Mike Jansen kennen we als SF/F/H-auteur, mede-organisator van de EdgeZero-Award en bijbehorende bundel (samen met Peter Kaptein) en samensteller van de “In de Polder”-verhalenbundels. Mike schrijft zowel in het Engels als in het Nederlands. Zijn werk is in 14 talen vertaald. Mike is niet alleen een bijzonder productieve auteur, hij enthousiasmeert ook anderen met zijn aanstekelijke energie.
OOTW: Op je website lezen we dat je je eerste verhaal in 1991 publiceerde. Schreef je toen al een hele tijd of publiceerde je al van bij aanvang? Schreef je vanaf het prille begin SF/F/H of probeerde je ook andere genres uit? Hoe ontstond jouw interesse voor SF/F/H? Mike: Voor ik daadwerkelijk een verhaal schreef en publiceerde, werkte ik met mijn collega-studenten aan role-playing adventures. Dus scenario’s uitwerken en die dan met een groep spelers spelen. Ik produceerde redelijk wat achtergrondmateriaal, dus ook verhalen over karakters die in de wereld die we gecreëerd hadden een rol speelden. In 1990 deed een van die collega-studenten (Max Hirschfeld) mee aan de King Kong Award en hij daagde me uit het jaar erna ook mee te doen. Dat deed ik met het verhaal Duivelse Goddelijkheid, dat de Rob Voorenprijs voor beste nieuwe auteur won. Mijn eerste schrijfsels waren dus specifiek role-playing fantasy stukken, van dat proza waar je de dobbelstenen bijna hoort rollen (looking at you, Dragonlance Saga!!!) Ik heb nooit een specifieke voorliefde voor SF, F of H gehad en dat kwam ook meer omdat ik al vanaf mijn zesde ongeveer alles aan fantastiek las waar ik mijn handen op kon krijgen. Dus toen ik begon te schrijven, deed ik dat in het genre waar ik op dat moment zin in had: Fantasy, “de laatste draak”, science fiction, “Duivelse goddelijkheid”, magisch realisme, “Korangar”, horror, “Kinderen van de maan”. Wel merkte ik dat ik soms technieken, stijl of elementen in verhalen toepaste die ik daarvoor in boeken gelezen had. Als schrijver blijf je nu eenmaal leren. Mijn eerste bewuste interesse voor het genre kwam van “De nacht van Abaddon” van Felix Thijssen. Toen ik dat boek las, ik zal ergens tussen 6 en 7 zijn geweest, wilde ik meer. Sindsdien nooit meer gestopt. Rond 8/9 las ik “De hobbit” en “In de ban van de ring” (de uitgave van 1973 met die kerkblaadjes) en toen ik net 11 was verhuisde ik al naar de grotemensenbibliotheek omdat ik de kleinemensenbieb ongeveer uit had. Het genre-deel dan, voor de ‘normale’ boeken had ik maar weinig interesse, want te saai. Ik was al van heel jong een ‘sense-of-wonder’ verslaafde. OOTW: Je neemt vaak deel aan verhalenwedstrijden, dikwijls met succes. Zijn er tips die je met mede-auteurs wilt delen? Wat trekt jou precies aan in wedstrijden? En hoe moeilijk vind je het om op thema te schrijven? Mike: Wat ik vooral wil meegeven is dat je geen deadlineknuffelaar moet uithangen zoals ik helaas nog te vaak doe. Dan schrijf ik nog even een 5k verhaal in de laatste uren voor de deadline. Gelukkig schrijf ik aardig op routine en redigeer tijdens het schrijven, dus de tekst is bijna foutloos, maar da’s niet iedereen gegeven. Een andere tip: bedenk dat wedstrijden doorgaans een jury-sport zijn. Dat betekent meestal dat je met een middle-of-the-road verhaal het ver kunt schoppen. Experimenten, extreme verhalen, zullen door enkelen gewaardeerd worden, maar zeker niet door iedereen. Anecdote: In de eerste ronde van een wedstrijd eruit liggen omdat je hardcore SF verhaal niet gewaardeerd wordt door de overduidelijk fantasy-liefhebbende juryleden die je verhaal toegewezen hebben gekregen. Voor mij zijn wedstrijden precies dat: krachtmetingen