In november publiceert Tais Teng bij Uitgeverij Macc de bundel ‘Gekleed in soepel mummieleer’, met verhalen gesitueerd in de wereld van Zothique, van Clark Ashton Smith. Tais verzorgt naast de verhalen natuurlijk ook de cover en de binnenillustraties, één per verhaal. We mochten van Tais onlangs ‘Het verhaal van de boerenzoon en de wonderbaarlijke lappenpop’ uit deze bundel publiceren op Out Of This World – waarvoor onze hartelijke dank! Tijd nu voor een interview over de bundel ‘Gekleed in soepel mummieleer’. OOTW: Beste Tais, via welke romans of verhalen leerde je Clark Ashton Smith kennen? Tais: Dat waren de Brunaboekjes waarin ook Lovecraft werd geïntroduceerd. Als ik het wel heb ging het om de Kolos van Ylourgne, een bundel met een redelijk griezelige omslag. Het titelverhaal beschreef in gruwelijk onsmakelijk detail de bouw van een Frankensteinachtig zombiemonster van mechaformaat. De meeste andere verhalen speelden echter in een absoluut wonderbaarlijk oord: Zothique, het laatste continent van de aarde, onder een zon die al begint te doven en als een nagloeiende kool in de hemel hangt. De steden zijn halfverlaten en liggen in een ring van tombes die door lijkenvreters en demonen bevolkt worden. Ik was stil van bewondering en besloot dat ik daar ook eens zou rondlopen. Later dan, als ik een stuk beter kon schrijven. Dat duurde even en gebeurde eigenlijk min of meer bij toeval. Ik had net een bundel met Duizend-en-een-nacht verhalen geschreven, Welkom mijn prooi, en had zin om daarin door te schrijven, maar dan wel net even anders. Ik realiseerde mij dat de Zothiqueverhalen daar perfect aan voldeden. Het was een wild en exotisch woestijnland vol duistere magie. Als eerste schreef ik ‘Praying to Thasaidon’ wat ik prompt verkocht aan een Amerikaans tijdschrift. Daarna kwam ik in een massieve flow terecht en eindigde ten slotte met niet minder dan eenentwintig verhalen. Ongeveer de helft was in het Engels en die moest ik vertalen toen ik een Zothique-bundel bij uitgeverij Macc mocht maken. Zoals altijd bij vertalen bleken de Nederlandse versies net iets mooier te zijn dan de Engelse, zodat ik de Engelse daarop herschreef met mijn nieuwe vondsten. OOTW: Las je tegelijk ook genreverwante tijdgenoten? Tais: Gretig is het juiste woord. Je had de onovertroffen Lovecraft die met zijn kosmische monsters een prachtige mengelmoes van sciencefiction en griezel wist neer te zetten. Al vond ik, als puber, zijn hoofdpersonen wel een beetje passieve klungels. Nee, neem dan de Sword & Sorcery van Robert E. Howard: Conan zou zelfs bij het verschijnen van Cthulhu niet aarzelen om brullend, en zwaaiend met zijn dubbele strijdbijl, op Hem af te stormen. Terwijl de Gray Mouser van Fritz Leiber steels onder de staart van een draak zou doorkruipen om zijn eieren uit zijn gouden nest te roven. En dan heb ik het nog niet eens over de zeer voortvarende dames als Red Sonya of Jirel of Joiry… Ik krijg soms het verwijt dat mijn vrouwen altijd van die stoere dames zijn en je nooit eens een heerlijk kwijnend en melancholiek gothic meisje tegenkomt. Tja, dat heb ik aan Jirel en Sonya te danken. Die tijd bracht zoveel meesterlijke griezelaars voort: William Hope Hodgson met zijn Night Land en die ijselijk Stem in de nacht. Lord Dunsany met sprookjes vol kalme maar diep in je ziel kruipende griezel. Toen ik dit soort verhalen begon te lezen, heette het in de bibliotheek nog