Haiku’s zijn door onze lezers gekend. Maar wist je dat er ook π-ku’s bestaan?
Een basis π-ku gedicht (in het vervolg schrijf ik gemakshalve pi-ku) is een drieregelig gedicht, waarbij de eerste regel 3 lettergrepen, de tweede regel 1 lettergreep en de derde regel 4 lettergrepen telt. Het thema is vrij. De wiskundigen onder ons denken bij deze cijfers onmiddellijk aan de wiskundige constante pi, de verhouding tussen de omtrek en de diameter van een cirkel, en waarvan de decimale notatie met 3,14 begint. Niemand moet verbaasd zijn dat deze dichtvorm door wiskundigen is bedacht, weliswaar geïnspireerd door de haiku. Het schrijven van een pi-ku beschouw ik dan ook eerder als een reken- en taalspel, een puzzel dan als dichten. Het genre wordt niet wijdverspreid beoefend. De uitzondering valt op 14 maart, wanneer de nerds pi-dag vieren. Pi is een irrationaal getal en heeft dus een oneindig aantal decimalen zonder herhaling. Pi = 3,1415926535897.... De definitie van pi-ku kan bijgevolg veralgemeend worden naar een n-regelige pi-ku, waarbij elke regel evenveel lettergrepen telt als de overeenstemmende decimaal in de ontwikkeling van pi. Zo bestaat een vijfregelige pi-ku uit 5 regels, waarbij de opeenvolgende regels respectievelijk 3, 1, 4, 1 en 5 lettergrepen tellen. De uitdaging bestaat erin om steeds langere pi-ku’s te schrijven. Op een SF-café zouden we eens kunnen experimenteren met een pi-ku” à la cadavre exquis”: de aanwezigen werken samen aan een pi-ku waarbij iedereen om beurten een nieuwe regel toevoegt. De ultieme pi-ku zal helaas nooit geschreven worden, het gedicht zou uit oneindig veel regels moeten bestaan. Ik besluit met enkele pi-ku’s: Wees niet bang, mijn robot bijt niet De dino zag de meteoor niet Levend of niet, vraagt Schrödinger. Kat houdt haar adem in Op pi-ku’s met thema SF/F kan je meer pi-ku’s lezen. Zoek pi-ku niet in Wikipedia, want zowel de Nederlandstalige als de Engelstalige versie van de online encyclopedie bevat momenteel nog geen artikel over dit concept. Wel kan je op sites van wiskundigen al eens een pi-ku vinden. Zo geeft de Amerikaanse wiskundelerares Sarah Carter meer informatie en een hele reeks, veelal wiskundige, voorbeelden op haar site https://mathequalslove.net/pi-ku-poetry-pi-day-poems/. Frank Beckers
0 Opmerkingen
Martin Gardner (Foto: Gathering 4 Gardner) ‘Het grootste geheim van mijn succes als columnist was dat ik niet veel over wiskunde wist’ Martin Gardner Op 21 oktober vieren puzzelliefhebbers wereldwijd Mind Day ter ere van Martin Gardner (21/10/1914 - 22/05/2010). De Amerikaanse schrijver en wetenschapspopularisator was mogelijk de populairste wiskundige van de tweede helft van de twintigste eeuw. Na de middelbare school had hij nochtans geen wiskunde meer gestudeerd. Via zijn maandelijkse column Mathematical Games in Scientific American wekte hij bij tal van lezers de interesse voor recreatieve wiskunde op. In totaal schreef hij meer dan honderd puzzelboeken en twee romans. Daarnaast was hij een vaste recensent voor The New York Review of Books. Zijn moeder leerde hem al als kleuter lezen, terwijl ze hem The Wizard of Oz van L. Frank Baum voorlas. Daar hield hij een levenslange interesse in de wereld van Oz aan over. De volwassen Martin Gardner was in zijn tijd bovendien de gezaghebbende autoriteit over Lewis Carroll. Zijn bestverkochte boek is dan ook The Annotated Alice uit 1960, met een verkoop van meer dan een miljoen stuks. Behalve de teksten van Alice's Adventures in Wonderland (1865) en Through the Looking-Glass (1871) en de originele tekeningen van John Tenniel bevat het boek uitgebreide aantekeningen door Martin Gardner om de raadsels, woordspelingen, literaire verwijzingen en Victoriaanse tradities uit te leggen. Zijn eerste publicatie op 15-jarige leeftijd was een goocheltruc, die hij later Gumball Clairvoyance noemde. Zijn leven lang bleef Martin Gardner publiceren over goochelen. Zijn laatste publicatie was eveneens een goocheltruc in het meinummer 2010 van Word Ways. Zijn Encyclopedia of Impromptu Magic (1978) bevat zomaar eventjes 1700 trucs die zonder veel voorbereiding met alledaagse voorwerpen kunnen uitgevoerd worden. Ook in de goochelwereld werd hij op handen gedragen. Van 1977 tot 1986 had Martin Gardner de rubriek Puzzle Tale in Asimov's Science Fiction Magazine. Deze puzzels met een SF-verhaallijn werden later gebundeld in Science Fiction Puzzle Tales en Puzzles from other Worlds. Behalve de meer dan honderd puzzelboeken, schreef Martin Gardner twee romans The Flight of Peter Fromm (1973) en Visitors from Oz: The Wild Adventures of Dorothy, the Scarecrow, and the Tin Woodman in the United States (1998). Zijn korte verhalen werden in The Incredible Dr. Matrix (1976), The Magic Numbers of Dr. Matrix (1985) en The No-Sided Professor and other tales of fantasy, humor, mystery, and philosophy (1987) verzameld. Zelf noemde hij zijn korte verhaal ’The No-Sided Professor’ zijn “bekendste sciencefictionverhaal”. Martin Gardner was in 1976 een van de oprichters van CSICOP (Committee for the Scientific Investigation of Claims of the Paranormal), dat paranormale en pseudowetenschappelijke claims kritisch onderzoekt. Andere oprichters waren o.a. astronoom Carl Sagan, auteur Isaac Asimov en goochelaar James Randy. Martin Gardners boek Fads and Fallacies in the Name of Science uit 1957 (in het Nederlands vertaald als Is dat nog wel wetenschap? en intussen aan zijn 90ste druk toe) was eerder al een baanbrekend werk voor de sceptische wereld. Wie meer wil weten over Martin Gardners wereldbeeld en zijn filosofische, wetenschappelijke en religieuze opvattingen (hij studeerde wetenschapsfilosofie en hoorde bij The New Mysterians) moet The Whys of a Philosophical Scrivener uit 1983 lezen. Vandaag zet de non-profitorganisatie Gathering 4 Gardner zijn werk voort met het organiseren van conferenties voor liefhebbers van recreatieve wiskunde, magie, illusies, puzzels, … Het is ook deze organisatie die 21 oktober tot Celebration of the Mind Day uitriep. Meer info: martin-gardner.org www.gathering4gardner.org Frank Beckers Bronnen: Farrell, Jeremiah en Farrell, Karen (2010), "80 Years of Gardner Magic," Word Ways: Vol. 43 : Iss. 3 , Article 5. Gardner, Martin (1983), The Whys of a Philosophical Scrivener Internetbronnen: en.wikipedia.org/wiki/New_mysterianism en.wikipedia.org/wiki/Martin_Gardner martin-gardner.org www.gathering4gardner.org Inhoudstafel The Whys of a Philosophical Scrivener
M.P. Shiel De Engelse auteur Matthew Phipps Shiell (1865-1947), die schreef als M.P. Shiel, werd geboren op het Caraïbische eiland Montserrat. Hij ging naar school op het eiland Barbados. In 1885 verhuisde hij naar Engeland, waar hij werkte als vertaler en leerkracht. Na een tijdje verschenen verhalen van zijn hand in bekende bladen zoals The Strand Magazine. Met zijn bundels Prince Zaleski (1895, een decadente versie van E.A. Poes detectiveverhalen – leuke sfeer, slappe plots) en het inhoudelijk veel sterkere Shapes in the Fire (1896, met kleppers zoals ‘Vaila’, ‘Xélush’ en ‘Tulsah’) vestigde hij zijn reputatie als Decadent.