tussen schrijvers en moge de beste winnen. Overigens is mijn doel nooit om daadwerkelijk te ‘winnen’, dat is leuk, maar mijn doel is bij de top 10% te zitten. Dus als er 200 verhalen worden ingestuurd, zit ik graag bij de eerste 20. Ik zie dat als winst, omdat dit soort wedstrijden door een jury worden beoordeeld. En als je zoals ik heeel veeel juryrapporten hebt gelezen en zelf in 10+ jury’s hebt gezeten, dan weet je dat er een hoge mate van subjectiviteit in de beoordeling zit. En dan is top 20 ineens best bijzonder. Thema’s vind ik over het algemeen prima. Ik kan er altijd wel een verhaal omheen verzinnen, waarbij ik dan wel probeer de grenzen op te zoeken. Zoals bijvoorbeeld bij Waterloper, bij uitstek een thema-wedstrijd, vind je meestal wel een thema dat je inspiratie geeft. Soms wat meer, soms wat minder. Een enkele keer kom ik een thema tegen waarvan ik moet zeggen: nee, hier kan ik niets bij bedenken. OOTW: Hoe kwam je op het idee om met de “In de Polder”-reeks te beginnen? En had je van meet af aan al meerdere delen/thema’s in gedachten? Wie was er van in het begin bij de reeks betrokken? Mike: Ik had dat jaar de EdgeZero bundel –geloof ik-- vrij snel klaar en ik had net wat Lovecraftbundels gelezen. Toen bedacht ik me: waarom niet zelf een Lovecraftbundel maken, waarvoor ik dan de beste schrijvers van Nederland en Vlaanderen uitnodig? Dankzij EdgeZero had ik een goed idee wie die schrijvers waren en die heb ik dan ook uitgenodigd. Het jaar erop wilde ik dat weer doen, dit keer met verhalen à la William Hodgson, maar ik had het nogal druk dus die uitgave moest ik een jaartje uitstellen. Maar hij is er gekomen en daarna had ik eigenlijk een serie in handen, dus waarom niet meteen verder gaan? De “In de Polder”-serie is dus niet van tevoren bedacht of zo. Sommige ideeën groeien heel organisch, dit is er zo een. EdgeZero draai ik eigenlijk alleen. Ik overleg soms met Peter Kaptein, die de boel stevig sponsort, elk jaar weer, en ik krijg hulp van verschillende kennissen in het veld, zoals Laura Scheepers en Sigrid Lensink-Damen, met name op redactievlak van de EdgeZero bundels. OOTW: EdgeZero biedt auteurs een prachtige kans om een reeds gepubliceerd verhaal of een wedstrijdverhaal in een mooie bundel te laten verschijnen. Ik heb de indruk dat jaar na jaar het aantal inzendingen stijgt. Toch zou je verwachten dat nog veel meer auteurs hun verhalen (die aan de criteria voldoen) inzenden. Waarom denk je dat sommige auteurs deze kans aan zich voorbij laten gaan? Overtuig hen gerust via dit interview om toch hun verhalen in te zenden. Mike: EdgeZero biedt niet alleen een mooie publicatie, maar betaalt ook voor die publicatie. Dat was een van de zaken die ik wilde aanpakken. Ook al is het maar een cent per woord, ik vind dat de schrijvers in ieder geval iets moeten krijgen voor hun werk. In navolging gingen Vonk en HollandSF ook betalen voor publicaties. En dat mogen er meer worden. De manier van werken is ingegeven door “The Year’s Best SF” serie van Gardner Dozois. Je ziet dat vaker in de States, dat er best-of bundels worden uitgegeven. Daarbij was ik zelf heel benieuwd naar de ingezonden verhalen van schrijvers in den lande, maar meestal verdwijnen die verhalen na de wedstrijd in een stoffige la. En zoals ik al eerder aangaf, het kan best zijn dat je verhaal meer verdient dan die la. Daarom dus vorig jaar gepubliceerde verhalen en verhalen die hebben meegedaan aan een wedstrijd in het vorige jaar insturen. Niets mis met een second opinion, zou ik denken. Qua aantallen verschilt het per jaar. Het gemiddelde zal inmiddels op zo’n 130 verhalen