Johan Klein Haneveld schrijft al sinds zijn kindertijd verhalen. Al vroeg was hij gefascineerd door dinosauriërs. Meer in het algemeen is Johan sindsdien bijzonder geïnteresseerd in de dierenwereld, getuige daarvan onder andere de prachtige aquaria bij hem thuis en zijn boeiende posts op Facebook over allerlei dieren. Naast biologie kunnen ook de andere wetenschappen hem boeien. Johan is eindredacteur van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Hij stopt met plezier veel tijd in het schrijven van korte verhalen, romans en recensies.
Dit is deel één van twee. Volgende zondag publiceren we het vervolg. OOTW: We keren even ver terug in de tijd, Johan. Weet je nog precies hoe je fascinatie voor dino’s ontstond? Werd deze interesse nadien door je ouders gestimuleerd? Johan: Ik weet niet meer hoe ik in aanraking kwam met dinosauriërs, net zoals ik niet weet wanneer ik mijn eerste aquarium zag. Waarschijnlijk had ik ooit een boek met plaatjes van dino’s doorgebladerd? Ik weet wel dat mijn eerste ‘boek’ dat ik schreef op achtjarige leeftijd was getiteld: ‘Fossielen en levende fossielen’ en vervolgens diverse stambomen liet zien van dinosauriërs. Mijn ouders namen boeken over dinosauriërs mee uit de bibliotheek en dat voedde de fascinatie wel. Ik ging er ook al op de basisschool verhalen over schrijven. Het eerste verhaal dat ik helemaal voor mezelf schreef, toen ik elf was, heette ‘De mosasaurus’. Op de middelbare school las ik ‘Het sauriërpark’ van Michael Crichton en dat was inspiratie voor mijn avonturenroman ‘Het eiland der pterodactylen’. Een beetje cognitieve dissonantie ervoer ik wel, want ik groeide op in een kerk waar men in de schepping in zes dagen geloofde (jonge aarde creationisme) en in mijn verhaal ‘De mosasaurus’ had ik het over ‘in het Krijt, 65 miljoen jaar geleden’. Uiteindelijk heb ik die kerk verlaten en kon ik de bevindingen van de wetenschap vrijer tot mij nemen. Het leven dat aan ons voorafging, hoe het allerlei vormen aannam en niches in de natuur op verschillende manieren vulde, vind ik nog steeds erg fascinerend. Ik volg nieuwe ontdekkingen over dino’s en ander prehistorisch leven dan ook op de voet. OOTW: Hoe kijk je terug op de avonturenverhalen die je als tiener schreef? Zit daarin materiaal dat je later opnieuw oppikte en uitwerkte voor andere verhalen of romans? Heb je een bijzondere band met het genre van het avonturenverhaal? Johan: Wat ik vooral mooi vind aan de verhalen die ik als tiener schreef, is dat ik mezelf met elk nieuw deel van de serie ‘De avonturen van Joost, Cliff en Yoko’ zie groeien als schrijver. In het eerste deel, ‘Het eiland der pterodactylen’ is het plot episodisch, zijn de karakters plat en zijn de dialogen niet geloofwaardig. Maar in volgende delen zie ik groei. In het ene deel werken de dialogen opeens beter, en in het deel erna is het plot opeens een stuk beter opgebouwd. Na zeven delen in de reeks had ik het zelfvertrouwen om een keer iets te schrijven dat ook daadwerkelijk uitgegeven zou kunnen worden. Ik begon toen aan ‘De groene toren’, een dystopisch verhaal, maar stopte op de helft en gooide het manuscript weg. Daar kreeg ik later spijt van en in 2018 heb ik het verhaal nog eens geschreven en nu helemaal. De versie uit 2018 was wel beter dan wat ik in mijn middelbareschooltijd had geproduceerd … Verder zijn de actiescènes uit mijn avonturenverhalen nog steeds erg goed. Bij de dialogen moet ik soms even met mijn ogen knipperen, maar van de actie kan ik nog steeds smullen. De ideeën en de plots uit die verhalen heb ik echter niet in later werk gebruikt. Als auteur kan ik er namelijk niet goed tegen om mezelf te herhalen. Hetzelfde twee keer schrijven is te vermoeiend (behalve als ik het origneel niet meer heb om over te schrijven). Wat niet is veranderd, is dat ik nog steeds erg veel houd van bijzondere locaties en spannende actiescènes. Mijn verhalen zullen nooit bestaan (of nou ja, zeg nooit nooit) uit karakters in dezelfde ruimte die niet anders doen