Het jaar is 2177. Het is een jaar geleden dat ik moest vluchten en sindsdien in ballingschap leef. Ik weet niet of er nog anderen zoals ik overleefden. Meerderen van ons werden vermoord die duistere dag. Ik weet niet of mijn geliefde Roland nog ergens onder de levenden is. Hij was de enige die mij overeind hield. Ik denk niet dat hij … Ik weet alleen dat alles …
De zon schijnt zwak op mijn vermoeide hoofd. Op de pruik die ik moest dragen sinds ik werd uitverkoren. Ik vervloekte de dag, tegelijk omarmde ik de verantwoordelijkheid om een laatste poging te ondernemen. De dorre vlakte voor mij is eindeloos. Ik leun op mijn stok en sluit mijn ogen. Mijn ademhaling piept door het vele stof in de lucht. Nog meer dan toen wij ... ik mag er niet aan denken. Ze begrepen ons niet. De harde beslissingen die we moesten nemen om wat er restte van de mensheid te laten overleven. Ik wilde dat we het hadden kunnen uitleggen. ‘Geen verklaring geven voor wat jullie doen,’ luidden de duidelijke instructies. ‘Niemand zal het begrijpen. Dan breekt er opstand uit.’ Ik begreep wat ze bedoelden, maar het was niet makkelijk. En de opstand, wel die kwam toch, dat maakte de slachtpartij van vorige nacht pijnlijk duidelijk. Een grote vorm in de verte trekt mijn aandacht. Kan het zijn dat ik er bijna ben? Misschien, waarschijnlijk ook niet. Ik weet alleen dat ik moet rusten. Ik zak onderuit tegen een wankele muur die lichte beschutting biedt tegen de aanwakkerende wind. Ik klop de doek voor mijn mond uit terwijl ik mijn adem inhoud en sluit mijn ogen. Het was niet perfect was wij deden, daar ben ik mij zeer goed van bewust. Dat wisten we allemaal, maar we hadden geen keuze, toch? ‘Hoelang komen we nog toe?’ Roland keek me bezorgd aan. De wind tegen de ruiten was hard, harder dan de voorgaande jaren. Het zand werd roder, het kwam van steeds verder weg. ‘Als we zo voortgaan, rekening houdend met de prognose van natuurlijke sterfte, vijftig jaar.’ Lucht ontsnapte tussen mijn tanden, het geluid smolt naadloos samen met de wind die doorgangen zocht in de kieren van de ramen. ‘Dat is het slechts mogelijke scenario?’ Roland schudde zijn hoofd en slikte een paar keer. ‘Dat is het best mogelijke scenario.’ Hij sloeg zijn papieren open en wees naar de rode cijfers op het hagelwitte papier. ‘Op voorwaarde dat we aan dit tempo blijven verdergaan, de natuurlijke geboortes en de overlijdens meerekenen …’ Zijn blik verstarde, een traan volgde een diepe groef op zijn wang. ‘Die in stijgende lijn gaan, wat voor onze prognose …’ Zijn stem werd hees, een nieuwe traan volgde het gebaande pad. ‘Wat voor onze prognoses goed nieuws is.’ Ik legde een hand op zijn schouder en kneep er zacht in. ‘Het is niet jouw schuld, Roland. Dit begon lang voor onze tijd.’ Hij staarde naar het bijna ondoorzichtige raam. ‘Dat weet ik, maar wat we nu doen, is wel onze schuld.’ ‘Hebben we een keuze?’ Een lange stilte viel tussen ons. Ik wilde hem in mijn armen nemen en zeggen dat het goed zou komen, ik wist dat ik dat niet kon beloven. ‘Vannacht is Nieuw-West aan de beurt,’ zei ik kalm. Mijn stem klonk helemaal anders dan hoe ik me voelde. Mijn moeder woonde ooit in Nieuw-West. Ik kon niet geloven dat ik blij zou zijn dat zij er niet meer was. Roland knikte. ‘Ik geef het door.’ Aarzelend keek hij op. ‘Dat zijn veel mensen ...’ Ik kon niets zeggen. Ik schoot wakker door een aanwakkerend geluid in de verte. Gebrul van opgewonden mensen vermengde zich met het gerinkel van brekend glas. Ik duwde tegen Roland, zoals gewoonlijk sliep hij vast, maar vannacht voelde ik ook groeiende onrust bij hem. ‘Roland, wat is dat?’ Enkel stilte was het antwoord, tot bulderende vlammen door de ramen naar binnen vlogen en het geluid van stervende mensen mij omringde. Ik zag niets meer, alles wat er gebeurde, was een grote waas. Mijn soldaten vochten met de aanvallers. Ik wist niet wie ze waren. Ik had nooit gedacht dat dit zou gebeuren. Ik trok Roland mee uit bed. Hij was achter mij toen ik onze kamer verliet. Zonder omkijken liep ik naar buiten. Ik keek niet of Roland er nog was, ik denk dat ik hem onderweg naar de hal ben kwijtgeraakt. Ik vervloek mezelf nog elke dag hiervoor. Ik dook tussen burgers en soldaten door, het leek alsof ze mij niet zagen. Mijn pruik hing slap, ik spurtte weg. Ik kon een slag van een mes maar net ontwijken voor een van mijn soldaten de man met een snelle houw neermaaide. Plots stond ik oog in oog met een man die zijn mes naar mij richtte. Ik hield mijn armen in bescherming op, klaar voor wat kwam, toen een ontploffing rechts van mij hem omverwierp. Ik wachtte niet tot hij opstond, ik liep naar buiten en sloop langs de donkere stegen rond het paleis weg uit de stad. Ik merkte dat Roland niet meer bij mij was. Ik zocht hem, hij was nergens te bekennen. Ik dacht aan mijn belofte. Die boven alles stond. Overleven om te regeren. Boven Roland. Het leek eenvoudig, dat was het die nacht helemaal niet. Het was vreselijk moeilijk, maar ik liep zonder hem weg. Ik herinner me niet veel van de rest van die dag. Het bloed dat mij besmeurde, was niet van mij, ik wist niet van wie het was. Ik hoopte enkel niet van Roland. Ik liep verder tot stilte mij omringde. Ik zakte tegen een muur in elkaar, probeerde op een rijtje te zetten wat er net gebeurde. Ik begreep het niet. Of toch wel. De mensen begrepen niet wat wij deden, waarom wij hen … hen uitdunden. Kon ik het hen kwalijk nemen? Zou ik in hun plaats niet net hetzelfde doen? Maar ze gaven ons niet de kans om uit te leggen waarom we dit deden. Waarom er gewoon geen plek meer was voor iedereen. Als de mensheid een kans wilde om te overleven, moesten we dit doen. Alle andere opties waren uitgeput. Honderden mogelijkheden waren bekeken, we waren gewoon met te veel. Woede raasde door mijn lijf, ze bedaarde snel. Ik wist dat het geen zin meer had. Alles was voorbij. De beelden die ik verdrong tijdens mijn vlucht, drongen glashelder tot mij door. Al mijn helpers waren waarschijnlijk dood, mijn leger was zeker vernietigd. Anders zouden de burgers nooit tot bij ons zijn geraakt. Het was voorbij. Ik probeerde het tegen te houden, maar ik kon de tranen niet stoppen die over mijn wangen rolden. Ik likte ze op, in de hoop wat vocht binnen te krijgen. Ik wist dat het maar uitstel was van het onvermijdelijke. Ik weet niet hoelang ik daar zat, ik herinner me enkel dat ik overeind kwam toen een vaal licht aan de horizon verscheen. Ik wist dat ik hier weg moest, dat ik geen kans op overleven had mocht een van deze mensen mij vinden. Even overwoog ik om gewoon te blijven zitten tot ze mij vonden en er een einde