Hij vergaarde – na twee quasi vergeten romans – nog meer roem met zijn in serievorm gepubliceerde pulproman The Empress of the Earth (1898). Het boek staat beter bekend als The Yellow Danger: The Story of the World’s Greatest War, de titel van de ingekorte boekversie uit 1899. De volledige titel beslaat liefst negentien woorden: The Yellow Danger; or, What Might Happen if the Division of the Chinese Empire Should Estrange All European Countries. We hebben hier te maken met een roman die inspeelde op een crisis die zich toen in China ontvouwde. Het ging om de “Scramble for Concessions”. Ten gevolge van de oorlog die het in 1895 van Japan had verloren, moest China de (economische) controle over strategische delen van het land overlaten aan het Britse Rijk, dat eerder de oorlog voor China had gefinancierd met zware leningen. Ook Rusland, Frankrijk en Duitsland kwamen tussen 1895 en 1898 met veel plezier in China “shoppen”. Shiel deed het kunstje nog eens over in hetzelfde jaar met Contraband of War, dat gebaseerd was op actuele feiten in de oorlog tussen Spanje en de Verenigde Staten. Op zijn zachtst gezegd zijn dit niet Shiels beste romans, en dat wist hij zelf ook wel. Hij werkte tegen een strakke deadline en zijn plot werd vanzelfsprekend mee bepaald door werkelijke gebeurtenissen. Op zoek naar ander en beter kwam Shiel tussen 1899 en 1900 op de proppen met een heleboel ideeën voor drie los met elkaar verbonden romans, samen een zeer vroeg (het eerste?) voorbeeld van “future fiction”. Het laatste van die drie boeken, The Purple Cloud (1901), werd het eerst gepubliceerd. Het is grotendeels op dit boek, en veel minder op zijn ander werk (inclusief zijn korte verhalen), dat heden ten dage Shiels literaire reputatie rust. Auteurs als H.G Wells (1866-1946) en later H.P. Lovecraft (1890-1937) prezen deze roman de hemel in. En het moet gezegd, dit boek werkt hypnotiserend. Toch is het een frustrerend werk. Persoonlijk beschouw ik het als het boek waarmee ik het meest moeite had om het uit te lezen, maar waarvan ik toch het einde wilde weten. The Purple Cloud is net zoals The Last Man (1826) van Mary Wollstonecraft Shelley (1797-1851) een apocalyptische toekomstroman waarin slechts één man (of toch heel weinig mensen) een ramp overleeft. Het boek – ik heb het nu over de door Shiel zelf herwerkte versie uit 1920, de vaakst herdrukte versie – begint sterk als een avonturenroman waarin een expeditie naar de Noordpool wordt ondernomen. Zowel geweld als bovennatuurlijke fenomenen doen zich voor. Shiels idool Edgar Allan Poe (1809-1849) deed eerder min of meer – toegegeven, misschien slechts een beetje – hetzelfde met een barre tocht naar de Zuidpool in zijn The Narrative of Arthur Gordon Pym of Nantucket (1838). Maar na deze blitse opener – eens de purperen wolk dood en vernieling heeft gezaaid – volgen bladzijden en bladzijden vol lijken. Je wordt als lezer helemaal murw geslagen. Vrij vroeg in de roman is er nog wel een leuke bonus: de hoofdpersoon, Adam Jeffson, treft niemand minder dan auteur Arthur Machen (1863-1947) dood aan, gebogen over zijn laatste gedicht. (Shiel en Machen waren vrienden, dus maak je geen zorgen. Machen was bijvoorbeeld aanwezig bij Shiels bruiloft in 1898.) Shiel gaat tussen de lijkenschouwerij in het schijnbaar eindeloze middendeel van de roman in overdrive qua Decadentie (nog meer dan in zijn vroege korte verhalen). Zo trekt Jeffson weelderige Turkse kledij aan, kroont zich tot vorst en vindt er niets beter op dan zo’n beetje overal wereldsteden in brand te steken. Je zal maar de laatste man op aarde zijn! Enfin, pure “overkill” dus. Toch voel je als lezer op de een of andere manier: ondanks het plotmatige watertrappelen staat er beslist nog iets te gebeuren! De ontlading is dan ook groot als het boek daadwerkelijk een bevredigend einde kent. Na dit hoogtepunt in Shiels oeuvre volgde heel wat eerder lichte romantische literatuur (o.a. The Weird o’ It uit 1902), soms geschreven met journalist en auteur Louis Tracy (1863-1928, publiceerde ook als Gordon Holmes en Robert Fraser) en verdere pogingen tot “actuele” romans zoals The Yellow Wave (1905, gebaseerd op de Russisch-Japanse oorlog die toen woedde) en The Dragon (1913, over de Chinese Revolutie van 1911-1912). In 1914 werd Shiel veroordeeld tot zestien maanden effectieve gevangenisstraf omdat hij seks had met zijn stiefdochter, die slechts twaalf jaar oud was. Berouwvol kon je Shiel niet noemen. Bij zijn uitgever schaatste hij om de misdaad heen. Hij beweerde dat het meisje veel ouder was. Misschien mee omwille van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ging dit nieuws – waarover nochtans bericht werd in minstens één krant – verloren. Jarenlang dacht men dat Shiel voor een financieel misdrijf de gevangenis in moest. Pas in 2008 werd duidelijk hoe de vork in de steel zat. Later schreef Shiel enkele toneelstukken, hernam zijn vertaalwerk en schreef nog behoorlijk wat romans. Hij herwerkte ook zijn vroege boeken, zoals hierboven al kort werd aangegeven. Zijn tweede huwelijk (begonnen in 1919) strandde toen hij bovenmatige interesse vertoonde in de (heel) jonge dames in de familie van zijn echtgenote … Een controversiële auteur dus, over wie veel te melden valt. Maar hadden we het hier niet over bovennatuurlijke literatuur en spookverhalen? Jazeker, en die schreef Shiel gedurende zijn hele carrière, meestal onder de vorm van korte verhalen, vaak in barokke stijl. Overigens herschreef Shiel zijn verhalen evenzeer als zijn romans. Taal en stijl werden dan meestal wat vereenvoudigd. Zijn uitmuntende vroege werk bevatte niet alleen al vermelde vertellingen uit 1896 zoals ‘Vaila’ (een huis op een eiland dreigt ten onder te gaan; doet sterk denken aan Edgar Allan Poes ‘The Fall of the House of Usher’ uit 1839), het donkere fantasyverhaal ‘Tulsah’ (een man herhaalt een misdaad telkens als hij reïncarneert) en het horrorverhaal ‘Xélucha’ (verteller Merimée raakt aan de praat met een dode vrouw), maar ook het spookverhaal ‘The Spectre-Ship’ (eveneens uit 1896) en het wat pulpy ‘Huguenin’s Wife’ (1895, was de titulaire vrouw, intussen gestorven, wel ooit een mens?). Zijn latere korte werk, waaronder ‘The Bride’ (1902, over jaloezie tussen zussen die ook rivalen in de liefde zijn), het spookverhaal ‘The Bell of St. Sépulcre’ (1911, over wraak), ‘The Pale Ape’ (1911, is het een mens of een aap?) en vooral ‘Dark Lot of One Saul’ (1912, gevangene valt op zee overboord na een storm, zinkt dieper en dieper …), is eveneens niet te versmaden. Uitgeverij Coachwhip Publications bracht met Haunts & Horrors. Strange & Supernatural Fiction by M.P. Shiel in 2012 misschien wel de definitieve verzamelbundel uit, met Shiels beste korte werk. Toegegeven, beter nog is de Arkham House-uitgave Xélucha & Others (1975). Het boek bevat onder meer het bijzonder hoogstaande spookhuisverhaal ‘The House of Sounds’ (1911, doet aan een stilistisch vereenvoudigde versie van ‘Vaila’ denken). Ook het lange en qua stijl schitterende ‘Phorfor’ (1896) en het voor de verandering eens in sobere taal vertelde ‘The Primate of the Rose’ (1928, een verhaal over een geheim genootschap) zijn uitstekend. Maar voor dit fijne boek betaal je je tegenwoordig blauw … Finn Audenaert Uit ‘De gouden tijd van het spookverhaal in de Angelsaksische landen’, een essay in de spookverhalenbundel Bang voor spoken?, die in september 2024 verschijnt bij uitgeverij Poespa Producties (Gent). Deze bundel bevat verhalen, gedichten en essays van: Bruno Lowagie - Karel Smolders - Finn Audenaert - Tais Teng - F.P.G. Camerman - Martine Pauwels - Ruben De Baerdemaeker - Guido Eekhaut - Laura Scheepers - Charles van Wettum - Frank Roger - Jaap Boekestein - Eveline van Dienst - Liesbeth Jochemsen - Luc Vos - Tim Therry - Sabina Nina Stepanovic / Rose N Storm - Luc Geeraert - Laura Scheepers - Mike Jansen - Marceline de Waard - Johan Klein Haneveld - Frank Beckers - Hervé Suys - Katrien Ricart - Isabelle Plomteux - Peter De Backer - Eddy C. Bertin en Brenda Bertin - Frank Beckers - Patrick Van de Wiele samensteller: Finn Audenaert coverillustratie: Felix Bosschaert, omslagontwerp: Johnny Bekaert Meer info: https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven-bang-voor-spoken.html William Makepeace Thackeray William Makepeace Thackeray (1811-1863) werd geboren in Calcutta (in Brits-Indië), maar werd na het overlijden van zijn vader drie jaar later naar Engeland gestuurd. Als volwassene was Thackeray een, ahum, levensgenieter. Hij dronk, at en gokte veel. Zowat zijn hele erfenis ging op aan zijn liederlijke gewoontes. Zijn vrouw Isabelle leed sterk onder mentale problemen. (Wat wil je, met zo’n man, denk ik dan.) Thackeray reisde als journalist Europa rond om in het onderhoud van zijn gezin te voorzien.
Hij was vooral bekend als satirist. Zijn humor vinden we zeker terug in zijn bekendste werk, Vanity Fair. Pen and Pencil Sketches of English Society (1848), aanvankelijk in negentien delen gepubliceerd in de pers. De boekversie kreeg de meer betekenisvolle ondertitel A Novel Without a Hero. In deze roman volgen we de belevenissen van de arme maar op status beluste Rebecca “Becky” Sharp – een fantastische hoofdpersoon! – en de rijke maar brave Amelia “Emma” Sedley ten tijde van en na de Napoleontische Oorlogen. Ook het eerder geschreven The Luck of Barry Lyndon (1844), over Ierse adel die deel wil uitmaken van de Engelse aristocratie, is bekend gebleven, mede dankzij de sterke verfilming Barry Lyndon (1975) door Stanley Kubrick (1928-1999). Een van Thackerays verhalen die vaker in spookverhalenbundels opduikt, maar geen spook bevat – huh? – is ‘The Story of Mary Ancel’ (uitgegeven rond 1838), dat wel wat gruwelijke elementen bevat. Een gemenerik die “meneer kopje-eraf” Maximilien de Robespierre (1758-1794) persoonlijk kent, wil trouwen met Mary. De snoodaard neemt geen risico’s: hij gaat voor haar deur staan, met een guillotine plus beul naast zich. Een ondernemend kereltje! Als Mary nee zegt, moet haar vader eraan geloven. Dus zegt Mary maar ja – duidelijk het begin van een glorieus huwelijk, tjonge. De combinatie van (lichte) gruwel en ironie in dit verhaal is best de moeite waard, maar vraag me niet waarom het al eens als een spookverhaal wordt gecatalogeerd. Waarom ik het verhaal hier dan vermeld? Om je te waarschuwen, mijn beste! Een leuk bijna-spookverhaal (met al dan niet echte spookverschijning) is ‘Bluebeard’s Ghost’ (1843). Met veel zwier vertelt Thackeray hoe het de laatste Mrs. Bluebeard vergaat na het overlijden van haar moorddadige man. Ze is nu een rijke vrouw, dankzij de erfenis, en wordt het hof gemaakt door zowel de jonge Mr Sly als Captain Blackbeard (geen familie van). Mr Sly wordt wanhopig en probeert tweemaal zelfmoord te plegen, zonder succes. Het lijkt op een duel tussen de rivalen uit te draaien, maar dan ontwaakt de Enige Echte Gevaarlijke Bluebeard uit zijn graf. Dit wordt heel lekker beschreven in het verhaal … Maar is alles wel wat het lijkt? Thackeray heeft twee bijzonder entertainende verhalen rond de duivel op zijn actief: ‘The Devil’s Wager’ (1833) en ‘The Painter’s Bargain’ (1834). Deze zijn net zoals ‘The Story of Mary Ancel’ te vinden in Thackerays verhalenbundel Paris Sketch Book (1840). ‘The Devil’s Wager’ begint met een heerlijk dik aangezette, spokerige openingsparagraaf, die de toon zet. Je voelt dat Thackeray een beetje lacht met het genre. Moet kunnen! De ziel van Sir Rollo, die vastzit in het vagevuur, krijgt van zijn bewaker, de demon Mercurius, drie kansen om naar de hemel te gaan. Rollo moet op aarde iemand zien te overtuigen om voor hem te bidden. Eerst bezoekt hij zijn nicht, dan een monnik en ten slotte zijn boosaardige broer. Zal hij in zijn queeste