te mokken. Wees zo sterk als de schouders van de aarde.’ De druk op haar borstkas deed haar adem stokken. ‘Draag! Je! Last!’
 
Het was weer rustdag. Drommen van mensen met offers op de bergtop baanden zich een weg naar de godenbeelden. Een groepje liep langs het beeld van de godin der wortelen.
‘Wat is dat eigenlijk voor een god, papa?’
De vader van het jongetje antwoordde op de automatische piloot. ‘Da’s voor de godin van alles onder de grond, jongen. Modder, wormpjes, mest, woelmuizen en meer van dat soort. Een hoop dingen die je niet ziet, dus. Maar goed, je mag geen enkele godheid te lang overslaan volgens onze priesteres, dus leg je grasbundel hier vast neer.’
‘Maar ik heb de gouden vaas meegenomen, papa.’
Een geïrriteerde blik van de vader.
‘Ergh … die vaas was pas voor volgende keer. Had het even gevraagd voor we weggingen, jochie. Welja … leg ‘m voor deze keer hier maar neer dan.’
De jongen gehoorzaamde beteuterd.
De priesteres, die het tafereel van een afstand had gadegeslagen, liep naar de man toe. ‘De godin van de wortels baart alles wat wij zien in haar buik, meneer de ambtenaar. Ook zij heeft haar rol. U zou de leus uit de oude geschriften toch moeten kennen. Zonder het een geen ander.’
De man, duidelijk gepikeerd, mompelde een onverstaanbaar dreigement en trok zijn zoontje mee naar een gewilder standbeeld. De priesteres keek hen na, een lege teleurstelling in haar ogen.
 