aan maakten. Het besef dat alle redding voorbij was, beukte steeds harder in mijn hoofd, toch nam de ingebouwde nood om te blijven vechten de overhand. Ik kroop overeind en zocht een weg naar die ene andere plek die ik als veilig beschouwde. Buiten de stad. Een oud kasteel dat op onze lijst stond als mogelijke uitvalsbasis. De tocht was niet eenvoudig, ik herinner me niet hoe vaak ik weg moest duiken voor weer een groep burgers die op mijn pad kwam. Ik begrijp nog steeds niet dat niemand mij zag, dat mijn pruik hen niet alarmeerde. Ik zou ze van mijn hoofd willen rukken, afsnijden, maar ik had geen schaar. Ze werd ingeplant zodat het duidelijk was waar onze prioriteit lag en we niet zomaar konden doen alsof we mensen waren. Geen Culler. Ik haatte die naam, de dag dat ik hoorde dat wij die titel kregen van de burgers, werd ik woest. Ik wist ook dat ik er niets aan kon doen en ik kon hen geen ongelijk geven. Even overwoog ik om onszelf een andere naam te geven, het besef dat dit verloren energie was, overwon snel. Tien dagen had ik nodig om het kasteel te bereiken, tien dagen vol angst en ontbering. Ik stal water van een kind, at zo goed als niets en bereikte het kasteel waar voorraden in de kelder lagen. Ik sloop naar binnen en kwam er niet meer buiten. Ik zit er nu nog, bijna een jaar nadat de meesten van ons werden vermoord. Roland hoorde of zag ik niet meer, ik ben ervan overtuigd dat hij dood is. Ik wou vaak dat ik het ook was. Een paar keer wilde ik van de hoge toren van het kasteel in de droge slotgracht springen, telkens hield mijn belofte me tegen. De belofte die ik maakte toen ik de opdracht kreeg. ‘Dit is uw opdracht!’ ‘Dat meent u niet! Dat wil ik nooit doen!’ riep ik naar de laatste leider van de wereld. ‘Dat begrijp ik,’ antwoordde hij. Ik herinner me de gepijnigde blik op zijn gezicht bijzonder goed. ‘Maar we hebben geen keuze.’ Hij duwde een paar grafieken op een groot stuk papier onder mijn neus. Ik bekeek ze opnieuw en opnieuw. Een traan rolde over mijn wang toen ik opkeek. ‘Dit kan niet echt zijn.’ ‘Ik ben bang van wel,’ antwoordde hij. ‘Er is geen ruimte voor iedereen om te overleven.’ ‘Maar …’ ‘De keuze maken wij,’ zei hij. ‘Jij moet enkel uitvoeren.’ Mijn hoofd werd blank, ik knikte zonder dat ik besefte waar ik aan begon. Tegelijk overheerste het gevoel dat ik dit moest doen. Dat als ik het niet deed, de mensheid helemaal zou eindigen. ‘Dank je,’ riep de man. Ik vertrok, ik zag hem nooit terug. Geruchten gingen dat hij was vermoord door mensen die het niet eens waren met zijn strategie. Andere verhalen vertelden dat hij op een eiland ver van hier in luxe leefde. Ik weet niet wat er van waar is. Ik weet enkel wat ik deed om de wereld te proberen redden. Hoe moeilijk het ook was. ‘We zijn er om jullie te helpen,’ riepen we onafgebroken naar de mensen. ‘Hou hen rustig,’ luidde onze opdracht. Dat was niet eenvoudig. Ze beschouwden ons als vreemden. Mede door de pruiken, waarvan ik nog steeds niet begrijp waarom we die moesten dragen, mede door de boodschappen die door niets werden gedragen. Enkel wantrouwen riepen ze op. Ik kon de burgers geen ongelijk geven. Even overwogen we om onze plannen kenbaar te maken aan de bevolking en te vragen wie er vrijwilliger was om plaats te maken voor anderen op deze aarde, al snel beseften