slagen? Dit is een hilarisch verhaal, typisch Thackeray. ‘The Painter’s Bargain’ is al even grappig. Schilder Simon Gambouge en zijn vrouw raken aan lager wal. Simon vraagt zich tijdens het schilderen luidop af of hij zijn ziel niet beter aan de duivel zou verkopen. En kijk eens aan, daar schiet de Gehoornde uit de blaas met rode verf. Dat detail alleen al! Er wordt een contract opgesteld: zeven jaar wensvervulling in ruil voor Simons ziel. Een koopje dus, maar voor wie? Wat begint met een gratis etentje gaat over in diefstal, gevolgd door een partijtje gokken en het bedrog van een pandjeslener, allemaal op humoristische wijze verteld door de onnavolgbare Thackeray. Simon wordt alsmaar rijker, en als gevolg daarvan alsmaar godsvruchtiger. Zal zijn plan slagen om aan de duivel te ontkomen, door niemand minder dan de paus om te kopen? Of heeft Simon nog iets anders in gedachten? In Thackerays bovennatuurlijke verhaal ‘The Notch on the Ax’ (1863) erft Harry Warrington een kleine, zilveren guillotine, die een inkeping in het blad heeft. Warrington wil per se weten hoe het precies zit met die inkeping. Hij snuistert in de familiegeschiedenis en stuit op een donker geheim. Duiken op in de loop van het verhaal: spoken (hoera!), hypnose, vrijmetselaars en nog veel meer om duimen en vingers bij af te likken. Thackeray imiteert met komisch effect de stijlen van verschillende populaire auteurs van die tijd. Zo is er een passage die Les Misérables (1862) van Victor Hugo (1802-1885) parodieert. Het genre van de “sensation novel” – toen nog een recente uitvinding van Wilkie Collins (1824-1889) – wordt machtig op de korrel genomen. Wie van fantasy – met meer dan een snuifje satire! – houdt, kan trouwens ook bij William Thackeray terecht. Een eerder onverwacht genoegen, nietwaar? In zijn The Rose and the Ring (1854) volgen we de avonturen van twee nichten en twee neven van de koninklijke familie(s), in de landen Paflagonia en Crim Tartary. Krijgen een veeg uit de pan: de monarchie – of wat had je gedacht – en het instituut “huwelijk”. Maar dat allemaal dus in een leuke fantasysetting. Finn Audenaert Uit ‘De gouden tijd van het spookverhaal in de Angelsaksische landen’, een essay in de spookverhalenbundel Bang voor spoken?, die in september 2024 verschijnt bij uitgeverij Poespa Producties (Gent). Deze bundel bevat verhalen, gedichten en essays van: Uit ‘De gouden tijd van het spookverhaal in de Angelsaksische landen’, een essay in de spookverhalenbundel Bang voor spoken?, die in september 2024 verschijnt bij uitgeverij Poespa Producties (Gent). Deze bundel bevat verhalen, gedichten en essays van: Bruno Lowagie - Karel Smolders - Finn Audenaert - Tais Teng - F.P.G. Camerman - Martine Pauwels - Ruben De Baerdemaeker - Guido Eekhaut - Laura Scheepers - Charles van Wettum - Frank Roger - Jaap Boekestein - Eveline van Dienst - Liesbeth Jochemsen - Luc Vos - Tim Therry - Sabina Nina Stepanovic / Rose N Storm - Luc Geeraert - Laura Scheepers - Mike Jansen - Marceline de Waard - Johan Klein Haneveld - Frank Beckers - Hervé Suys - Katrien Ricart - Isabelle Plomteux - Peter De Backer - Eddy C. Bertin en Brenda Bertin - Frank Beckers - Patrick Van de Wiele samensteller: Finn Audenaert coverillustratie: Felix Bosschaert, omslagontwerp: Johnny Bekaert Meer info: https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven-bang-voor-spoken.html Marjorie Bowen Margaret Gabrielle Vere Long (1885-1952, geboren Campbell) schreef als Marjorie Bowen. Onder die naam is ze onder andere bekend als auteur van spookverhalen en een aantal romans. Ze gebruikte ook de pseudoniemen George R. Preedy, Joseph Shearing, Robert Paye en John Winch, mogelijk daarnaast nog Evelyn Winch, E.M. Winch en Bertha Winch. Bovendien schreef ze enkele boeken onder eigen naam.
Bowen was de auteur van een heleboel historische romans (denk aan Sir Walter Scott, maar dan in een moderner jasje qua stijl, natuurlijk), misdaadromans (meestal gebaseerd op echte misdaden), toegankelijke geschiedkundige werken, biografieën en bovennatuurlijke verhalen. Haar productie was ongelofelijk groot: ze schreef meer dan honderdvijftig boeken. Zomaar een voorbeeld ter illustratie: in 1932 publiceerde ze een toneelstuk, een verhalenbundel en een roman onder de naam Marjorie Bowen, drie romans onder de naam George R. Preedy en telkens één roman als Joseph Shearing en John Winch. Acht stuks in een jaar! Bowens alcoholische vader liet het gezin, bestaande uit Bowen, haar zus en haar moeder, snel in de steek. Hij werd later dood gevonden op straat. Hierdoor groeide Bowen in armoede op. Het gezin verhuisde vaak. Haar moeder was een would-be auteur, de meeste van haar moeders vrienden probeerden in de theaterwereld door te breken. Bowens moeder zou wispelturig en afstandelijk geweest zijn. Bowen slaagde er ondanks de precaire financiële situatie in om in Parijs te gaan studeren. Op haar zestiende schreef ze haar eerste historische roman, The Viper of Milan (pas uitgegeven in 1906), met een gewelddadige plot gesitueerd in de middeleeuwen. Het boek werd door verschillende uitgevers geweigerd omdat het niet “betaamde” dat een vrouw zulke werken schreef. Toen de roman uiteindelijk gepubliceerd raakte, werd het boek een verkoopsucces. Daarna onderhield Bowen het gezin met haar schrijfwerk. Haar veeleisende en ondankbare moeder en zus gingen gretig met de inkomsten aan de haal. Bowen leed trouwens haar leven lang onder het feit dat haar moeder haar zus voortrok. Bowen trouwde tweemaal. Haar eerste man, Zefferino Emilio Costanzo, was een Siciliaan die in Engeland leefde. Hij stierf aan tuberculose. Ze waren slechts vier jaar getrouwd. Bowen werd verliefd op de dokter die voor Zefferino zorgde, maar voordat de twee na het overlijden van Bowens echtgenoot een relatie konden opbouwen, raakte de dokter verlamd. Uiteindelijk hertrouwde ze met Arthur L. Long. Ze had vier kinderen, twee uit elk huwelijk. Een ervan stierf vroeg. Meer over haar leven lees je in The Debate Continues, Being the Autobiography of Marjorie Bowen (1939), geschreven onder haar eigen naam Margaret Campbell. Belangrijk in haar bovennatuurlijk werk is de (destijds zeer goed ontvangen) “gothic” horrorroman Black Magic: A Tale of the Rise and Fall of the Antichrist (1909), over een middeleeuwse heks. Ook haar laatste, postuum gepubliceerde roman, The Man with the Scales (1954), bevat bovennatuurlijke elementen en doet denken aan het werk van de Duitse auteur E.T.A. (Ernst Theodor Amadeus) Hoffmann (1776-1822). Onder het pseudoniem George R. Preedy bracht Bowen de horrorroman The Devil Snar’d (1932) uit. Het jaar nadien werd deze roman voor het Verenigd Koninkrijk samengevoegd met een andere horrorroman van haar hand, Dr Chaos. Haar donkere korte verhalen werden gebundeld in The Last Bouquet (1933), The Bishop of Hell (1949, heruitgegeven in 2006) en Kecksies and Other Twilight Tales (postuum verschenen in 1976). Bowen stelde ook horrorbundels samen met verhalen van anderen. Dit deed ze soms onder nog andere pseudoniemen dan die op de waslijst hierboven. Zo wordt bijvoorbeeld verondersteld dat de bundel The Great Weird Stories (1929), samengesteld door een zekere Arthur Neale, eigenlijk haar werk was. Great Tales of Horror (1933) en More Great Tales of Horror (1935) werden wel door haar onder de naam Marjorie Bowen samengesteld. Recente verzamelbundels met haar eigen verhalen zijn Twilight and Other Supernatural Romances (1998) en Collected Twilight Stories (2010). In Bowens werk zien we zowel vrouwen die gevangen zitten in een bepaalde situatie als vrouwen die zich met succes verzetten tegen de heersende zeden. (Dit laatste komt vaker voor in haar romans dan in haar korte verhalen.) Veel van haar verhalen zijn gesitueerd in het verleden. Dat mag niet verwonderen gezien zowel haar voorliefde voor historische romans als de aard van haar non-fictie. In haar verhalen zien we nog duidelijk de “gothic story”-elementen van honderdvijftig jaar eerder: ruïnes, dromen (vaker: nachtmerries) en oude vertellingen. ‘The Extraordinary Adventure of Mr. John Proudy’ (1919) en ‘The Bishop of Hell’(1949), die laatste met de onvergetelijke duivelse hoofdpersoon Hector Greatrix, zijn typevoorbeelden van geslaagde spookverhalen die drijven op de structuur en sfeer van de “gothic novel”. Denk bij het tweede verhaal aan The Monk: A Romance (1796) van Matthew Gregory Lewis (1775-1818) qua sfeer maar zeker ook qua thematiek. Haar verhalen zitten wel eleganter in elkaar dan de doorsnee “gothic stories”. ‘The Crown Derby Plate’ (1931), een spookverhaal van hoog niveau, is tegelijk griezelig en hilarisch – geen makkelijke combinatie. Het verhaal begint met drie oude dames die over geesten en openbare verkopen praten. Een dame betreurt dat ze slechts één set porselein kon kopen op zo’n verkoop. Ze besluit nu, dertig jaar later, het huis te bezoeken waar het porselein vandaan komt. Daar ontmoet ze een vrouw die net die ene set mist … De spanning wordt meesterlijk opgedreven, dit terwijl het gegeven van de porseleinen set op zich natuurlijk ontzettend grappig is. ‘Elsie’s Lonely Afternoon’ (1933) is een bijzonder origineel spookverhaal. De verteller is een zesjarig meisje dat voor zowat alles gestraft wordt. Het enige dat ze wil, is de kast openen om eindelijk eens iets te kunnen eten. Er komen een aantal geesten op haar pad die haar dit verhinderen. Maar welke zijn echt en welke niet? Bowen bespeelt hier uitstekend de emoties van de lezer. In ‘Kecksies’ (1923, de titel is een dialectwoord voor “hemlock” ofwel “dolle kervel”) neemt een overledene wraak in een herberg terwijl buiten een storm woedt. Bittere huwelijken worden goed uitgewerkt in drie wat klassiekere spookverhalen. In ‘The Scoured Silk’ (1919) hertrouwt een man van middelbare leeftijd met een jongedame. Zijn overleden echtgenote is het daar niet mee eens. ‘The Housekeeper’ (1919) is gesitueerd in het Londen van 1710. Een koppel trouwt, denkende dat de partner rijk is … maar dat blijkt niet zo te zijn. Ze voelen zich dus allebei bedrogen. Ook in ‘Florence Flannery – An Ornament in Regency Paste’ (1924) ontdekt een vrouw na haar bruiloft dat haar man niet rijk is. Ze vindt in zijn huis een inscriptie van haar naam met het jaartal 1500 ernaast. Enkele decennia geleden was Bowens werk nog vrij bekend, nu is deze auteur echter onterecht vergeten. Meer van haar werk verdient herpublicatie. Finn Audenaert Uit ‘De gouden tijd van het spookverhaal in de Angelsaksische landen’, een essay in de spookverhalenbundel Bang voor spoken?, die in september 2024 verschijnt bij uitgeverij Poespa Producties (Gent). Deze bundel bevat verhalen, gedichten en essays van: Bruno Lowagie - Karel Smolders - Finn Audenaert - Tais Teng - F.P.G. Camerman - Martine Pauwels - Ruben De Baerdemaeker - Guido Eekhaut - Laura Scheepers - Charles van Wettum - Frank Roger - Jaap Boekestein - Eveline van Dienst - Liesbeth Jochemsen - Luc Vos - Tim Therry - Sabina Nina Stepanovic / Rose N Storm - Luc Geeraert - Laura Scheepers - Mike Jansen - Marceline de Waard - Johan Klein Haneveld - Frank Beckers - Hervé Suys - Katrien Ricart - Isabelle Plomteux - Peter De Backer - Eddy C. Bertin en Brenda Bertin - Frank Beckers - Patrick Van de Wiele samensteller: Finn Audenaert coverillustratie: Felix Bosschaert, omslagontwerp: Johnny Bekaert Meer info: https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven-bang-voor-spoken.html Ella d'Arcy De Londense Ella D’Arcy, of – even diep ademhalen – Constance Eleanor Mary Byrne D’Arcy (1857-1937), geboren in een Ierse familie, groeide op in onder andere Duitsland, Frankrijk en op het Kanaaleiland Jersey. Ze studeerde beeldende kunsten, maar schakelde – men vermoedt vanwege slecht zicht – over naar schrijven.