spookverhalen en had niemand van horror of griezel gehoord. En nu vergat ik verdorie Edgar Allan Poe, die mij de prachtigste nachtmerries bezorgde met de gehypnotiseerde dode man die tot slijm uiteenvalt als zijn trance wordt doorbroken. OOTW: Wat trok jou specifiek aan in Smiths Zothique-verhalen, die in Weird Tales verschenen (1932-1951) en in 1970 door Lin Carter gebundeld werden voor Ballantine Books? Tais: Het waren vooral de taal en de prachtige vergezichten die hij wist neer te zetten. Niet alleen Zothique, maar ook de roestbruine woestijnen van Mars en de absoluut vreemde wereld van zijn sciencefiction. Hij was een grote stylist, maar geen bijster goede plotter: de omgeving en de gebeurtenissen waren, net als bij zijn goede vriend Lovecraft, belangrijker dan de hoofdpersonen. Niet dat ik daar onder het lezen vroeger ook maar het minste bezwaar tegen had. OOTW: In welke mate wijkt jouw versie van Zothique (eventueel) een beetje af van Smiths versie? Tais: Ik ga nergens tegen zijn canon in, maar heb het wel flink aangevuld. Ik moest wel omdat ik eenentwintig verhalen schreef, wat een stuk meer is dan de zestien van Clark Ashton Smith. Mijn verhalen zijn een hommage aan Clark Ashton Smith, geen pastiche en ik probeer zijn schrijfstijl ook niet na te bootsen. Waar ik naar streef, is eenzelfde gevoel van het wonderbaarlijke en diepe vreemdheid. Het hielp ook dat ik flink wat griezelboeken geschreven heb, ik schat zo'n veertig, en dat ik net als CAS dol ben op glinsterende en galmende woorden. Hij noemde ze 'lapidary words', 'met edelstenen bezette klanken.' De verhalen in GEKLEED IN SOEPEL MUMMIELEER zijn zo'n 20% Clark Ashton Smith en 80% Tais Teng. Ik heb zijn kosmologie een beetje aangepast: de dovende zon past prima in Clark Ashton Smiths tijd, maar is voor ons geen bruikbare sciencefiction meer. De wetenschappers geloofden toen dat de zon straalde door langzaam in te krimpen en misschien niet meer dan zo'n honderd miljoen jaar te gaan had. Je vindt hetzelfde beeld in The Time Machine van H. G. Wells of The Night Land van William Hope Hodgson. Goed, de versie van Tais Teng: In het Zesde Tijdperk van de Mens zwelt de zon op tot een rode reus en verslindt Mercurius en Venus. De aarde zou hetzelfde lot te wachten staan als de technomagisters uit die tijd de aarde niet verplaatst hadden naar de baan van Jupiter. Bij een conjunctie kun je de wolkenbanden en de maantjes van die planeet met het blote oog zien. De zon zelf is zelfs op die afstand nog steeds aanzienlijk groter dan de onze. Je hebt je hele hand nodig om haar schijf te bedekken: een duimnagel volstaat niet langer. Haar lichtkracht is echter veel lager: Zothique is in een robijnen schemering gehuld en zelfs overdag kun je de sterren in de hemel zien. Het was ook leuk om met bepaalde vooroordelen uit die tijd te spelen. De zwarte bewoners van Ilcar worden steevast als kannibalen neergezet en wrede wilden. In mijn versie zijn ze iets veel vreemders. Citaat: “Noordwestelijk vind je de resten van het keizerrijk van Ilcar. Haar bewoners zijn geduchte strijders, die mensenvlees als een delicatesse beschouwen. Ze zijn de oudste bewoners van Zothique, met een nachtzwarte huid om de steeds feller brandende zon van het Zesde Tijdperk van de Mens te overleven. Volgens hun overlevering zijn zij de enige ware mensen en de andere volkeren niet meer dan golems en gedrochten die in de retorten van alchemisten