Twaalf schitterende godheden verschenen op de Godenberg, te midden van duisternis.
Ragda’s hart bonsde. Een massief gouden vaas. Nog nooit had ze zo’n kostbaar offer gekend.
De goden kletsten en lachten. Ragda zweefde ertussen als een ongeziene geest. Tegen beter weten in wenste ze om een beladen opmerking, een vals compliment. Alles was beter dan zo genegeerd te worden.
Al gauw kwam haar wens uit.
Alyaci liep langs de altaren. Bij de vaas bleef ze stokstijf staan. Even leek er een sprankje angst te fonkelen in haar ijsblauwe ogen. Die maakte al snel plaats voor een sluwe glimlach toen ze haar ogen ineen kneep en naar de vaas tuurde.
‘Zo, zo.’
Alyaci pakte de vaas op en bestuurde deze. Haar ogen glunderden.
‘Wat een prachtige vaas … van goud nog wel.’
Ragda keek nerveus toe hoe Alyaci het pronkstuk op haar pink liet balanceren en pijlsnel in het rond deed draaien.
‘Wat doen we zoal in vazen, zustertje?’
‘Het is mijn offer! Geef terug.’
De bloemengodin brak uit in een grijns. Ze gooide de vaas met een grote boog naar een van haar broeders die als een aap in een boom hing. Hij begreep haar onmiddellijk en knipte met zijn vingers.
Een klimop viel vanaf een tak omlaag en kroop direct naar de vaas, als een boomslang naar zijn prooi. Nog voor de vaas de grond kon raken, kronkelde de klimop eromheen en hees hem de lucht in.
Ragda snelde naar haar offer. De klimop hing de vaas treiterend boven haar hoofd, net buiten handbereik. Ze voelde een golf van wanhoop.
‘Eén offer, broers en zussen. Eén keer is een inwoner me gul gezind geweest. Is dat nu echt te veel gevraagd? Voor deze ene keer, geef me wat mij toekomt!’
Het schaterlachen van de goden gaf weinig hoop. Toch legde Alyaci het object uiteindelijk neer op de grond. Ze gebaarde groots richting de grondgodin.
Ragda liep opgelucht naar haar gift.
Vanaf de vaas staarde de waarheid haar aan.
Aan alle kanten waren er prenten ingegraveerd. Een meisje dat ontsproot aan een meer en werd omringd door zwanen en lelies. Een regen van giftige rozen op een veldslag. Een enkele zonnebloem die werd overhandigd aan een boer.
Mythen over Alyaci.
Haar offer was een vergissing geweest van een inwoner, een gedachte achteraf.
‘Je had beter moeten weten, zusje. Het volk van Bosveld heeft nu eenmaal haar favorieten. Enneh …’ hier bewoog Alyaci’s gezicht naast dat van Ragda en verviel haar stem tot een gefluister, ‘dacht je nu echt dat jouw hoofd thuishoorde op al deze mooie prenten?’
Zelfs de god van de zaden lachte mee.
Niets te mokken. Niets. Te. Mokken.
Druk op haar borstkas, op haar adem, op haar steeds wilder kloppende hart.
Een uitbarsting van binnen.
Ragda stormde de berg af, het dorp uit.
Lange tijd had ze zichzelf verteld dat de woorden haar niets deden, dat ze geen verdriet voelde. Een koude klomp groeide daarop onopgemerkt in haar hart. Totdat hij zo groot was geworden dat verdriet in woede veranderde, pijn in kracht.
Ze voelde een oervuur vanuit haar binnenste. Haar nagels werden langer en scherper. Haar normaliter peen-kleurige haren gloeiden felrood. De grond om haar heen borrelde en bibberde tot een cirkel van geisers.
Haar hele wezen gilde het.
Ik ben jullie slaafje niet!
De knal was in heel Bosveld te horen. Aan de dorpsrand klonk rumoer. Inwoners kwamen nieuwsgierig kijken naar de verkoolde berg aarde. Het wat, wie en waarom wisten ze niet. Dus gingen ze over tot de orde van de dag, hun unheimische gevoel wegdrukkend.
De nacht na rustdag was weer gevallen, goden en godinnen bewogen zich naar de tempel. Die avond had alleen Ragda’s beeld geen lichtstralen laten zien; de enige reden dat enkele goden terloops de afwezigheid van hun zusje hadden opgemerkt.
‘Ga’s kijken,’ fluisterde de god van de zaden in zijn handpalm en blies. Een nachtvlinder ontsproot eraan en dreef weg, de berg af.
Het diertje dreef terug, fluisterde hem onhoorbare woorden toe. De god keek peinzend, ietwat verontrust. Hij richtte zich tot de rest.
‘Ragda is verdwenen. Bij de dorpsrand ligt een enorme molshoop, schijnt het.’
Sommige goden rolden geïrriteerd met hun ogen, anderen leken het niet te hebben gehoord, weer anderen smaalden. De god van klimoppen wierp tegen: ‘Het lelijke eendje onder ons is weg. Ze heeft blijkbaar betere dingen te doen dan haar pietluttige offers opeisen. Is dat nou zo’n probleem?’
Instemmend geknik en gegniffel.
Geen godheid had het er die nacht nog over.
Dat de godin van alles onder de grond hun offers niet langer accepteerde, boezemde de mensen van Bosveld geen angst in. Het leven ging als vanouds verder. De enkele offers die aan Ragda gericht waren, brachten de inwoners na verloop van tijd ook niet meer.
De priesteres zuchtte diep, haar hart zwaar en leeg. Een diep bewustzijn van het onvermijdelijke maakte zich van haar meester. Ze fluisterde zichzelf zachtjes houvast toe. Zonder het een geen ander.
 