Haar bijnaam was “Goblin Ella”, omdat ze weinig contact hield met vrienden. Ze reisde namelijk ook als volwassene veel en verbleef langere tijd in Frankrijk, Spanje, Duitsland, Zwitserland en vooral de Kanaaleilanden – allemaal settings voor haar verhalen, trouwens. Plots stond ze dan bij haar vrienden aan de deur, geheel onverwacht. Ze valt in haar (weinig omvangrijke) literaire werk op door haar psychologisch inzicht en haar aandacht voor de relaties tussen mensen, bijvoorbeeld (moeilijke) huwelijken. Zie bijvoorbeeld haar vertelling ‘The Marriage’ (1896), waarin een verleide, arme vrouw zich na haar huwelijk met een rijke man ontpopt tot een zelfzuchtige echtgenote. Haar verhalen waren vrij hard en bevatten zwarte humor, die helaas niet altijd door critici zo ervaren werd. Ze bekritiseerde in haar werk vaak egoïstische mannen die vonden dat een echtgenote zich naar hun wil moest schikken. Het moet echter gezegd dat D’Arcy zelf door contemporaine critici werd beschouwd als iemand die weinig geduld of medelijden had met vrouwen, noch in haar literaire werk (zie opnieuw ‘The Marriage’), noch onder collega’s. D’Arcy schreef vooral korte verhalen, waaronder ook spookverhalen. Ze schreef grotendeels om den brode; ze leefde in vrij precaire omstandigheden – ondanks haar reizen. Ze publiceerde onder meer in de Londense literaire bladen Temple Bar en The Yellow Book. Het tweede magazine, dat als hardcover (!) verscheen, bestond slechts van 1894 tot 1897 (13 nummers in totaal), maar had een voortreffelijke reputatie, o.a. door de uitgebreide aandacht voor beeldende kunsten, dankzij illustrator en auteur Aubrey Beardsley (1872-1898), en de keur aan hoog aangeschreven auteurs die aan het blad bijdroegen: Henry James (1843-1916), H.G. Wells (1866-1946), William Butler Yeats (1865-1939), Edith Nesbit (1858-1924) etc. D’Arcy’s doorbraakverhaal ‘Irremediable’ (1894), over een ongelukkig huwelijk na een zomerse flirt, verscheen in het eerste nummer van The Yellow Book. Ze schreef niet alleen negen verhalen voor The Yellow Book, op basis van de kwaliteit van ‘Irremediable’ werd ze ook uitgenodigd als “subredacteur”. In die functie stond ze de Amerikaanse redacteur Henry Harland (1861-1905) bij. De titel van het magazine verwijst naar de Parijse gewoonte om boeken met expliciete inhoud (bv. boeken van de Decadents) een gele omslag te geven, als signaal aan de lezer. À rebours (1884) van Joris-Karl Huysmans (1848-1907) is hiervan een goed voorbeeld. D’Arcy schreef daarnaast ook voor de populaire bladen All the Year Round, Argosy en Blackwood’s Magazine. Klinkende namen dus. Sommige van haar vroege inzendingen droegen overigens het pseudoniem Gilbert H. Page. D’Arcy was occasioneel proeflezer voor uitgeverij The Bodley Head, dat The Yellow Book en romans uitgaf. (The Bodley Head zou later, in 1935, Penguin Books opstarten.) Zo bepaalde ze mee wat de uitgeverij op de markt bracht. Via John Lane (1854-1925) van The Bodley Head kon ze twee eigen verhalenbundels en een roman publiceren: de bundels Monochromes (1895, haar beste bundel) en Modern Instances (1898), en de roman The Bishop’s Dilemma (ook 1898). Je zou denken op basis van het voorgaande dat D’Arcy, Harland en Lane een hecht team vormden, maar er zat vaak een haar in de boter tussen de drie belangrijke pionnen van The Yellow Book. Toen The Yellow Book stopte, was D’Arcy er zo sterk mee verbonden, ook in de perceptie van anderen, dat ze op weinig andere plekken nog aan bod kwam. Ze begon bovendien aan writer’s block te lijden. Veel later, in 1924, vertaalde D’Arcy nog Ariel, André Maurois’ (1885-1967) Franse biografie van Percy Bysshe Shelley (1792-1822), naar het Engels. Haar biografie van Arthur Rimbaud (1854-1891), geschreven in 1930, kreeg ze helaas niet gepubliceerd. Ze leefde een lange periode in Parijs, op gevorderde leeftijd. Twee uitstekende (spook)verhalen van D’Arcy wil je beslist niet missen: ‘The Pleasure Pilgrim’ (1895) en ‘The Villa Lucienne’ (1896). In beide vertellingen gaat het om rijkelui die met spoken te maken krijgen. Ook de elite heeft zo haar spectrale zorgen! ‘The Pleasure Pilgrim’ (verschenen in The Yellow Book en D’Arcy’s bundel Monochromes) doet nogal denken aan de novelle Daisy Miller (1879) van Henry James (1843-1916). Het verhaal focust op de verschillen tussen Britten en Amerikanen; de Britten komen er nogal bekaaid vanaf. Je zou kunnen zeggen dat het (veronderstelde?) spookelement bijkomstig is hier … en toch. Het hangt er maar vanaf hoe je (de onzekerheid op) het einde interpreteert. De setting is Schloss Altenau, een Duits kasteel waar toeristen verblijven. De auteur Mr Campbell, een naïeve Britse jongeman, wordt verliefd op Lulie Thayer, een vrijgevochten Amerikaanse vrouw. Hij kan niet geloven dat ze echt van hem houdt. En is ze nog wel maagd en onschuldig, wil de Brit weten. De kerel gelooft enkel in “de passieve liefde van een vrouw”. Een windbuil dus, die vent. Om haar liefde aan hem te bewijzen wil Lulie zichzelf neerschieten … met de goedkeuring van Campbell! Doet ze het? Veel gekker moet het in elk geval niet worden. Het slot van het verhaal werd in die tijd als behoorlijk schokkend ervaren. Persoonlijk vind ik de interpretatie van ‘The Pleasure Pilgrim’ als een soort spookverhaal nogal overdreven, maar ja … Het is zeker een sterk verhaal. ‘The Pleasure Pilgrim’ – mooie titel, trouwens – zegt in elk geval zinnige dingen over de angst van mannen voor (sterke) vrouwelijke seksualiteit. Het sfeervolle en ambivalente ‘The Villa Lucienne’ mengt een spookhuisverhaal met de legende van Pan. Het is aan de lezer om te beslissen of de oude dame in het huis en de tuinier bovennatuurlijke figuren zijn of niet … In haar verhalen ‘Poor Cousin Louis’ (1894), dat in een heerlijke horrorsfeertje baadt, en het vervolg erop, ‘An Engagement’ (1896), maakte D’Arcy gebruik van het bijgeloof en bovennatuurlijke elementen uit de folklore van haar setting, de Kanaaleilanden, om haar plot mee aan te sturen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het rode haar van een dienstmeid, dat op een afkomst van zowel Satan als Judas – allemaal één pot nat! – zou wijzen, en er zo de schrik goed injaagt bij de hoofdpersoon. In verhalen zoals het vroege ‘The Elegie’ (1891) en het late ‘An Enchanted Princess’ (1910, haar laatst gepubliceerde verhaal) kwamen dan weer sprookjeselementen aan bod. Ella D’Arcy was lang een compleet vergeten auteur, mede omwille van haar bescheidenheid wat haar rol bij The Yellow Book betrof. De laatste jaren is echter vrij veel van haar werk geanalyseerd, vaak vanuit invalshoeken zoals feminisme, man-vrouwrelaties en humor als narratieve strategie. Finn Audenaert Uit ‘De gouden tijd van het spookverhaal in de Angelsaksische landen’, een essay in de spookverhalenbundel Bang voor spoken?, die in september 2024 verschijnt bij uitgeverij Poespa Producties (Gent). Deze bundel bevat verhalen, gedichten en essays van: Bruno Lowagie - Karel Smolders - Finn Audenaert - Tais Teng - F.P.G. Camerman - Martine Pauwels - Ruben De Baerdemaeker - Guido Eekhaut - Laura Scheepers - Charles van Wettum - Frank Roger - Jaap Boekestein - Eveline van Dienst - Liesbeth Jochemsen - Luc Vos - Tim Therry - Sabina Nina Stepanovic / Rose N Storm - Luc Geeraert - Laura Scheepers - Mike Jansen - Marceline de Waard - Johan Klein Haneveld - Frank Beckers - Hervé Suys - Katrien Ricart - Isabelle Plomteux - Peter De Backer - Eddy C. Bertin en Brenda Bertin - Frank Beckers - Patrick Van de Wiele samensteller: Finn Audenaert coverillustratie: Felix Bosschaert, omslagontwerp: Johnny Bekaert Meer info: https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven-bang-voor-spoken.html , Bernard Capes, omstreeks 1912 (Bron Wikipedia) De Engelsman Bernard Edward Joseph Capes (1854-1918) werd laat auteur. Eerst weigerde men hem om onbegrijpelijke bureaucratische redenen bij het leger. Daarna werkte hij een tijdje bij een theehandelaar. Dat was maar een saaie bedoening, dus volgde hij een kunstopleiding, waarvan geen resultaten zijn bewaard gebleven. Daarna pas kwam zijn literaire carrière van de grond. Eerst was hij journalist voor verschillende bladen. Later werd hij redacteur van het gerenommeerde Londense maandblad The Theatre. Net toen zijn loopbaan goed op dreef leek, ging Eglington and Co, het bedrijf achter The Theatre, failliet. Capes moest zodoende in 1892 weer van nul beginnen. Waarom geen konijnen kweken, dacht hij. Capes voegde de daad bij het woord en werd een zeer weinig succesvolle konijnenkweker. Wat een beetje vreemd is, als je weet hoe makkelijk konijnen kweken.