liggen, maar dat fluctueert dus van 93 op z’n laagst tot 179 dit jaar. Wat ik wel zie is dat er een vrij grote groep schrijvers is die enkel aan een van de grote wedstrijden meedoet en daarna niet meer naar verhaal of publicatie omkijkt, met name bij de Harland Prijs. Ik vind dat jammer. Ik zie natuurlijk elk jaar de gebruikelijke schrijvers voorbijkomen: Jaap Boekestein, Tais Teng, Jan J.B. Kuipers, Guido Eekhaut, Frank Roger, Django Mathijsen, Anaid Haen en ikzelf. Ik hoop elk jaar dat ik weer een nieuwe schrijver voor de serie mag optekenen en zo een opstapje kan vormen voor nieuw talent. OOTW: Kijkende naar de inzendingen voor EdgeZero over de jaren heen, zie je dan dat er zowat evenveel verhalen in elk genre (SF/F/H) ingezonden worden, en zag je daar evolutie in de voorbije jaren? Mike: De verdeling is door de jaren heen redelijk gelijk gebleven. Zo’n 65-70% is fantasy, sprookjes, magisch realisme. Dan is er het stukje SF, van hardcore tot science-fantasy, meestal zo’n 20%. Horror is zeldzaam, tussen de 5 en 10% van de verhalen en dan meestal fantasy-horror of SF-horror. Pure horror (hoe je dat ook omschrijft) kom ik eigenlijk zelden tegen. En altijd die drie of vier verhalen die elke vorm van genre-toekenning hardnekkig weigeren. OOTW: In welk genre schrijf je zelf het liefst verhalen? Heb je een voorkeur? Mike: Ik ben een all-rounder. Ik schrijf net zo lief hard SF als (dark) fantasy of horror. Ik wissel wel af met verhalen, dus ik schrijf zelden achter elkaar hetzelfde genre. Ik heb daar niet echt een voorkeur in, dat zit bij mij meer in de complexiteit van het verhaal, daar ligt mijn uitdaging. Een verhaal zo schrijven dat het op meerdere manieren gelezen en uitgelegd kan worden. (zie bijvoorbeeld mijn interview met Deborah van Duin op Fantasize over onze analyse van ‘De Bron’) Zie: https://www.fantasize.nl/tag/de-bron/ OOTW: Wie zijn jouw literaire voorbeelden binnen de SF/F/H, in het Nederlandstalige taalgebied en internationaal? Mike: Qua Nederlands begon ik ooit met Felix Thijssen, later Wim Gijsen. In de grote Haarlemse bibliotheek kwam ik een boekje van een schrijver met een exotische naam tegen. “Aan de oevers van de nacht” van een zekere Tais Teng. Ik was hogelijk verbaasd toen ik erachter kwam dat dat een Nederlander was. Ook Eddy Bertin kwam ik daar voor het eerst tegen. Tijdens de King Kong Award van 1991 ontmoette ik Paul Harland. In de jaren 90 gaf ik met Roelof Goudriaan boeken uit van de toen bekendere auteurs met Babel Publications. Internationaal, dat zijn er nogal wat… Dan Simmons, Tolkien, Orson Scott Card, Larry Niven, Jack Vance, Isaac Asimov, Terry Brooks, David Eddings, Neil Stephenson, Robert Jordan, George R.R. Martin, Glen Cook, Iain Banks, Tanith Lee, H.P. Lovecraft en nog veel meer. Mijn thuisbieb bevat zo’n 5000 fysieke boeken, ebooks nog veel meer. OOTW: Wat trekt jou als lezer het meest aan in een boek? Ideeën, stijl, plot? Of vind je dat echt alles moet kloppen voor een volwaardige leeservaring? Mike: Het is een combinatie. Het idee moet aanspreken, het plot moet meeslepend zijn, de stijl moet uitnodigend zijn en je het verhaal in kunnen zuigen. En daarbinnen zijn natuurlijk talloze variaties en gradaties denkbaar. Een goed verhaal staat op zichzelf. Ik geef meestal voorkeur aan boeken die wat buiten de gangbare paden treden of die bestaande tropes een interessante draai geven. ‘Complexe’ boeken kan ik soms ook waarderen omdat de schrijver dan niet terugschrikt voor het benoemen van ingewikkelde theorieën en/of technologie. OOTW: Beroepsmatig zit je in de sector van computerbeveiliging. Je schreef samen