dan met elkaar praten. Er moet in mijn verhalen ook wel iets gebeuren. OOTW: Je schrijft diepgaande recensies. Je recensietempo is ook stevig. Wat is voor jou het belang van recensies voor het SF/F/H-genre? Waarin moet volgens jou een recensie excelleren? En hoe belangrijk vind je het dat je eigen literair werk gerecenseerd wordt? Johan: Recensies zijn voor elke auteur belangrijk. Niet omdat je er als auteur van moet leren. Auteurs hoeven zelf recensies van hun werk niet te lezen. Recensies zijn er voor lezers. Ikzelf bepaal of ik een boek wel of niet wil lezen aan de hand van recensies. Vooral de besprekingen in SF-tijdschrift ‘SFX’ en op de website van ‘Locus’ vind ik daarvoor erg geschikt. Ik deel dan ook recensies van mijn werk in de hoop dat lezers ook in mijn boeken geïnteresseerd raken. Maar ik ben ook benieuwd naar wat meer diepgaande analyses: welke thema’s halen mensen uit mijn werk? Zelf heb ik de instelling dat als ik wil dat er iets gebeurt, dat ik er dan zelf mee moet beginnen. Ik wilde dat er meer thematische bundels zouden komen, dus ging ik ze samenstellen. Ik wil recensie van mijn werk, dan ga ik ook zelf recensies schrijven. Omdat ik bijna honderd boeken per jaar lees, gemiddeld, betekent dat voor mij elke week wel twee recensies om te schrijven. Mijn recensies van Nederlandstalig werk staan op Hebban, de Engelstalige (en de meeste Nederlandstalige) op Goodreads. Vooral in ons taalgebied hebben we gedegen recensies hard nodig. Dit omdat er weinig kwaliteitsfilters zijn. Er liggen geen boeken in gerenommeerde boekwinkels en op festivals zie je selfpublishers en schrijvers van kleine en grotere uitgevers door elkaar staan. Bovendien kun je op de basis van de cover niet zien of een boek goed geschreven is, met originele ideeën en een rijke thematiek. Ik heb ook wel eens miskopen gedaan en toen ik één slecht boek van een Nederlandstalige schrijver had gelezen, las ik de volgende jaren weer alleen Engelstalig werk, omdat ik dacht dat alle Nederlandstalige verhalen beneden de maat waren. Dit was voordat ik zelf in het fantastische wereldje in ons taalgebied mijn intrede deed overigens en ik heb intussen heel veel schrijvers ontdekt wiens werk kan concurreren met dat van internationale SF- en fantasy-auteurs, zoals Anthonie Holslag, Jasper Polane en Petra Doom. Goed onderbouwde recensies in betrouwbare tijdschriften of op bekende websites kunnen helpen de krenten uit de pap te vissen en lezers te wijzen op goede boeken van Nederlandse en Vlaamse auteurs. Ik denk ook dat recensies (en wat beter: literatuurkritiek) het genre als totaal naar een hoger niveau helpen tillen. Ik schreef hierover een column op Fantasize: https://www.fantasize.nl/rubrieken/columns/deelnemen-aan-het-grote-gesprek-column-johan-klein-haneveld/. OOTW: Sommige van je eigen verhalenbundels hebben een overkoepelend thema. Wat komt er eerst: een of meerdere verhalen, of het overkoepelende thema? Of gaat het niet op steeds dezelfde manier bij een nieuwe bundel? Johan: Elk boek heeft weer een eigen ontstaansgeschiedenis en dat geldt ook voor elke bundel. Voor ‘Conquistador’ gold dat ik in 2014 en 2015 een aantal SF-verhalen had geschreven en me plotseling realiseerde dat die zich in een gedeeld universum konden afspelen, maar dan steeds verder in de tijd. Dat leidde ook weer tot ideeën voor een paar andere verhalen die daar heel goed bij zouden passen. De verhalen van ‘Het teken in de lucht’ had ik al eerder geschreven, tussen 2008 en 2012, en die waren wel van tevoren als één geheel bedoeld. Ze gaan over een periode van duizend jaar en beschrijven de wederopbouw van de menselijke samenleving. Ook de verhalen uit ‘De laatste detective’ zijn als één geheel bedoeld. Daarom zit er ook een overkoepelende lijn in de bundel. Maar de verhalen in ‘Ruisreizigers’ en ‘De laatste verkenner’ zijn verzamelde publicaties uit eerdere jaren, waarbij in de eerste de nadruk ligt op horror en verontrustende SF-verhalen en in de tweede op harde SF. Mijn volgende