In 1897 en 1898 nam Capes – duidelijk geen opgever – deel aan een wedstrijd voor nieuwe auteurs, van de krant Chicago Record. Misschien zeurde hij wel een beetje. Hij had tenslotte al twee romans als Bevis Cane uitgebracht: The Haunted Tower (1888) en The Missing Man (1889), geen goed verkopende boeken. Wat er ook van zij, ik moest het twee keer lezen voor ik het geloofde: er viel liefst $30.000 te verdienen met die schrijfwedstrijd! In 1897 werd Capes – toen al 43 jaar oud – tweede met zijn roman The Mill of Silence, het jaar daarop won hij met The Lake of Wine, een vrij macabere roman over een robijn. Beide boeken werden daarop uitgebracht door een uitgeverij. Qua (hernieuwde) binnenkomer kon dat wel tellen! Capes was een productieve auteur. Niet alleen pende hij veel artikelen en recensies voor verschillende kranten en magazines, hij schreef ook 41 boeken. Dat ging van poëzie (bijvoorbeeld A Fool’s Passion and Other Poems, jaartal onbekend) over verhalenbundels (onder andere From Door to Door uit 1900 en Plots uit 1902) tot romans. Hij schreef in behoorlijk wat genres. Zo pende hij “mystery novels” als The Skeleton Key (latere titel The Mystery of the Skeleton Key). Het was de eerste detectiveroman die uitgeverij Collins uitbracht, in 1919 – postuum dus). Hij bezorgde ook een aantal historische romans, zoals Love Like A Gypsy (1901, grijpt plaats tijdens de Amerikaanse Revolutie) en The Pot of Basil (1913, speelt zich af aan het Italiaanse hof van de 18e eeuw). Daarnaast schreef hij romantische boeken. The Story of Fifine (1914) en Where England Sets Her Feet: A Romance (1918) zijn hiervan mooie voorbeelden Als veelschrijver had Capes een drietal maanden nodig om een roman te schrijven, aan een tempo van zes uren schrijven per dag. Daarna nam hij meestal een maandje vakantie. In 1910 presteerde hij het om liefst vier romans uit te brengen. Lekker druk dus. Zijn verhalen verschenen in de meest prestigieuze bladen van die tijd: Blackwood’s Edinburgh Magazine, Pall Mall, The Idler, The Strand etc. Capes stierf aan de Spaanse griep. Het schrijversbloed zat echter in de familie: ook zijn zoon Renalt Capes (1905-1983) werd auteur, net als zijn kleinzonen Dr Renalt Capes, Ian Bernard Burns en Graham Burns. Capes’ werk sukkelde vreemd genoeg al tien jaar na zijn dood in de vergetelheid, ondanks zijn hoge productie. Als auteur van spookverhalen werd hij in de tweede helft van de jaren 1970 herontdekt door Hugh Lamb (1946-2019), een bekende samensteller van bloemlezingen van horror en andere bovennatuurlijke verhalen. Tijd voor een nadere blik op Capes’ spookverhalen. Zijn bundel The Fabulists (1915) springt eruit. De kortere verhalen uit de bundel waren eerder verschenen in het blad The New Witness. Er is een raamvertelling waarbij vier jongelui van dorp naar dorp trekken en er hun kost verdienen door griezelige verhalen te vertellen. Capes’ spookverhalen zijn heel divers en doen soms vrij modern aan. Zo is in ‘Poor Lucy Rivers’ (1906) een typemachine behekst door de vorige eigenaar. Spoken vinden we ook in ‘An Eddy on the Floor’ (1899), waarin een geest het stof in de cel van een gevangenis voortdurend doet opvliegen. ‘Dark Dignum’ (1897) vertelt ons hoe een smokkelaar aan zijn einde komt door de geest van een man die hij twintig jaar eerder doodde. Spoken op de maan? Daarvoor moet je bij ‘The Moon Stricken’ (1896) zijn. ‘A Queer Cicerone’ (1915) doet denken aan The Castle of Otranto (1764) van Horace Walpole (1717-1797): een boosaardige voorvader glijdt uit zijn portret en geeft bezoekers een rondleiding; ongetwijfeld een bewust eerbetoon aan Walpole. De geest van een glasblazer zit opgesloten in ‘The Green Bottle’ (1902), en dat is pas het begin van dit uitstekende verhaal … In ‘The Closed Door’ (1915) keert iemand die zelfmoord pleegde terug om zijn neef op afgrijselijke wijze terug op het juiste pad te brengen. Ook zijn bovennatuurlijke verhalen waarin geen spoken figureren, zijn heel goed. We maken bijvoorbeeld kennis met een weerwolfpriester – jawel! – in ‘The Thing in the Forest’ (1915), een soort van griezelige pastiche op ‘Roodkapje’. Ik kan besluiten dat Bernard Capes ten onrechte vergeten is; zijn werk zou in meer bloemlezingen mogen opgenomen worden. Finn Audenaert Uit ‘De gouden tijd van het spookverhaal in de Angelsaksische landen’, een essay in de spookverhalenbundel Bang voor spoken?, die in september 2024 verschijnt bij uitgeverij Poespa Producties (Gent). Deze bundel bevat verhalen, gedichten en essays van: Bruno Lowagie - Karel Smolders - Finn Audenaert - Tais Teng - F.P.G. Camerman - Martine Pauwels - Ruben De Baerdemaeker - Guido Eekhaut - Laura Scheepers - Charles van Wettum - Frank Roger - Jaap Boekestein - Eveline van Dienst - Liesbeth Jochemsen - Luc Vos - Tim Therry - Sabina Nina Stepanovic / Rose N Storm - Luc Geeraert - Laura Scheepers - Mike Jansen - Marceline de Waard - Johan Klein Haneveld - Frank Beckers - Hervé Suys - Katrien Ricart - Isabelle Plomteux - Peter De Backer - Eddy C. Bertin en Brenda Bertin - Frank Beckers - Patrick Van de Wiele samensteller: Finn Audenaert coverillustratie: Felix Bosschaert, omslagontwerp: Johnny Bekaert Meer info: https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven-bang-voor-spoken.html Washington Irving Washington Irving (1783-1859), genoemd naar president George Washington (1732-1799), werd geboren in het jaar dat de Amerikaanse Onafhankelijksoorlog beëindigd werd. Hij was een diplomaat (van 1842 tot 1846 was hij bijvoorbeeld U.S. Envoy Extraordinary and Minister Plenipotentiary in Spanje), historicus, biograaf en (bijzonder geliefde) auteur van korte verhalen en essays. Hij was de eerste Amerikaanse schrijver die internationaal succes had. Irving was een groot liefhebber van volksverhalen, wat duidelijk te zien is in zijn eigen vertellingen.
Irving was een van de eerste auteurs die toonde dat schrijven een beroep op zich kon zijn, iets waarvan je kon leven dus. Later zette hij zich in voor wetten die piraterij en schending van het auteursrecht moesten tegengaan. Hij was niet vies van wat promotionele stunts, zo ook voor zijn satirische vroege roman A History of New-York from the Beginning of the World to the End of the Dutch Dynasty (1809), een parodie op de vroege geschiedenis van New York City (de “borough” die nu Manhattan is, toen New Amsterdam genaamd). Het boek was zogezegd geschreven door Diedrich Knickerbocker – tegenwoordig is “Knickerbocker” nog steeds een roepnaam voor lui die in Manhattan wonen. Knickerbocker zou een Nederlandse historicus zijn die zijn hotelkamer zonder boe of ba verliet en vermist raakte. Irving liet opsporingsposters in New York City verspreiden en liet de uitbater van het hotel verklaren dat als Knickerbocker niet opdook, de rekening van zijn verblijf zou betaald worden met een manuscript dat hij had achtergelaten. Dat manuscript was natuurlijk A History of New-York. Het boek verkocht als zoete broodjes. Faut le faire! Al in zijn eerste werk valt te zien dat Irving interesse had in bovennatuurlijke elementen. Als fervent tegenstander van de slechte behandeling van de Native Americans stopte hij in zijn A History of New-York een parabel waarin de ingeweken Europeanen (in het New York van toen vooral Nederlanders) als “men from the moon”, compleet vreemde entiteiten dus, de boel overnamen. Bij leven was Washington Irving voornamelijk bekend om zijn sociale satire, maar nu herinnert men zich hem eerder als de auteur van de bovennatuurlijke korte verhalen ‘Rip Van Winkle’ en ‘The Legend of Sleepy Hollow’, die beide opgenomen werden in zijn bundel The Sketch Book of Geoffrey Crayon, Gent (1820). Geoffrey Crayon was op dat moment het pseudoniem van Irving, “the sentimental American touring Britain”. Het boek wordt tegenwoordig meestal gewoon aangeduid als The Sketch Book. Het bevat naast korte verhalen ook essays. Beide verhalen zijn onverwoestbare klassiekers in de Verenigde Staten. Ze verenigen het fantastische met humor. Het nogal sprookjesachtige ‘Rip Van Winkle’ is gebaseerd op de Duitse volksvertelling ‘Peter Klaus’. De Duitse theoloog en filoloog Johann Karl Christoph Nachtigal (1753-1819) schreef in 1800 deze vertelling neer, met als titel ‘Der Ziegenhirt’ (wat “de geitenherder” betekent). In ‘Rip Van Winkle’ valt het Amerikaans-Nederlandse titelpersonage in de Catskill Mountains (in het zuidoosten van de staat New York) in slaap – voor wel twintig jaar – na een drinkgelag met Nederlanders uit de 17e eeuw, die hij tegen het lijf is gelopen. (Het verhaal speelt zich voor alle duidelijkheid af in de 18e eeuw.) Het is nog steeds een mysterie welke geestrijke drank in die “boosaardige flacon” zat. Dat moet sterk spul geweest zijn! Door zijn niet-zo-hazenslaapje mist Rip de hele Amerikaanse Revolutie. Tijdreizen voor luieriken, noem ik dat. Het verhaal kan je zien als een allegorie, waarbij Rip staat voor het jonge Amerika. In Europa is ‘The Legend of Sleepy Hollow’ veel bekender dan ‘Rip Van Winkle’, niet in het minst door drie verfilmingen. Eerst was er The Headless Horseman, een zwartwitfilm uit 1922, geregisseerd door Edward D. Venturini (1887-1960), tegenwoordig nauwelijks bekend. Maar heel wat mensen hebben wel eens de Disneyfilm The Adventures of Ichabod and Mr Toad uit 1949 gezien. Het gaat hierbij om twee animatiefilms samen. ‘Ichabod’ slaat dan op ‘The Legend of Sleepy Hollow’. Het andere verhaal, ‘Mr Toad’, is gebaseerd op de jeugdklassieker The Wind in the Willows (1908) van de Schotse auteur Kenneth Grahame (1859-1932). Ook de horrorfilm Sleepy Hollow van Tim Burton uit 1999, met Johnny Depp en Christina Ricci in de hoofdrollen, zorgde ervoor dat velen onder ons het verhaal leerden kennen. We hebben hier te maken met een spookverhaal in een spookverhaal. Dat klinkt alvast veelbelovend. De spichtige schoolmeester Ichabod Crane – de naam is gebaseerd op die van een kapitein die Washington Irving in het leger leerde kennen – is een rasechte manipulator. Hij wil met Katrina Van Tassel, de dochter van een rijke boer, trouwen. De boer zou dan later het hoekje om moeten, voor de erfenis. Maar zover komt het niet. Crane moet het telkens opnieuw afleggen tegen zijn rivaal in de liefde, Abraham “Brom Bones” Van Brunt. Deze kerel is de bruut van het dorp. Hij haalt voortdurend grappen met Crane uit. Op een feest vertelt Van Brunt aan Crane een spookverhaal over een onthoofde Hessische ruiter – kanonskogels zijn zo moeilijk te ontwijken, meneer! – die ‘s nachts de