met je oud-collega Erik Westhovens twee spannende boeken over ransomware: ‘13. Ransomwared’ en ‘13. Ransomwared - with your back against the wall’. Zou je de boeken als cyberthrillers beschrijven of is deze term hier niet van toepassing? In welke mate ligt de nadruk op voorlichting of op entertainment? Hoe was de rolverdeling? En hoe anders ervoer je het schrijven van deze twee boeken in vergelijking met je andere romans en verhalenbundels? Mike: De “Ransomwared” boeken zijn geschreven, inderdaad, als cyberthrillers, met een hoog waarheidsgehalte. Sterker nog, alle beschreven situaties hebben zich in werkelijkheid voorgedaan bij bedrijven of hebben we zelf meegemaakt. Het vertrekpunt van de boeken is het verhogen van kennis bij en het bewust maken van de managers van bedrijven dat cyber security erg belangrijk is en wat de gevolgen zijn als je dat niet onder controle hebt. Door een combinatie van entertainment en info te verschaffen, dachten Erik en ik dat we dat voor elkaar zouden kunnen krijgen. Gezien de aantallen verkochte boeken voor dit niche product lijkt het een geslaagde exercitie te zijn. Qua rolverdeling: Ik heb alles geschreven, Erik heeft vooral input geleverd over bepaalde methodieken en detectieplatformen, wat ik weer in de boeken heb opgenomen. Schrijven van deze boeken (boekjes eigenlijk, ze zijn 40-50k woorden elk) is in sommige opzichten moeilijker, immers, de techniek moet correct worden weergegeven. Aan de andere kant, mijn eigen werk kenmerkt zich ook door een hoog technisch ‘correctheids’-gehalte. Als iets wetenschappelijk gezien echt niet kan, dan verzin ik iets anders. Tenzij ik fantasy schrijf, maar ook dan moet de ‘magie’ kloppen en vooral niet almachtig zijn, want saai. Horror idem. Ik wil in de meeste gevallen een kloppende verklaring geven. Dus uiteindelijk is er niet zo heel veel verschil tussen de cyberthriller en de fantasyromans. OOTW: Hoe denk jij dat we tot een nog hoger schrijfniveau kunnen komen in de Nederlandstalige SF/F/H? Mike: We zijn al aardig op weg, denk ik. Meer publicatiemogelijkheden, dus meer bekendheid voor schrijvers. Ik hoop vooral dat schrijvers ook de weg naar het buitenland gaan vinden. Talent is er wel, maar doorbreken, weet ik uit ervaring, is verdraaid moeilijk. Daarom doe ik af en toe ook projectjes in het buitenland, zoals recentelijk “Lovecraft in Holland”. Momenteel ben ik ook met zoiets bezig voor de komende “In de Polder”-bundel, die ik in het Engels als samenwerking met het Duitse InterNova uit wil laten komen. Ik hoop dat ik voldoende kwalitatief goede verhalen daarvoor binnenkrijg. Daarnaast geldt: schrijf meer, laat je werk zien, doe mee aan wedstrijden en neem de commentaren ter harte, zelfs als de jury de plank volledig misslaat. Zij zijn immers ook maar mensen. Probeer het niveau te bereiken dat je - wanneer je je eigen werk leest - het verhaal ingezogen wordt en blijft doorlezen. Probeer ook eens met een andere schrijver samen te werken (EdgeZero probeert dat te bevorderen), want daar leer je ontzettend veel van. Ik geloof dat Stephen King ooit heeft gezegd dat je pas na je eerste miljoen woorden werk aflevert dat gepubliceerd kan worden. Ietwat gechargeerd, maar hij heeft wel een punt. Heel veel schrijvers beginnen enthousiast en daarna zakt het in, omdat ze niet de erkenning of begeleiding krijgen die ze eigenlijk nodig hebben om zich te verbeteren. Ik zie dat aan de Harland Awards/Prijs. Nog geen 10% van de ingezonden verhalen komt bij EdgeZero terecht. Die komen dus in de la. En dat is jammer, want er had nu net zo’n verhaal bij kunnen zitten dat door een andere jury