zijn gebrouwen om de wereld weer te bevolken na de Negentiende Extinctie.” Ten slotte Zothique zelf: de verhalen van CAS spelen zich voornamelijk in paleizen, graftombes en verlaten landschappen af. Ik ben meer een grote-steden-mens: ik heb de steden die hij enkel noemt tot metropolen uitgebouwd waarvan ik elke steeg en machtige brug ken. In mijn wereld vind je Pharaad met het mijlhoge standbeeld van de godin van de perverse liefde, Aramoan met zijn wrede koning die een gazolbavogel als kroon draagt, Zul-Bah-Sair met zijn lijken-verslindende god. OOTW: Smith schreef ook een Zothique-gedicht. Hou je zelf van prozagedichten? En heb je er een in ‘Gekleed in soepel mummieleer’ gestopt? Tais: Ik heb het gedicht nog geprobeerd op te sporen maar het is van het internet verwijderd door een nieuwe uitgever van Clark Ashton Smiths werk. Elk verhaal en gedicht was tot voor kort te vinden in eldritchdark.com, maar ja, daar verdien je geen geld mee... Ik heb net de site opgespoord via de Wayback Machine en naar de gedichten gekeken. Voor mij werken ze niet, omdat het gerijm mij irriteert. Zijn prose poems daarentegen vind ik prachtig. Prose poems, prozagedichten, zijn miniverhaaltjes, soms niet meer dan een paar regels. Ze zijn sterk beeldend en gaan meestal over een intense emotie. Het beeld en het gevoel zijn het belangrijkst. Een plot is niet nodig en kan soms zelfs hinderlijk zijn. Frank Norbert Rieter heeft onlangs Clark Ashton Smiths prozagedichten naar het Nederlands vertaald. Toen ik van dat project hoorde, heb ik meteen aangeboden binnenillustraties en een omslag te maken, Het werd een prachtig gebonden boekje met losse omslag en leeslint met de titel HEIMWEE NAAR HET ONBEKENDE. Behalve dat het om een van mijn favoriete schrijvers ging, ben ik dol op prozagedichten. Ik kan mij zelfs een veteraan noemen. Destijds heeft Uitgeverij Verschijnsel een bundel met 130 prozagedichten van mij uitgegeven met aardig wat illustraties: STEDEN VAN ZILVER EN LEISTEEN. Drie voorbeeldjes: PARK DALI Op amper vijf minuten van de jeugdherberg vind je de ingang van het park al en de toegang is gratis. Twee zwart serpentijnen uilen flankeren de gietijzeren boog met het devies ‘Saltraped Ancur’, woorden die de maestro steevast weigerde te vertalen. De uilen balanceren schalen met marmeren appels en ananassen op hun spitse oortjes. Uit de vruchtenpracht rijzen naakte nimfen op die slechts gekleed zijn in bandeliers van gietijzeren sleutels en een crux ansata heffen waarop een grijnzende pad hurkt met een juweel in zijn voorhoofd. De gezichten van de nimfen zullen je bekend voorkomen en dit thema wordt nog vele malen herhaald in de rest van het park. De maestro vond dat je een goed idee niet vaak genoeg kunt gebruiken. Een man in een rolstoel met suikerspinroze rupsbanden verkoopt plattegronden van het labyrint. Uiteraard zijn geen twee kaarten hetzelfde. Daar kun je ook zakjes met geroosterde bidsprinkhanen voor de dieren aanschaffen evenals de obligate smeltende horloges. Ze liggen kil en glibberig in je hand en slaken zo nu en dan een pruttelende zucht. Het verdient aanbeveling een druppel bloed in de Bodemloze Poel te laten vallen of beter nog, een flinke guts als je ietwat bijziend bent. Terwijl het bloed door het slijmerige water expandeert, zal het drie, vier hartenkloppen lang het gezicht van je ware liefde tonen. Het verhaal gaat dat ook Casanova een druppel in haar diepte liet ploffen en glimlachend terugkeerde. ‘Wie was het?’ informeerde een vriend. ‘De beeldschone Inelda? Francesca di Comari? Het meisje dat ezelworsten verkoopt op de markt en altijd een dotterbloem in haar vlecht steekt?’ De meesterminnaar schudde zijn hoofd. ‘Ik zag niemand. Geen enkel gezicht en nu begrijp ik dat alle vrouwen mijn ware geliefden zijn.’ DE STRANDEN VAN DE HEMEL De stranden van het Paradijs liggen bezaaid met tepelroze parels. Andere zeejuwelen gloeien met het onnavolgbare blauwgrijs van de ogen van je eerste geliefde (hoewel je als vijfjarige bij die kleuterjuf nooit verder kwam dan een kuis kusje op de wang). Na elke golf rollen de parels terug en hun geratel vervult de doden met een machteloze weemoed. Ongedoopte kinderen hurken langs de vloedlijn en wenden hun ogen zelden af van het schermpje van hun Gameboys. Supermario Ultimo heeft hier elf miljoen levels en men fluistert dat het Laatste Oordeel zich zal voltrekken zodra onze onverschrokken loodgieter de Graal vastgrijpt. COSTA NIGRA Dit is de onherbergzame kust waar alle kwade dromen aanspoelen, de nachtmerries, de verzuurde verlangens, de zompige roddels. Na elke storm struinen de jutters in lieslaarzen langs de vloedlijn en vullen hun netten met valse grimassen waar het sarcasme nog vanaf druipt, met doorweekte teddyberen, poppen met maar één arm en een rode strik die een akelig vaal roze gebleekt is. De jutters zijn onveranderlijk oude vrouwen met gezichten als verkreukelde maskers waarin geen enkele rimpel een lachrimpel is. Ze zoeken hun eigen kwade woorden die als slangen de zee in glipten, hun roddels die als zwarte ballonnen op de herfstwind meedreven. Alleen als ze die allemaal terug hebben gevonden en in de vuurkorf verbrand hebben, kunnen ze terugkeren naar hun dorp. Dan zullen hun kleinkinderen hen weer herkennen en ‘Oma’ noemen. OOTW: Lin Carter zorgde er in de bundel uit 1970 voor dat de verhalen (waar mogelijk) chronologisch geordend waren, zodat de bundel min of meer als een roman kon worden gelezen. Opteerde je ook voor deze formule in ‘Gekleed in soepel mummieleer’ of koos je bewust voor compleet aparte verhalen gesitueerd in dezelfde wereld, elkaar niet opvolgend in de tijd? Waarom maakte je de ene of de andere keuze?
Tais: Ze staan in min of meer chronologische volgorde en zijn heel licht met elkaar verbonden. Soms ontmoeten hoofdpersonen uit verschillende verhalen elkaar. Zo zijn de grafroofster en de heler uit 'Maanmagie' een juwelierswinkel begonnen, waar de oplichter uit 'De god die schaterlacht als een bonte specht' een zilveren ketting voor zijn geliefde koopt. Drie verhalen vormen een chronologische reeks: ● Hoe graaf Ustarids zevende zoon zijn geluk en fortuin vond. ● De god die schaterlacht als een bonte specht. ● Hoe te handelen bij het ontwaken naast een gewurgde graaf, een vijfstappenplan. OOTW: De illustraties maken natuurlijk integraal deel uit van je bundel. Specifiek voor deze bundel, werkte je eerst de verhalen uit en daarna de illustraties, of omgekeerd, of liep dat mooi door elkaar en beïnvloedde het ene medium het andere? Tais: Soms heb ik al een tekening die een verhaal inspireert, maar meestal begin ik pas met het plaatje als ik halverwege het verhaal ben. Een enkele keer moet ik aan het eind het verhaal of de tekening aanpassen. Zo had ik bij HOE GRAAF USTARIDS ZEVENDE ZOON ZIJN GELUK EN FORTUIN VOND het perfecte plaatje al