we dat dit zinloos was. Dus gebruikten we de harde middelen. Soldaten die in het midden van de nacht de wijken met de statistisch kleinste kans op overleven leeghaalden. Jong en oud, man of vrouw, het maakte niet uit. We konden en mochten geen onderscheid maken. We beschouwden dit ook als het meest menselijk. Gezinnen scheiden, mannen en vrouwen uit elkaar rukken, kinderen hun ouders afnemen, allemaal vreselijke keuzes die we niet wilden maken. Iedereen ging of niemand. De meest menselijke oplossing in een vreselijke keuze. Toch? Snel werd het duidelijk dat de bevolking dit anders zag. Toch zagen we de opstand niet komen. Waren we naïef? Verblind door het heilige doel dat we voor ogen hadden? Wellicht, maar het heeft weinig zin om mij hierin nog druk te maken. Ik ben alleen en zal dit voor altijd blijven. Of toch voor zolang ik het kan volhouden. Nog steeds vraag ik me geregeld af of we goed of slecht deden. Meer en meer kom ik tot rust en besef ik dat het allemaal niet meer uitmaakt. Het is voorbij. Ik zit hier, ik leef nog, maar hoe? En waarom? Ik heb geen toekomst meer, net zomin als de mensheid op deze verdoemde planeet. Misschien dat er ergens in het hoge noorden nog wat groen is waar enkele gelukkigen het nog een aantal jaren kunnen uithouden. Hier, in wat gekend was als de lage landen, is er niets meer. Enkel stof en bloeddorstige mensen die alles doen om te overleven. Zoals ook ik deed. Ik zit in de grote raadzaal, waar ik altijd zit. Tegen de muur. De lucht is hier ongewoon zuiver. De ruiten zijn intact, het zand is hier nog niet metershoog naar binnen geglipt. Hier voel ik me relatief goed. Al weet ik niet hoelang ik me er nog kan van weerhouden om van de toren te springen. Mijn voedsel is zo goed als op, water heb ik nog voor een paar weken. Ik weet dat ik niet naar buiten kan om ander voedsel te vinden. Ik ben ook zo goed als zeker dat er niets meer is. Ik schrik op door een geluid buiten het gebouw. Een ander geluid dan anders. Ik ken het kraken van de houten gebinten, ik weet hoe de stenen muren reageren op de loeiende wind. Er is iemand! Ik zak in elkaar en blijf bewegingloos zitten. Angst wisselt af met berusting. Een voorzichtige vlaag hoop spoelt ertussendoor. Roland? De pruikloze figuur met de grote bril voor zijn ogen veegt de hoop ruw weg. Ik maak me kleiner, maar hij ziet mij. Hij roept naar mij. Ik negeer hem. Ik weet dat ik geen antwoorden kan geven die hem tevreden zullen stellen. Hij neemt zijn bril af, ik herken hem. Hij was op de Dam toen … Hij … Hij roept dat ik moet rechtstaan, ik blijf zitten. Hij komt dichterbij, hij heeft een mes. Ik wacht af en sluit mijn ogen. Het is goed zo. Het is voorbij, eindelijk voorbij. Hij vraagt of ik een Culler ben. Ik wil roepen dat dat niet mijn naam is, ik zwijg. ‘Sta recht!’ roept hij. Moeizaam kom ik overeind. Ik kijk hem aan. Hij herkent mij. Ik zie evenveel angst en afkeer in zijn ogen als ik zelf al een hele tijd voel. ‘Ik kan uitleggen waarom we dit deden,’ zeg ik zacht. ‘Ik moet het niet weten!’ roept hij. Hij geeft mij een slag met de achterkant van zijn mes. Hij snijdt in mijn wang, het doet pijn, ik val op de grond. De wil om te overleven krijgt een onverwachte opstoot. De opdracht dendert door mijn hoofd, ik moet … ik moet proberen. ‘Luister naar mij,’ huil ik. ‘Ik kan ons nog redden.’ Zijn laars raakt mij vol in mijn buik, ik kan even niet meer ademen. Het duurt een hele tijd voor ik weer kan praten. ‘Er is gewoon geen plaats voor iedereen,’ roep ik met veel moeite. ‘Ik …’ Een nieuwe trap slaat de lucht uit mijn longen. Ik blijf liggen, onderga de niet aflatende trappen. Hij raakt mijn hoofd, mijn buik. De trappen komen zo snel dat het geen pijn meer doet. De helderheid in mijn hoofd ebt weg. Het besef dat ik het toch nog moest proberen, is verdwenen. Ik weet niets meer. ‘Leef je nog?’ De vraag klinkt heel ver weg. ‘Wie stuurde jullie?’ vraagt de man en duwt in mijn zijde. Ik kreun, maar kijk niet op. Ademen kost veel moeite. Ik blijf liggen, ik wil antwoorden geven, ook al kost het mij mijn laatste krachten. ‘Wij waren …’ Ik haal steeds moeilijker adem. ‘Wij waren uitgeloot.’ ‘Jullie …’ Verbazing klinkt door in de stem van de man. ‘Jullie wilden dit niet doen?’ Ik schok. Iets wat op een lach lijkt, verlaat mijn gehavende luchtpijp. ‘Denk je echt dat …’ Het duurt even voor ik nog wat adem vind. ‘… dat iemand dit uit vrije wil doet?’ Weer blijft het lang stil. ‘Dat iemand voor zijn plezier hele wijken uitmoordt?’ Ik adem steeds moeizamer. ‘Het was dat of iedereen laten sterven …’ Het kost ontiegelijk veel kracht om op te kijken, de ogen van de man zijn leeg als ik hem aankijk. ‘Wat nu zal gebeuren …’ ‘Hebben wij …’ vraagt hij na een lange stilte. Ik knik haast onzichtbaar, ik zie hoe de man vecht met deze nieuwe wetenschap. Ik leg me neer en wacht tot het einde komt. Vroeger dan voorzien, maar het is goed. Er is geen hoop meer, geen redding. Enkel de wetenschap dat we het probeerden. En faalden. Ze noemden ons bedriegers en charlatans, maar het waren wij die ervoor zorgden dat de wereld het zolang uithield. Het waren wij die ervoor zorgden dat er nog zoveel zielen een menswaardig bestaan hadden tot ze ons verdreven. Tot ze er zelf voor zorgden dat de onwetenden blind naar de afgrond liepen. Tot ze zelf als lammeren naar de slachtbank kropen. Ze dachten dat wij het slecht met hen voorhadden, maar het zijn zijzelf die de wereld aan haar echte einde hielpen. Ik kijk een laatste keer naar de man die mij in mijn finale schuilplaats aan mijn einde helpt en voel de pijn in zijn lijf. Ik zou boos op hem moeten zijn, ik kan het niet. Ik zou het niet veel langer hebben uitgehouden, mocht hij niet zijn gekomen. Mijn eten en drinken is bijna op, maar erger nog, mijn zin om te leven is zo goed als uitgedoofd. Het is goed zoals het is. De wereld is op, het is tijd om de bladzijde om te slaan en deze aarde terug te geven aan de oerkrachten. Misschien ontstaat er ooit nog een nieuwe bevolking die het wel goed doet, maar de mens bracht het er in elk geval niet goed vanaf. De mensheid is bijna dood, door onze schuld. De aarde is op sterven na dood. Ook ik ben bijna aan mijn slot. Ik sluit mijn ogen, ik hoop dat het einde snel komt. Dat rust mijn deel kan zijn. Ik heb gefaald, dat kan ik niet ontkennen, maar kon ik beter doen? Dit is de tweede versie van het verhaal. Dinsdag verscheen hier "Weg met de Cullers'"van Luc Vos, waarin hetzelfde verhaal verteld wordt, maar dan vanuit het standpunt van de tegenpartij.
0 Opmerkingen
Je opmerking wordt geplaatst nadat deze is goedgekeurd.
Laat een antwoord achter. |
|