omgeving onveilig maakt. Nadat Katrina op het feest Cranes huwelijksaanzoek afwijst, druipt hij af. Dan komt Crane oog in oog te staan met een onthoofde ruiter … Het verhaal heeft een (nogal) open einde, wat zeker bijdraagt tot de charme ervan. Washington Irving schreef The Sketch Book op rondreis door Europa, en er zijn zeker Europese invloeden te bespeuren in de verhalen, zo ook in ‘The Legend of Sleepy Hollow’. In veel Europese landen zijn er legenden over onthoofde ruiters, die vaak teruggaan tot de middeleeuwen. Er zijn versies bekend in Ierse (de demonische elfen bekend als “dullahan” of “dulachán”, wat “donkere man” betekent), Schotse (een onthoofde man genaamd Ewen), Welshe (“Fenyw heb un pen” ofwel “de vrouw zonder hoofd”) en Duitse (voornamelijk vertellingen uit het Rijnland) folklore. Irving kende de legende misschien via zijn Britse ouders, die uit Cornwall kwamen. Op reis door Duitsland leerde Irving in 1821 in elk geval de ‘Legenden von Rübezahl’ kennen, zoals neergeschreven door de Duitse auteur Johann Karl August Musäus (1735-1787) in zijn Volksmärchen (vijf volumes, van 1782 tot 1787). Musäus was een van de eerste sprookjesverzamelaars. Hij is helaas alweer iemand die onterecht in de vergetelheid is geraakt – zo volgen er nog wel straks. Musäus voorzag een aantal van deze sprookjes van een satirische ondertoon, iets wat Washington Irving gezien zijn eigen voorkeur voor parodieën en satire wellicht kon smaken. Een soort van officieus non-fictie vervolg op ‘The Legend of Sleepy Hollow’ is Irvings ‘A Chronicle of Wolfert’s Roost’, waarin hij een aantal spookverhalen vertelt die de ronde doen over de boerderij van de Van Tassels (zoals in Katrina Van Tassel hierboven). Irving kocht namelijk die boerderij na zijn verblijf in Europa en noemde het “Sunnyside”. Er bleek heel wat volks bijgeloof te hangen rond Irvings nieuwe woonplek. Meer nog: hij zag er zelf een aantal spoken, zoals een skelet dat voorbij roeide! In The Sketch Book vinden we overigens ook het satirische ‘Little Britain’. De bekende gelijknamige Britse comedy radioreeks uit 2000 en de latere tv-reeks uit 2003-2006 van Matt Lucas en David Walliams (oorspronkelijk Williams) zijn wel degelijk naar dit verhaal genoemd. In zijn verhaal ‘Little Britain’ neemt Irving ons mee op sleeptouw door de gelijknamige, kleurrijke Londense wijk. Belangrijker voor dit essay is dat ook ‘The Spectre Bridegroom: A Traveller’s Tale’ in de bundel A Sketch Book is opgenomen. (Zie hierboven ook bij ‘De “roots” van het Victoriaanse spookverhaal’.) Voor dit verhaal vond Irving, net zoals veel andere romantische en “gothic” auteurs voor en na hem, inspiratie in de romantische ballade ‘Lenore’ (1773) van de Duitse “Sturm und Drang”-dichter Gottfried August Bürger (1747-1794). Denk bijvoorbeeld ook aan ‘Lenore’ (1843, oorspronkelijke versie ‘A Paean’) en ‘The Raven’ (1845) van Edgar Allan Poe (1809-1849), gedichten waarin elementen van de Duitse ballade verwerkt zitten. De ballade vertelt hoe Lenore God vervloekt omdat Hij haar geliefde William niet van het slagveld naar haar terugbrengt. Op een avond staat William toch voor de deur; hij neemt haar mee op zijn paard. Maar de rit is zo wild dat Lenore angstig wordt. Als ze hem vraagt waarom hij zo’n haast maakt, luidt het macabere antwoord: “denn die Todten reiten schnell”. (Ja, dat herken je misschien als “for the dead travel fast” – Bram Stoker, 1847-1912, speelde voor deze passage in Dracula heel bewust leentjebuur bij Bürger, wat zijn hoofdpersoon Jonathan Harker ook expliciet aangeeft in het eerste hoofdstuk van de roman.) De bestemming blijkt Williams graf, de ruiter maakt zich bekend als de Dood. In Irvings ‘The Spectre Bridegroom’ wordt de ballade van Lenore verteld als spookverhaal bij een huwelijksbanket … een banket waarbij het alsmaar wachten is op de bruidegom. Zou die ook kunnen overleden zijn? Het verhaal zit uitstekend in elkaar: er is een vete tussen twee families, een man die de plek inneemt van een ander en meer van dat soort aangename gekkigheid. Het is een meeslepende vertelling vol romantiek en spokerij. Er is veel onderhuidse angst voor seksualiteit aanwezig: zal een buitenstaander een braaf (of eerder zogezegd “braaf”) meisje corrumperen? Een andere mogelijke invloed op ‘The Spectre Bridegroom’ is ‘Die Leichenbraut’, een Russisch volkssprookje uit de 19e eeuw, dat waarschijnlijk veel verder teruggaat op een Joodse verteltraditie uit de 16e eeuw. In dit sprookje trouwt een vrouw per ongeluk met een lijk – iedereen heeft al eens een mindere dag. Overigens was de aanleiding tot de legende wel wat ernstiger dan mijn jolige toon doet vermoeden: tijdens Russische pogroms kozen bendes in het bijzonder jonge bruidsparen uit om te doden. Triest. Klinkt ‘Die Leichenbraut’ je bekend in de oren? Dat is goed mogelijk, want alweer Tim Burton verfilmde deze verhaalstof als de animatiefilm The Corpse Bride (2005), waarin geen Joodse elementen zijn overgebleven. Het verhaal ‘Die Leichenbraut’ werd als ‘Die Todtenbraut’ (1811) onder andere neergeschreven door de Duitse auteur Friedrich August Schulze (1770-1849), die het pseudoniem Friedrich Laun gebruikte. Denk nog even aan hem terug als we het straks over Mary Wollstonecraft Shelley (1797-1851) hebben … Washington Irving is op het vlak van horror vreemd genoeg in de vergetelheid geraakt. Dit is mogelijk (mede) te wijten aan The Life of Washington Irving, de wel zeer kritische biografie die de Amerikaanse academicus Stanley Thomas Williams (1888-1965) schreef in 1935. Het ging daarbij vooral om enerzijds de (zogezegd) lage kwaliteit van zijn literaire werk en anderzijds het “manco” dat Irving geen duidelijke (morele) boodschap bracht. Het is natuurlijk zo dat Irving op politiek vlak eerder een “dealmaker” was die wederzijds begrip voorstond. Hij haatte radicalisme, in welke richting ook. Zijn boodschap van voorzichtigheid en matiging was (en is …) misschien niet sexy genoeg voor velen. Na het verschijnen van de bewuste biografie duurde het nog decennia tot Irving als auteur in ere werd hersteld. Dat zijn horrorverhalen ook nu nog vaak buiten beschouwing worden gelaten in de “mainstream” literaire kritiek heeft misschien te maken met die tijdelijke deuk in zijn reputatie. In elk geval, ik stel vast dat slechts enkele van zijn verhalen in het collectieve geheugen zijn blijven hangen. Zo jammer! Dan moet je weten dat bijna veertig van zijn vertellingen allerlei mooie gruwel in petto hebben. Een uitstekend voorbeeld is ‘The Saga of the Devil and Tom Walker’ (1824), waarin de hebberige Tom het op een akkoordje gooit met Old Scratch, de duivel. Tom geeft zijn ziel voor rijkdom – een vaak weerkerend motief in de literatuur en schijnbaar ook daarbuiten. Old Scratch bewaakt namelijk de schat van Captain Kidd (de kaper William Kidd, 1654-1701). Tom krijgt er later spijt van, want zo gaat dat dan, maar uiteindelijk verdient hij toch zijn geld op een duivelse manier, namelijk als woekeraar. Resultaat? Toms ziel is foetsie! Wat vinden we verder zoal bij deze vergeten horrormeester? We gaan eens kriskras door zijn oeuvre. Betoverde amuletten geven toegang tot Moorse spokenfeestjes in ‘Legend of the Two Discreet Statues’ (1832). Piratengeesten komen gezellig aanschuiven aan tafel in ‘Guests from Gibbet Island’ (1839) – ahoy, William Hope Hodgson (1877-1918)! We maken kennis met spooknonnen in ‘Legend of the Engulfed Convent’ (1840). En we gaan mee op jacht naar betoverde schatten in ‘The Saga of Dolph Heyliger’(1822) en ‘Wolfert Webber; Or, Golden Dreams’ (1824). Robert Louis Stevenson (1850-1894) bevestigde dat deze en andere piratenverhalen van Irving een inspiratiebron voor zijn roman Treasure Island (1883) vormden. ‘The Saga of Dolph Heyliger’ met zijn rivieravonturen beïnvloedde heel waarschijnlijk ook The Adventures of Tom Sawyer (1876) van Mark Twain (1835-1910). Ook te vinden bij Irving: geschilderde portretten met bewegende ogen in ‘The Grand Prior of San Minorca – A Veritable Ghost Story’ (1840). Daarin is een volledige familie geesten op wraak belust. Er is de vrouw onder de guillotine in het bijzonder duistere ‘The Adventure of the German Student’ (1824). Het mag ook wat lichter, met meubilair dat begint te dansen in een Vlaamse herberg: ‘The Bold Dragoon; Or, The Adventure of My Grandfather’ (1824), met een welgekomen streepje erotiek. Wie in dubbelgangers geïnteresseerd is, kan terecht bij ‘Don Juan: A Spectral Research’ (1841) en ‘An Unwritten Drama Of Lord Byron’ (1836). Dit laatste verhaal inspireerde Edgar Allan Poe (1809-1849) tot zijn vertelling ‘William Wilson’ (1839). Dit lijstje zou nog veel langer kunnen zijn; Irving was van alle bovennatuurlijke markten thuis. Wat opvalt, is dat in veel van deze verhalen niet alleen angst maar vooral ook rusteloosheid een belangrijke rol speelt. Het is beslist geen toeval dat een van de secties van de bundel Tales of a Traveller, by Geoffrey Crayon, Gent (1824) ‘Strange Stories by a Nervous Gentleman’ heet. En net in deze bundel vinden we het grootste aantal van Irvings spookverhalen. Hij schreef deze donkere verhalen – het blijft natuurlijk wel Irving, er is altijd humor, zelfs satire aanwezig – nadat de Britse diplomatendochter Emily (Mary Emilia) Foster (1804-1885) zijn huwelijksverzoek afwees. Irving was toen 41 en wist: het is voorbij, ik zal geen gezin stichten. Wie van exotica houdt, zou ik Tales of the Alhambra (1829) aanraden, een elegante mengeling van verhalen, essays, reisverslagen en nog veel meer. De verhalen zijn gebaseerd op Spaanse legenden en Arabische folklore (Arabian Nights). Daaruit komt bijvoorbeeld het bovengenoemde verhaal over Moorse spokenfeestjes. Irving schreef het boek tijdens een kort verblijf in het Alhambra in Granada. Hij verbleef op dat moment in Spanje voor historisch onderzoek dat tot het boek A Chronicle of the Conquest of Granada (1829) zou leiden. Finn Audenaert Uit ‘De gouden tijd van het spookverhaal in de Angelsaksische landen’, een essay in de spookverhalenbundel Bang voor spoken?, die in september 2024 verschijnt bij uitgeverij Poespa Producties (Gent). Deze bundel bevat verhalen, gedichten en essays van: Bruno Lowagie - Karel Smolders - Finn Audenaert - Tais Teng - F.P.G. Camerman - Martine Pauwels - Ruben De Baerdemaeker - Guido Eekhaut - Laura Scheepers - Charles van Wettum - Frank Roger - Jaap Boekestein - Eveline van Dienst - Liesbeth Jochemsen - Luc Vos - Tim Therry - Sabina Nina Stepanovic / Rose N Storm - Luc Geeraert - Laura