Diep in de grond, tientallen malen dieper dan heel Bosveld breed was, raasde een bol licht door de aardkorst die zich ontpopte tot een dansende godin. Haar dans was er een van passie en woede, van liefde en verontwaardiging, van zelfontdekking en wraak.
Ze beviel het kolkende hart van de aarde te vloeien door alle wortels onder de grond, door het onderste en binnenste van alles wat groeide en bloeide. Ze weigerde zich nog te laten zien aan hen die haar niet waardeerden. Oh, wat zouden ze haar afwezigheid voelen.
Hun zo geliefde dorp dat ze alleen hadden gekend als groen en volrijp zagen de Bosveldenaren hels rood, oranje, geel, goud en bruin worden. Na weken brand bracht de regen even soelaas, totdat de dorpelingen hun nieuwe realiteit onder ogen kwamen.
Ze zagen een asgrauw landschap zonder plant, struik, boom of bloem. Vee rende in paniek over grasloze velden.
Hoe kon een mens hier overleven?
Haastig werd er geofferd aan alle goden uit het kleine beetje dat ze nog hadden. De wereld om hen heen bleef grauw, net zoals het beeld van de godin der wortelen.
Bij de goden hadden verontwaardiging en irritatie de overhand.
‘Wie denkt ze wel niet dat ze is!’ krijste Alyaci. ‘Heeft ze geen zin meer? In wat zaadjes opvangen en afwachten? Ze heeft verdomme haar plicht te doen. Kom, we gaan haar zoeken. En haar aan d’r modderige haren terugslepen.’
‘Wat een goed idee, zuster. Duik jij anders even achter haar aan?’ De god van de zaden wees sceptisch naar de molshoop. Alyaci haalde direct haar neus op en wendde haar gezicht af.
De god van de klimoppen snoof. ‘Nah ja, we hebben dat kind sowieso niet nodig.’ De rest knikte instemmend.
Spreuk na spreuk werd uitgeroepen.
‘Groei, fruit!’
‘Bloei, bloem!’
‘Stort neer, regen! Dring zo diep door in de aarde als je kunt!’
Totdat werkelijk elke spreuk die ze kenden meerdere malen tevergeefs was uitgeprobeerd. De grond onder hun voeten was onbuigzaam.
Een ongemakkelijke stilte daalde neer. Zwijgend hadden alle godheden dezelfde gedachte.
Had ze dan toch gelijk, met al dat zonder jou geen ik?
 
De hongersnood die na de grote brand op gang kwam was meedogenloos. Magen krompen ineen, ouderen vielen flauw, hele gezinnen kauwden op roet.
Wanhoop had menigeen gedreven beter naar hun priesteres te luisteren. Steeds grotere groepen zaten dagelijks in cirkels om haar heen en luisterden.
‘Eert het een, eert alles. Twaalf heersers, twaalf schakels. Ere haar aan wie u tot zover schoorvoetend offers bracht. Ere haar, met wie alles begint.’
Ze wilden nu wel.
Er viel alleen niets meer te offeren.
Onder de grond werden de goden der zaden en klimoppen omringd door duisternis.
‘Rag … Ragda? Ben je hier?’
Stilte.
‘We … we missen je, lieve Ragda.’
Vanuit de aarden muren voelden ze de verlegging van een wrange glimlach.
‘Nee, jullie missen je offers. Je akkers klaar voor de oogst. Je dankgebeden. Dat de mensen je op handen dragen.’
De god van de zaden sloeg zijn ogen neer. De god der klimoppen keek geërgerd op.
‘Waarom zo, Ragda? Waarom in een keer boos? Je klaagde nooit.’
‘Een godinnenhart kan plots verharden, broers. Nu weet ik dat bij elke plicht een stukje waardering hoort, hoe zelden die ook komt. Ik heb het jullie gezegd, jullie hebben mij evenzeer nodig als ik jullie. Toch kenden jullie geen liefde voor mij. Alleen minachting. Welnu, weten jullie wat het tegenovergestelde is van minachting? Angst.’    
Een kille lucht blies door de tunnel. Ze was weer verdwenen.
De velden bleven dor, de kleuren van de wereld grauw. De mensen van Bosveld raakten bezeten van angst en wanhoop. Godheden raakten lusteloos en uitgehold.
De enkele mensen die waren overgebleven baden en baden, smeekbedes, elke dag en elke nacht weer. ‘Vrouwe Ragda, u bent de liefste, de mooiste, de zoetste en de echtste van alle godheden. We smeken om uw vergiffenis met elke vezel in ons wezen.’
In een woonhut vlak naast de Godenberg stierf een kind met madeliefjes in haar hand geklampt.
Vanuit de grond keek Ragda op, een druppel genade smolt van haar hart, voor het eerst sinds haar vurige woededans. Ze voelde echter ook iets nieuws, iets wat zich niet makkelijk weg liet stuwen. Eigenwaarde, een stil besef dat ook haar liefde voorwaardelijk was.
Woede en barmhartigheid schroeiden in haar hart tegen elkaar aan. Een ding wist ze zeker: het zou nooit meer zijn zoals vroeger. Daarvoor hadden ze haar te lang gekwetst.
Bosveld had een nieuw evenwicht nodig.
 