bundel die op de planning staat, ‘De handjeklapmachine’, betreft dan weer verhalen met dezelfde hoofdpersoon, en kan ook als mozaïekroman gezien worden. Maar daarna volgt weer een bundel horrorverhalen en ‘dark SF’, zonder overkoepelend thema. OOTW: Je stelt ook verhalenbundels samen waarvoor mede-auteurs verhalen leveren. Kan je wat vertellen over de praktische kant van het samenstellen van zo’n bundel? Waarop moet je als samensteller letten? Hoe zit het met deadlines en het contact met de uitgeverij? Johan: Ik las uit het Engelse taalgebied al graag bundels die door redacteurs rond een thema waren samengesteld. Zo zijn er de bundels ‘Old Mars’ en ‘Old Venus’ van Gardner Dozois en G.R.R. Martin met verhalen van moderne auteurs over Mars en Venus zoals die in oude SF werden beschreven … Ik denk ook aan de thematische collecties van Jonathan Strahan in de Infinity-reeks (‘Infinity Wars’ was de laatste die ik las) en de bundel met optimistische SF-verhalen ‘Shine’, samengesteld door Jetse de Vries. Die bundels waren er voor mijn gevoel weinig in het Nederlandse gebied. Het begon allemaal met ‘Voorbij de storm’, een bundel met SF-verhalen over klimaatverandering. Eerst besprak ik het idee met mijn uitgever. Die is ook bezorgd over het klimaat en bovendien had hij vertrouwen in mijn manier van werken, dus hij gaf toestemming. Vervolgens vroeg ik auteurs —ik had al een lijstje gemaakt— of ze wilden meewerken en ze zeiden allemaal binnen twee dagen “Ja”. Verder werd ik nog door anderen benaderd of ze een verhaal konden opsturen en ik had inderdaad plek voor een paar extra bijdragen. Het werd uiteindelijk een bundel met 25 verhalen. Ik ben er nog steeds trots op. Ik wil niet per sé bekend staan als iemand die alleen maar klimaatbundels samenstelt en ik was ook al lang fan van de bundel ‘Verhalen uit het witte hert’ van Arthur C. Clarke en ik las een Engelse bundel die daardoor was geïnspireerd. Ik wilde mezelf ook wel eens aan ‘pubverhalen’ wagen. Maar nog leuker zou het zijn dat met anderen te doen! Ik verzon het idee van een pub tussen de universa in, waar uit elke werkelijkheid de daar aanwezige variant van Paul toegang toe zou hebben. Ook daarvoor benaderde ik schrijvers. Hun creativiteit verbaasde mij enorm en ik ben heel trots op het eindresultaat: ‘De bar met de duizend deuren’. Ondertussen heb ik een tweede klimaatbundel samengesteld, ‘Welkom in de broeikaswereld’, die verschijnt op 2 september. Ik heb al een lijstje met namen van auteurs die ik voor een derde bundel wil vragen, want het onderwerp zal helaas voorlopig nog relevant blijven. OOTW: Je jureerde voor verschillende wedstrijdbundels. Heeft jurering jouw manier van schrijven beïnvloed? Ben je je meer bewust van bepaalde elementen bij het schrijven doordat je die bij jurering (en bij het recenseren) hebt beoordeeld bij anderen? Johan: Ik heb zes keer in de jury gezeten voor de jaarlijkse SF/F/H-wedstrijd van Godijn Publishing. De eerste keer was de wedstrijd met het thema ‘Achterblijvers’. De prijsuitreiking vond plaats in 2018 en toen kwam ook de bundel uit. De laatste had als thema ‘Charlatans’ en de uitslag werd in 2023 bekendgemaakt (samen met het verschijnen van de gelijknamige bundel). Het was leuk om te doen, maar het is tijd dat een ander het stokje overneemt. Het kost namelijk veel tijd om alle verhalen aandachtig te lezen en te beoordelen. Natuurlijk leer je ervan, zoals je altijd leert wanneer je leest. Bij verhalen die ik goed vind, ga ik altijd na wat ik er dan goed aan vind, en het is ook heel zinvol om bij jezelf na te gaan waarom je andere verhalen juist niet goed vindt. Dan leer je welke elementen je in je eigen werk beter kunt vermijden. Ik heb in meerdere van de bundels van deze wedstrijden bonusverhalen gepubliceerd, maar dit jaar kan ik voor het eerst gewoon meedoen met de wedstrijd. Die heeft als thema ‘Vuurspuwers’, dus dat is alvast heel inspirerend. OOTW: Uit je werk spreekt een grote bezorgdheid om het klimaat. Ik voel ook veel