Scheepers - Mike Jansen - Marceline de Waard - Johan Klein Haneveld - Frank Beckers - Hervé Suys - Katrien Ricart - Isabelle Plomteux - Peter De Backer - Eddy C. Bertin en Brenda Bertin - Frank Beckers - Patrick Van de Wiele samensteller: Finn Audenaert coverillustratie: Felix Bosschaert, omslagontwerp: Johnny Bekaert Meer info: https://www.johnnybekaert.be/poespa-uitgaven-bang-voor-spoken.html De personages in mijn boeken reizen heel wat af, ze krijgen vrienden op andere planeten, zoals een Boself van Calliope en een Woestijnelf van Kwerpardië. Om die planeten te kunnen tekenen heb ik een handige website ontdekt: Azgaar’s Fantasy Mag Generator. Die is de moeite van het experimenteren waard voor als je een kaart wilt laten genereren, met specifieke elementen erop. Je kunt ze zelf op die website zo instellen als je wilt. Ik heb voor de kaart van Calliope verschillende hoogtes voor het landschap ingesteld en voor Kwerpardië temperatuurverschillen. Deze kaarten heb ik verder zelf aangekleed in mijn beeldbewerkingsprogramma Corel Paint Shop Pro, maar met andere programma’s kan het natuurlijk ook. Je moet wel even leren wat de mogelijkheden van die specifieke tekenprogramma’s zijn. Hier laat ik zien hoe ik de kaarten heb gemaakt voor mijn trilogie Interplanetair, boek 3, Schakelmagie. Dit is een voorbeeld van een willekeurige kaart zoals je die kunt laten genereren in Azgaar’s Fantasy Map Generator op het internet. In het paarse hokje linksboven zijn verschillende mogelijkheden te kiezen die je voor jouw kaart kunt instellen. Ik heb hier gekozen voor de template Low Island, 13 verschillende culturen, High Fantasy, 8 landen, 20 provincies, automatisch aantal steden, 7 religies. Je kunt die keuzes instellen zoals je wilt en ook zijn er mogelijkheden voor andere genres dan High Fantasy. Ik vind deze website vooral handig bij het zoeken naar een voorbeeld voor een nieuwe kaart, om een nieuwe planeet te tekenen voor mijn verhalen. Het gaat mij vooral om de vorm van de continenten en om de verschillende hoogtes in het landschap. Maar als je wat anders zoekt, ga dan eens experimenteren met de instellingen van dat paarse hokje. Kijk welke mogelijkheden er allemaal zijn. Wanneer ik een kaart heb laten genereren waarmee ik verder wil, maak ik meestal met Printscreen een kopie van mijn scherm en sla ik die afbeelding op in mijn tekenprogramma. Die eerste afbeelding wordt dan de mal waarmee ik verder ga werken. Deze kaart heb ik laten genereren voor de planeet van de Boselfen uit mijn verbeeldingswereld: Calliope. Zoals je ziet zijn er onder en boven stroken ijs te zien van de polen, met ijsschotsen in de zee, en is er ook een liniaal voor de afstandsbepaling. Bij nader inzien heb ik die later in het proces weer weggehaald. Zoals bij al mijn kaarten gaat het me er vooral om waar het verhaal zich afspeelt en hoe de lezers dat kunnen volgen op de kaart. Je kunt natuurlijk een kaart maken met een windroos in een hoek voor de windrichtingen, en met een liniaal voor de afstanden. Van aardrijkskundig aangelegde mensen heb ik gehoord dat ze dat beslist nodig vinden voor een kaart. Maar als schrijver kijk ik daar anders tegenaan, en bepaal ik zelf of ik dat wel of niet zal doen. In mijn verhaal werk ik al uit hoeveel tijd iemand nodig heeft om van A naar B te reizen. Dat bepaal ik tijdens het schrijven, vaak door de afstand te meten en rekening te houden met het soort vervoermiddel (en met eventuele hindernissen voor de personages en vertragingen onderweg). Het is helemaal niet gezegd dat alles op mijn verzonnen planeten net zo werkt als bij ons, het werkt met de regels die ik voor in mijn verbeeldingswereld heb bedacht. Mij gaat het bij het tekenen van kaarten dus vooral om de plaatsbepaling voor verschillende gebeurtenissen, die geven zowel de schrijver als de lezer houvast voor het verhaal. De verschillenden gekleurde vlakken blauw geven op deze kaart de dieptes van de zee aan. De kleuren groen tot en met rood zijn voor de verschillende hoogtes van het land. Voor iedere kleur maak ik een aparte laag in mijn tekenprogramma. Na verloop van tijd voeg ik het water op een laag samen en het land op een andere laag. De andere details die bij Azgaar’s Map Generator worden gegeven, heb ik eigenlijk niet nodig. Als jij die wel goed kunt gebruiken, kun je ze natuurlijk overnemen op je eigen kaart. Denk voor je de wereld bouwt goed na over wat je wel en niet wilt voor jouw verhaal. Ik heb net zo lang geëxperimenteerd met de website totdat ik een continent had met een mooie vorm en met verschillende hoogteverschillen. Dat is door mij gebruikt als basis om er zelf mijn kaart verder op uit te werken. Bij Calliope en Kwerpardië vond ik een continent goed passen, voor andere verhalen kun je bijvoorbeeld ook een wereld met eilanden laten genereren of een wereld met meerdere continenten. Die keuzes zijn er allemaal. Hier ben ik alweer een stapje verder gekomen met Calliope. Het land is iets hoger komen te liggen dan het water, doordat ik afschuining en reliëf heb toegepast voor de laag waar het land op staat. De rivieren zijn getekend (met blauwe strepen en reliëf) en met behulp van een afbeelding met allerlei getekende elementen voor een wereld, die ik gekocht had op Shutterstock, heb ik het gebied op het midden van de kaart ingevuld met bergen en bossen. De rode kleuren van de hoger gelegen gebieden zijn hier inmiddels dus ingevuld met bergen en de iets lager gelegen oranje en gelige kleuren zijn vervangen door bomen. Het is een nauwkeurig werkje. Ik maak eerst bergruggen of groepjes bomen op een aparte tekening en knip en plak heel veel met transparante lagen die over elkaar heen liggen. De oorspronkelijke tekeningetjes van Shutterstock, die ik voor deze toepassing heb gekopieerd en geplakt, moeten als een vectortekening worden geschaald. Vaak wordt alles vele malen kleiner dan het origineel. Pas als ik tevreden ben met hoe het eruit is komen te zien, maak ik van de vele lagen bergen en bomen samengestelde lagen van de bossen en de bergen. Ik sla alles dus op in het pspimage formaat van mijn tekenprogramma, waar alle lagen blijven staan. Bij Adobe Photoshop zou je dat als psd op moeten slaan. Als je er een jpg bestand van maakt, wat ik uiteindelijk doe, komt alles op een laag en ben je de transparantie van de lagen kwijt. Dus jpg gebruik ik voor het eindresultaat. Ook wel tussendoor, omdat ik voor elke fase de bestanden meestal ook nog apart opsla, zodat ik bij een foutje niet helemaal opnieuw hoef te beginnen. Tussendoor opslaan van je werk is heel handig. Hier ben ik weer een fase verder. Het continent is wat beter verdeeld over de achtergrond. De hoofdstad Elunore staat nu op de kaart, er is een ruimtehaven en een weg, een open plek in het bos, verschillende namen met strepen naar de precieze plek. De kaart wordt gaandeweg meer in detail ingevuld en bevat belangrijke plaatsen en begrippen die in het verhaal voorkomen. Intussen is dit al het elfde bestand uit de serie, vanaf het begin met de mal. Weer een heel stuk later zijn er nog meer details bijgekomen. Dit is de laatste fase van het tekenen, de kaart bereikt zijn uiteindelijke vorm. Wanneer ik dit zo getekend heb, sla ik alles op als A4 en A5 formaat, in kleur en in grijstinten. Die grijstinten gaan naar de uitgever, die zijn voor in het boek. Wat op deze kaart te zien is van Calliope, zijn de gebieden en de details zoals die in het verhaal voorkomen of waarover mijn personages spreken. Wat er in de lege gebieden op de planeet nog meer is, toon ik hier (nog) niet. Ik ben wel van plan om nog eens terug te keren naar Calliope, in deel 5 van Magische Alliantie. Dan zal ik er vermoedelijk nog nieuwe gebieden bij tekenen. Maar voor Interplanetair boek 3 Schakelmagie is dit de tekening waarmee de lezer het verhaal kan volgen. Als ik er meer op ga zetten dan nodig is, wordt het verwarrend, dat moet ik voorkomen. Bij de planeet van de Woestijnelfen, Kwepardië, ben ik net wat anders te werk gegaan. In plaats van verschillen in hoogtes, heb ik hiervoor een kaart laten genereren met temperatuurverschillen. In de woeste leegte is het heel erg heet op deze planeet, dat is een woestijngebied. Voor de wereldbouw had ik allerlei aanduidingen nodig. Bij dit boek heb ik die langs de randen gezet met strepen van waar ze te vinden zijn. Ook bij deze planeet geldt: ik wil nog wel meer bedenken op deze planeet, maar dat komt in een later boek aan de orde. Voor nu staat er genoeg op, om te weten waar het verhaal van Schakelmagie zich afspeelt. Dit is de kaart van Calliope, de wereld van de Boselfen. Ze reizen met koningsherten, op schildzwijnen en met flitsbuizerds. Daniël en Irene komen aan bij de ruimtehaven en moeten een elektrisch wagentje huren, waarmee ze naar de hoofdstad reizen. Het huwelijk van hun vrienden Malon en Elibu vindt plaats op de open plek in het bos, Eaphore, voor de boomgod Tisalder. De planeet Kwerpardië is de planeet van de Woestijnelfen. Zij hebben wagens met vierwielaandrijving, maar er zijn ook schorpioenen waarop nomaden reizen. Er zijn zowel oude kastelen, monumenten als hypermoderne steden. Het Imperia bataljon heeft in de buurt van de Abysma grottempel een tentenkamp opgezet. Er gebeuren allerlei spannende dingen op de planeet, die te volgen zijn door het boek te lezen, en tussendoor even een blik te werpen op de kaart. Dit was artikel 6 alweer, met de kaarten van de trilogie De vergeten vloek en de trilogie Interplanetair. Ik ben bezig aan een volgende serie van zes boeken, Magische Alliantie. De sterrenkaart is daar alweer groter geworden en voor elk boek teken ik een nieuwe planeet bij mijn verhalen. Elk deel van deze serie speelt zich op een andere planeet af. Ik hoop dat je een idee hebt gekregen van hoe je het aan kunt pakken als je ook een kaart wilt maken voor in je boek. Het is veel werk, maar het is leuk om te doen. Je krijgt er van lieverlee ook meer handigheid in. In de tussentijd dat je de kaart tekent, kun je gewoon doorgaan met aan je wereldbouw te werken. Wie weet welke leuke details je er nog bij verzint tijdens het plaatsen van alle elementen op jouw wereld? Ik wens je veel succes! O, ja, als laatste. Dit is wat ik bedoelde met tekeningetjes die ik heb gekocht op Shutterstock. Het kost wel wat om die te downloaden. Ik heb een maandabonnement voor iedere maand tien afbeeldingen, maar je kunt ook per download betalen. Dan heb je in ieder geval een licentie en kun je deze elementen gebruiken voor het tekenen van je kaarten.