in de aanbieding. In het verhaal wordt een zevende zoon traditioneel op zijn zestiende verjaardag uit het kasteel gebonjourd. De zevende zoon is namelijk net een zoon te veel. Nummer zes, de oudste, zal de graaf opvolgen, met de vijfde zoon als reserve voor het geval de aspirantgraaf in een kippenbotje stikt of een ever zijn buik openrijt, nummer vier wordt een vadsige abt in een rijk klooster, terwijl de andere een mooie loopbaan als officier of handelsprins wacht. Op het plaatje zie je een schichtig kijkende jongeling die een laatste blik werpt op het kasteel. Nadat ik het verhaal af had, keek ik nog eens naar het plaatje en merkte een vervelend detail op. Shit, ik heb hem een zwaard gegeven en dat past helemaal niet in het verhaal. Hij wordt volstrekt platzak de wijde wereld in geschopt. En hij houdt het zwaard net zo goed vast, alsof hij aarzelt tussen trekken of definitief wegsteken. Of wacht, wacht... Stel dat het zwaard nu juist een rotstreek is van de kamerheer die de zoon hartgrondig haat en zich met de uitzetting belast heeft? Ik schreef onderstaande stukjes alsnog in het verhaal en het werd er alleen maar beter van. De kamerheer raakte Lebbans voorhoofd met zijn zegelring aan. Een ijskoude vinger streek over Lebbans gezicht, zigzagde over zijn wangen. ‘Wat?’ ‘Ik wiste je tatoeages. In opdracht van je vader. Nu je toch geen familie meer bent...’ ‘Mogen ghûls op je botten knagen en Thasaidon je ziel verslinden!’ vervloekte Lebban de kamerheer. ‘Die heeft wel wat beters te doen,’ grinnikte de ploert. ‘Bovendien, alleen de vloek van een magister of een hooggeborene heeft enig effect. Jij hebt geen enkele status meer.’ Hij stak zijn hand op. ‘Wacht. Ik vergeet iets. ’ Hij knipte met zijn vingers en een bediende snelde aan met een zwaard op een satijnen kussen. Met een grijns overhandigde hij Lebban het wapen. ‘Zelfs een zevende zoon hoort het kasteel niet ongewapend te verlaten.’ De heft was ingelegd met goud en de ivoren schede rijkelijk ingelegd met vonkende edelstenen. Dat valt mij weer van hem mee. Zonder zwaard voelt het zo verdraaid naakt. Buiten de poort beklopte Lebban zijn zakken, trok zijn riem los. Een dunne beurs tuimelde op het mos. Hoe hard hij ook schudde, er tuimelde zelfs geen koperstuk uit. Het zij zo. Ik heb mijn zwaard nog. Voor een huurling valt er altijd wel geld te verdienen. Hij trok het wapen uit de schede en het lemmet bleek gelakt eikenhout. Een oefenzwaardje. Het ivoor van de schede bleek gewitte ossenhoorn, de edelstenen gekleurd glas. Hij siste, slingerde het zwaard de braambosjes in. Een moment stond hij daar met gebalde vuisten en toen verschoof er iets in zijn brein. Zelfs een nepzwaard heeft een zekere waarde. Er is dat spreekwoord over de gegeven muilezel... Lebban wrong zich de doornranken langs, raapte het zwaard op. Gelukkig zijn noch het verhaal, noch de tekening definitief tot het boek gedrukt is... OOTW: Je staat onder andere bekend om je prachtige verhaaltitels. Wat vind je persoonlijk de allermooiste titel in deze nieuwe verhalenbundel? Tais: Mijn twee favorieten zijn 'De gewijde stilte van dodensteden, door geen voetstap verstoord' en 'Hoe te handelen bij het ontwaken naast een gewurgde graaf, een vijfstappenplan'. Ik stuur de bijbehorende plaatjes mee omdat voor mij beeld en tekst één geheel vormen.
0 Opmerkingen
Je opmerking wordt geplaatst nadat deze is goedgekeurd.
Laat een antwoord achter. |
|