actiebereidheid als ik je werk lees. Sinds wanneer ben je bezig met deze thematiek? Was er een specifieke aanleiding? Hoe kan clifi een rol spelen in het bewustwordingsproces van lezers omtrent de klimaatverandering? Johan: Ik herinner me nog levendig een nachtmerrie die ik had toen ik twaalf was over luchtvervuiling en het uitsterven van diersoorten. Op de aquariumvereniging hoorde ik sprekers tijdens lezingen vertellen over vissen en planten die ze niet meer konden terugvinden omdat het regenwoud op die plek gekapt was. Ik liep als tiener al rond met door mijn moeder genaaide jassen met op de achterkant ‘save the whales’ en ‘save the tropical rainforest'. Mijn liefde voor de natuur maakt dat ik me grote zorgen maak over het verdwijnen van niet alleen soorten maar ook hele ecosystemen. Dat klimaatverandering realiteit is, weten we al heel lang. (In mijn novelle ‘Het wrak’ uit 2002 doet een biologe al onderzoek naar de verbleking van koraal als gevolg van klimaatverandering.) Wat mij vooral frustreert, is dat zelfs nu we voor onze ogen de planeet zien opwarmen en oceanen zien verzuren, we nog steeds geldelijk belang de voorrang geven boven onze eigen leefomgeving. Al mijn hele leven geldt dat wat mij bezighoudt, tot uiting komt in wat ik schrijf. Dat geldt dus ook voor de klimaatproblematiek. Verhalen kunnen soms voorbij de rationele barrières sluipen die mensen hebben opgeworpen. Ik denk echter niet dat verhalen op zichzelf de wereld kunnen veranderen, maar wellicht worden lezers aan het denken gebracht en gemotiveerd om in actie te komen. Al was het maar om bij komende verkiezingen op een partij te stemmen die klimaatverandering serieus neemt. Maar ik denk ook dat met name het SF-genre kan helpen paden aan te wijzen uit de chaos. In verhalen kun je laten zien op welke manieren het mis kan gaan, maar ook mogelijke samenlevingen tonen gebaseerd op andere economische systemen en andere energiebronnen. Natuurlijk ben ik niet de enige schrijver die deze thematiek belangrijk vindt. Ik ben daarom blij dat ik in de klimaatbundels die ik samenstel ook andere auteurs een podium kan bieden. OOTW: Je hecht in je werk ook veel belang aan bescherming van de eigenheid van individuen: iedereen heeft zijn of haar eigen karakter en dat moet gerespecteerd worden. Groepsdruk en pestgedrag klaag je terecht aan. Zit hierin volgens jou nog stof voor een komende SF/F/H-roman? Johan: Mijn roman ‘De afvallige ster’ is niet alleen een ‘far future’ SF-roman met groepsintelligenties en Dysonbollen, maar gaat ook over pesten en de dynamiek in groepen van vooral jonge mensen. Hierin heb ik ook enkele persoonlijke ervaringen uit mijn middelbare schooltijd kunnen verwerken. Ook mijn lange novelle/korte roman ‘De jongen die met geesten sprak’ die in 2024 uitkomt, gaat over pesten en de gevolgen daarvan. Andere boeken gaan over de druk die op je kan worden gelegd in bijvoorbeeld religieuze gemeenschappen. In ‘Indrukwekkende vrijheid’ en ‘De loser die wint’ (beide non-fictie) doe ik verslag van mijn pogingen mijn geloof te bewaren, maar dan zonder weer in een systeem gevangen te komen te zitten. Vergeet echter niet dat het niet alleen de kerk is die een ideaalbeeld kent. Onze zogenaamd vrije samenleving zet mensen die anders zijn ook ondere grote druk, op grote schaal als het gaat om minderheden en de LGBTQIA-gemeenschap en op kleine schaal als het gaat om het voldoen aan het ideaal wat betreft kleding, hobby’s, vakanties en ga zo maar door. Veel van mijn personages zijn mannen of vrouwen die buiten de groep vallen, die op zichzelf door de wereld zwerven en zich niet begrepen voelen. Mijn vrouw zegt altijd dat mijn verhalen vol zitten met ‘existentiële eenzaamheid’. Dat is helaas hoe ik het leven ervaar. Zelfs in de jaren dat ik niet gepest werd op school (gelukkig de meeste), hoorde ik er niet bij. Als ik weer eens begon over het baltsgedrag van muilbroedende cichliden, gingen klasgenoten al snel met hun ogen draaien en dat ik zo gepassioneerd schreef