wel de hemel in wordt beoordeeld. Maar als je ’t niet probeert, zul je ’t ook niet weten, he? Er zijn kansen, pak ze. OOTW: Wat gaat jou het makkelijkst af? Eerst in het Engels schrijven, of eerst in het Nederlands (en dan vertalen)? Leiden oorspronkelijk in het Engels geschreven verhalen tot een ander soort verhalen? Mike: Het is mij om het even. Ik merk dat Nederlands net even makkelijker gaat dan Engels, omdat ik in het Nederlands gewoon een betere woordenschat heb. Anderzijds zijn er verhalen die in het Engels gewoon beter klinken. Er zit weinig verschil in mijn Engelse en Nederlandse verhalen qua thematiek en genre. Ik weet eerlijk gezegd van de meeste verhalen al niet meer of ik ze ooit in het Nederlands of in het Engels schreef en daarna vertaalde. OOTW: Hoe vind je dat je als auteur geëvolueerd bent in de loop der jaren, in termen van stijl, thematiek en plotting? Mike: Het belangrijkste, denk ik, is dat ik in de loop der jaren geleerd heb meer diepgang en wat meer emotie in mijn verhalen te brengen. Ik zit redelijk veel in mijn hoofd, dus met name dat emotie-stuk is een uitdaging. De diepgang komt met name voort uit de complexiteit van de verhalen en de kennis en laagjes die ik erin verwerk. Mijn stijl is wat strakker geworden, beknopter, meer compact. Waarom in tien woorden zeggen wat ook in drie woorden kan? Dat is ook een methode om je verhaal meer diepte te geven, terwijl je ook de vaart van het verhaal erin houdt. Thematiek, weet ik niet. Ik schrijf wat ik leuk vind en mijn verzamelde kennis en ervaring vormen dat. Misschien kan een buitenstaander dat beter beantwoorden. Ik ben van nature een plotter, maar vooral voor langere verhalen (vanaf zo’n 5-6k woorden). Als ik aan een verhaal begin, dan weet ik meestal de laatste zin/alinea al en ik heb doorgaans een structuur staan, die ik dan invul. En soms ga ik los, zeker voor een deadline en dan schrijf ik uit de losse pols. Doen het vaak best ok, dat soort verhalen. OOTW: Zou je graag ooit verhalen vertellen in media waartoe je tot nog toe niet kwam? Mike: Toevallig komt er eind dit jaar –als het goed is– een film/documentaire uit over “13. Ransomwared”. Filmmakers zagen er brood in en vroegen of ze het mochten gebruiken. Ik denk alleen maar: meer awareness bij mensen over de gevaren van hackers en ransomware. OOTW: Zou je graag ooit nog buiten het SF/F/H-genre verhalen willen schrijven? Mike: Niet echt behoefte aan. Mijn verhalen staan –als het goed is– op zichzelf. En mocht ik toch een keer iets schrijven waar ik geen label op kan plakken, ook goed. Dan zie ik wel wie het leuk vindt en er iets mee wil doen. OOTW: Welke literaire projecten kunnen we binnenkort van jou verwachten? Mike: Ik had recent een ingeving toen ik bezig was met AI plaatjes genereren: waarom niet deze plaatjes als prompt voor een flash-verhaaltje gebruiken? En dan meteen goed, want half werk vind ik niks. Dus ik ben nu bezig met vullen van een bundeltje met AI gegenereerde plaatjes met daarbij flashverhaaltjes van zo’n 800-900 woorden (3 bladzijden) en dan meteen 50x. Een lekkere schrijfoefening, zeg maar. En als ik er tevreden over ben, breng ik hem denk ik wel meteen uit onder EdgeZero. Tais Teng was er ook enthousiast over, dus ik denk dat het er minstens twee gaan worden. En misschien nog wel een derde, er was meer interesse. Meer over Mike: http://www.meznir.info/ http://www.edge-zero.com/ https://www.verschijnsel.net/
1 Opmerking
Mieke van den Broek
10/9/2023 10:09:26
Goed interview, zo herken ik mijn zoon🫶🏻
Antwoorden
Je opmerking wordt geplaatst nadat deze is goedgekeurd.
Laat een antwoord achter. |
|