Het blauwe achter de transparante laag is mijn “blue screen”, ik heb het wit van de achtergrond hier verwijderd, zodat ik ieder tekeningetje makkelijker kan selecteren voor gebruik op mijn kaarten. Soms maak ik ook gebruik van stempels die in mijn tekenprogramma zitten. Bijvoorbeeld stempels van dieren, bomen en huizen. Maar vaak passen die niet zo bij wat ik precies wil. Je hebt soms ook speciale penselen voor je tekenprogramma, die je kunt downloaden. Het mooiste zou natuurlijk zijn dat je al die details ook zelf kon tekenen. Ik gebruik dit nu bij de kaarten voor mijn nieuwe planeten. Je kunt natuurlijk ook een manier gebruiken zoals ik in vorige artikelen al heb laten zien. Bijvoorbeeld met potlood en kleurpotlood op papier beginnen en dan scannen. Hoe je het doet bepaal je zelf. Johanna Lime Dit is het laatste deel van een serie van 6 artikels, waarin Johanna Lime uitleg geeft over hoe de plattegronden, landkaarten en sterrenkaarten in haar verhalen tot stand zijn gekomen. Wanneer je fantasy schrijft en een uitgebreide wereldbouw hebt bedacht voor je verhalen, ontkom je er niet aan om af en toe iets uit te tekenen, zoals hoe een hoofdstad er nu precies uitziet. Voor Biarrastad, de hoofdstad van Laskoro, en voor Bengalostad, de hoofdstad van Berinyi5, had ik tijdens het schrijven verschillende tekeningen voor mezelf gemaakt. Schetsen om te zien hoe de straten liepen, met daarbij aantekeningen over welke namen ik die straten gegeven had. Ook stond erop hoe de gebouwen ten opzichte van elkaar waren geplaatst, zodat ik kon zien welke route de personages moesten nemen om van A naar B te komen. Zelfs hele metronetwerken heb ik eerst uitgetekend, met waar die in de stad bij welk station uitkwamen. Voor Biarrastad, de hoofdstad van Laskoro, had ik heel vroeger ook al een kaart getekend op A4 ruitjespapier uit een notitieblok, waarbij er een heel aantal vellen met plakband aan elkaar vastgemaakt zaten. Het was een kaart geworden die helemaal opgevouwen moest worden om nog maar net in een showmap van een multoband te passen, zo dik was hij. Hij kwam uit de tijd dat Dinie en ik nog samen dagboeken schreven van onze personages. Uit de tijd voordat we echte boeken uit onze verbeeldingswereld uit zouden gaan geven. Tijdens het schrijven van die boeken bleek de plattegrond van de hoofdstad in het boek ineens iets anders te liggen. West en oost waren op de grote kaart van Laskoro (uit het eerste artikel) precies omgedraaid. Daarom moest ik steeds goed opletten bij het schrijven van dat verhaal. Ik besloot om de plattegronden opnieuw te tekenen, maar nu op de computer, dan kon ik geen vergissingen meer maken. Deze plattegronden, die al gebruikt zijn voor het schrijven van de trilogie De vergeten vloek, waarin de hoofdsteden ook al een belangrijke rol speelden, zijn opgenomen in Interplanetair boek 2 Geestenpoort, omdat beide steden in dat verhaal uit de tweede trilogie ook allebei voorkomen. Het grootste deel van Geestenpoort speelt zich af in Bengalostad, op Berinyi5. Een kleiner gedeelte speelt in Biarrastad op Laskoro. Maar voor de lezers van mijn boeken leek het me wel handig om beide plattegronden te kunnen raadplegen. Daarom heb ik ze ook af laten afdrukken als gekleurde ansichtkaarten op A5 formaat en gebruik ik die voor promotiemateriaal. Veel lezers vinden het fijn als er een kaart in een boek is opgenomen. Eerlijk gezegd vind ik het zelf ook heel fijn om een kaart te hebben getekend voordat ik aan het schrijven van een roman begin. Het geeft gewoon meer duidelijkheid voor de schrijver, die moet verwoorden waar het verhaal zich afspeelt en wat daar te beleven is. Het tekenprogramma dat ik op de computer voor de uitwerking gebruik is Corel Paint Shop Pro, maar met andere programma’s kan het natuurlijk ook. Je moet wel even leren wat de mogelijkheden daarvan zijn. Hier zie je hoe ik met verschillende lagen werk. Spoorwegen, straten en bepaalde gebouwen krijgen iedere een eigen laag. Op die manier houd je ze uit elkaar en zijn eventuele aanpassingen gemakkelijker te maken. De gebouwen zijn gekleurde vlakjes met nummers die corresponderen met de legenda van de kaart. In de hoek rechtsonder kun je een fragment zien van de kaart van de planeet Berinyi5, zoals ik die voor De vergeten vloek deel 2 Smeulend venijn had getekend. Deze plattegrond moet passen bij de rode vlek die de stad aangeeft op de grotere landkaart. Hier is de kaart alweer iets verder. Sommige lagen zijn klaar en daarom samengevoegd. Het paleis en de tempel staan aangegeven, en ook de Avenue Royale en de Avenue Celesta, het wandelpad dat van het centrum naar het paleis en de tempels loopt. De huisjes van de priesteressen zijn al klaar, ze staan achter het huis van Daniël en Irene. Door dit zo te tekenen, kwam ik erachter dat de bruggen een belangrijke plek in het verhaal innamen. Ook het groene deel van het arboretum kreeg op deze manier duidelijker een plaats. Door preciezer te zien hoe alle gebouwen en belangrijke plaatsen ten opzichte van elkaar gesitueerd waren, kon ik dit beter verwoorden in mijn verhaal. Uiteindelijk is dit de plattegrond geworden van Bengalostad. Het was een hoop gepriegel om alles zo te krijgen, maar met knippen en plakken op een computer kom je een heel eind. De verhoudingen laten misschien hier en daar wat te wensen over, maar het belangrijkste (de plaats waar alles zich bevindt ten opzichte van elkaar) wordt in ieder geval goed zichtbaar. Dit is de kaart van Biarrastad. De districten Biarra-West en Biarra-Oost zorgden eerder (bij de kaart die op hokjespapier getekend was) voor verwarring. Maar door de kaart opnieuw te tekenen met de computer, werd alles helder. Zowel bij Bengalostad als bij Biarrastad is er een ruimtehaven naast de hoofdstad. Die is voor kleinere toestellen. Het geluid wordt afgeschermd. De grote slagschepen blijven in de ruimte. Bij Laskoro is er een assemblagefabriek en een ruimtedok rond de planeet Sandyro. Bij de hoofdsteden vandaan vertrekken er ook ruimteveren voor passagiers naar de overige planeten van de koninkrijken. Daar wordt in ieder boek een aantal scènes aan gewijd. Hoe het vervoer geregeld is, verschilt per koninkrijk. Rond Biarrastad loopt een ringweg van de Hogesnelheidswegen van Laskoro, bij Bengalostad lopen spoorlijnen van de monorail. Het leuke van fantasy en sciencefiction vind ik dat je hele nieuwe werelden kunt bouwen, waarvan lang niet alles in kaarten uit te tekenen is. Maar daar heb je dan weer woorden voor. Ik ben blij dat Zilverbron de beide plattegronden opgenomen heeft in het boek Geestenpoort. In Bengalostad speelt vooral het arboretum een rol in het verhaal, daar zit de poort naar de geestenwereld, die het probleem oplevert. In Biarrastad spelen het paleis, de tempel van Mage en de universiteit waar Irene studeerde een rol, net als de metrostations, de regeringsgebouwen en de Bosweg met de villa’s. Maar eigenlijk worden gewoon alle wijken van deze kaarten ergens in mijn boeken wel vermeld.
Johanna Lime Dit is het vijfde deel van een serie van 6 artikels, waarin Johanna Lime uitleg geeft over hoe de plattegronden, landkaarten en sterrenkaarten in haar verhalen tot stand zijn gekomen. |
|