vond men ook raar. Pas sinds kort realiseer ik me dat ik wel eens op het autistische spectrum zou kunnen thuishoren (maar ik ben niet officieel gediagnosticeerd). Het zou wel verklaren waarom ik het idee heb dat ik anders naar de wereld kijk. In elk geval zal deze thematiek waarschijnlijk in nog meer van mijn boeken en verhalen terugkomen. OOTW: Met ‘Het denkende woud’ schreef je een YA-roman. Hoe vlot ging het voor jou om YA te schrijven? Waarop, vond je, moest je heel erg letten? En gaf deze schrijfervaring jou nieuwe ideeën voor je latere SF-werk? Johan: Ik liep al jaren rond met het idee van een YA-verhaal. Ik had in gedachten dat het een trilogie moest worden, maar op de een of andere manier werd ik daar nooit enthousiast genoeg van om daadwerkelijk met het schrijven te beginnen. Pas toen ik besloot er een enkel boek van te maken, ging het echt bij mij borrelen. Achteraf merkten recensenten op dat ze liever een trilogie zouden hebben gelezen. Het verhaal had misschien wel uitgebreid kunnen worden, maar zoals ik zei: mijn verbeelding liet het niet toe. En ik heb, door schade en schande, geleerd dat ik mijn verbeelding niet kan dwingen. Het was bij het schrijven van ‘Het denkende woud’ ten eerste belangrijk om me in te leven in de jongere karakters in het boek. Als tiener ben je nog deel van een gezinsstructuur met volwassenen boven je en leeftijdsgenoten om je heen. Bovendien hebben jonge hoofdpersonen nog een optimistische visie en dadendrang. Dat is mooi, want daardoor kunnen ze tegen de grenzen van hun wereld gaan botsen. Ten tweede moest ik mijn register aanpassen. Nu houd ik in mijn volwassen boeken al van een toegankelijke stijl en mijn liefde voor vijf lettergrepige woorden houd ik bewust op een afstand. In dit boek gebruikte ik nog kortere zinnen dan gewoonlijk en eenvoudigere bewoordingen. OOTW: Zou je ooit een kinderboek willen schrijven? Zoja, wat zou je een boeiend thema vinden? Johan: Een kinderboek staat inderdaad op de planning. Het zal nog wel een tijd duren, maar het is de bedoeling dat ik de tekst ga schrijven en mijn goede vriend Cornell Göksu gaat de illustraties maken. Hij maakte al de coverafbeeldingen van ‘Conquistador’, ‘Het teken in de lucht’, ‘Ruisreizigers’, ‘De groene toren’, ‘De zwarte schim’ en ‘De laatste verkenner’. In 2016 al kregen we het idee toen we samen Oxford bezochten. Daar spraken we over de invloed van het Engelse landschap en de Engelse architectuur op het fantasygenre en vroegen we onszelf af of we een wereld konden bedenken met Nederlandse beelden: grachtenpanden, windmolens en zeilschepen. OOTW: Heb je een voorkeur voor het kortere of het langere werk? Welk voordeel biedt elk jou bij het schrijven? Johan: Een kort verhaal is de meest efficiënte route van idee naar consequentie. Alles wat overbodig is en het thema niet versterkt, moet je weglaten. Je kunt in een kort verhaal bovendien experimenteren met vreemde werelden of vreemde perspectieven. Het is ook mooi om toe te werken naar een verrassende ontknoping of een mooie slotzin. Vooral kost het minder tijd om er een te schrijven —wel een voordeel als je overloopt van de ideeën. Sommige ideeën hebben echter meer plek nodig dan een kort verhaal of novelle kan bieden —omdat er meer personages nodig zijn, of meer locaties. Omdat ik meer door ideeën word geïnspireerd dan door karakters, zijn romans voor mij een grotere uitdaging om te schrijven. Recensenten zijn over het algemeen ook wat kritischer wat betreft mijn langere werk, vergeleken met mijn verhalenbundels. Het is goed mogelijk dat ik in de toekomst vooral korte verhalen zal schrijven, maar op dit moment zitten er ook nog wat novellen en romans in de pijplijn. Informatie over Johans boeken vind je hier: http://johankleinhaneveld.blogspot.com/p/blog-page.html Volgende zondag publiceren we het tweede deel van het interview. Opnieuw beantwoordt Johan een tiental vragen.
0 Opmerkingen
Je opmerking wordt geplaatst nadat deze is goedgekeurd.
Laat een antwoord achter. |
|