Het was weer rustdag.
Mijlenver onder de grond danste een godin een nieuwe dans. Het was er een van lieflijkheid, toorn, vernietiging en overvloed, van alles wat zij in zich had. Met grootse bewegingen zwierde ze met haar ledematen door de hele aarde. Ze danste net zo lang totdat alle uitersten die zij voelde elkaar ophieven, tot haar bewegingen een steeds kleinere radius besloegen en ze tot slot stilstond aan het hart van de aarde.
Langzaam maakte ze, als laatste van haar broers en zusters, een handgebaar.
Voor het eerst sinds lange tijd lichtten alle twaalf beelden in de tempel op de Godenberg op. Met een angstige hoop volgden de ogen van Bosveldenaren de lichtbakens uit het beeld van de wortelgodin tot ver aan de hemel.
 
Het eerste groene blaadje sloeg in als een bom.
Over de dagen heen groeiden er weer gewassen, magen werden weer gevuld. Dankbaarheid overheerste in Bosveld. Heel langzaam kwam er weer ruimte voor rust, vertier en zelfs een paar offers.
Men was net vergeten dat de wereld ooit dood was, of de schok waarvan ze hadden gehoopt die nooit meer te voelen, kwam terug. Blad en boom laaiden op met een verschrikkelijke schoonheid, akkers stonden wekenlang in vuur en vlam. Ook daarna was de wereld lange tijd van as.
De godin wachtte af, net zolang tot de pijn en angst van mens en god niet meer te verdragen was. Precies voor dat moment van totale wanhoop, plantte ze een zachte kus op de ijzige aarde.
Het eerste groene blad keerde terug, een tweede zucht van verlichting daalde neer op Bosveld. De angst dat het allemaal zomaar weer voorbij kon zijn, zorgde voor tijdige oogsten, het inmaken van gewassen en bevoorrading.
Het vuur dat daarna terugkeerde was niet meer onverwacht. Maar toch … het stak.
 
‘Waarom nog een keer, Ragda!’ weenden de mensen en gromden de goden. ‘Waarom steeds weer? We hebben ons lesje toch wel geleerd? Waarom niet gewoon terug naar hoe het was?’
Ze voelden de krachtige glimlach van de godin diep vanuit de grond.
Ik ken jullie langer dan vandaag.
Haar volgende woorden resoneerden over heel Bosveld, gedempt maar hoorbaar.
‘Je weet pas wat je hebt, als je het soms even niet krijgt.’
 
Sindsdien kan elk kind in Bosveld het je vertellen; er is een seizoen van de Gulheid van de dame der wortelen, een van haar Toorn, een van haar Kilheid en tenslotte een van haar Genade. Wanneer zij zich gul en genadig toont, licht de cirkel op de Godenberg helemaal op. In haar woedende en kille maanden doet zij mens en god herinneren wat voor macht zij heeft en sluit haar hart zich voor offers. Niemand die het nog waagt hoon of onverschilligheid te voelen voor deze godin; slechts angst en liefde wisselen elkaar af.
Haar offers doen die van haar broers en zusters verbleken, ongeacht de tijd van het jaar. Want nu kennen ze haar waarde; Vrouwe Ragda, heerseres van wortels en alles wat groeit onder de grond. Onzichtbaar, maar onmisbaar.
 
Dit verhaal verscheen eerder in de verhalenbundel ‘Meer dan menselijk en niet noodzakelijk aardig. Verhalen over goden en godinnen’ (2023). De opbrengst van de bundel gaat naar het Autismefonds in Nederland.

0 Opmerkingen

Je opmerking wordt geplaatst nadat deze is goedgekeurd.


Laat een antwoord achter.

    Inhoudstafel fictie
    Oproep verhalen

Powered by Maak je eigen unieke website met aanpasbare sjablonen.
  • Home
  • FICTION
  • Interviews
  • Agenda
  • BOOKS
  • FILMS
  • MUSIC
  • COMICS
  • Van deze wereld
  • Academie van fantastiek
  • Reel van de Fantastische Unie
  • SF-Cafes
  • Niet van deze wereld
  • EC Bertin
    • EDDY C. BERTIN✝
    • Eerbetoon
  • Alfons Maes✝
  • Wie we zijn
  • Get In Touch