Anna Mattaar - Foto Riske de Vries Anna Mattaar kennen we onder andere als auteur van ‘Winterwaker’ in de verhalenbundel Werelden Ontwaken. Maar Anna heeft al een gevarieerd creatief parcours achter de rug, waarin verhalen op de een of andere manier steeds een grote rol spelen. Zo heeft ze in verschillende functies meegewerkt aan games, LARPs en interactief theater. Momenteel schrijft Anna haar eerste fantasyroman. Daarnaast is Anna ook lange tijd schrijfcoach geweest. Een bezige bij dus, met brede interesses. Tijd voor een gesprek!
OOTW: Anna, hoe ontstond jouw interesse in het vertellen van verhalen? Anna: Die is er eigenlijk altijd geweest! Dan denk ik bijvoorbeeld aan de doorlopende verhaalwereld waarin ik en mijn broer en zus met onze knuffels speelden, die steeds verder werd uitgebreid met alles van winkels tot popgroepen. Of een kinderfeestje waarop we – tot enige teleurstelling van de gasten – niet naar een toneelstuk gingen kijken, maar er zelf een maakten. Met verhalen schrijven begon ik zodra ik doorkreeg hoe letters werkten en ben er ondanks een paar zijsporen nooit mee opgehouden. OOTW: Hoe rolde je in de wereld van games en LARPs? Zie je jezelf ook in de toekomst nog ontwerpen of verhaallijnen uitwerken hiervoor? Anna: Ik wist al vroeg dat ik boeken wilde schrijven, maar omdat ik daar voor mijn gevoel zelf wel uit zou gaan komen en mijn interesses breder waren, koos ik voor een vervolgopleiding die niet direct met taal of literatuur te maken had. Het werd een kunstzinnige opleiding die games in al hun verschijningsvormen combineerde met theater en interactieve ervaringen, en vooral het experiment niet schuwde. Een klasgenoot nam me mee in de werelden van tabletop roleplaying en LARP (live action role playing). Daar ging echt een nieuwe wereld voor me open, want tot dan toe had ik nog maar weinig mensen ontmoet die geïnteresseerd waren in de fantasygenres. Ik heb een aantal jaar meegewerkt in de organisatie van meerdere LARPs, vaak met een experimenteel tintje en altijd met een sterke focus op een goed verhaal. Bij de games belandde ik via andere klasgenoten van dezelfde opleiding, die na ons afstuderen hun eigen gamestudio begonnen. Toen ik hoorde dat ze met een verhalende game bezig waren (Herald: An Interactive Period Drama), vroeg ik of ze hulp konden gebruiken. Uiteindelijk heb ik meegeholpen om de verhaallijn uit te werken, meerdere rondes redactie gedaan voor alle dialogen en andere teksten in het spel, en ook zelf teksten geschreven, bijvoorbeeld voor de nevenpersonages die op de achtergrond extra kleur geven aan de verhaalwereld. Dat gigantische project is na vele jaren eindelijk voltooid en wacht alleen nog op een paar laatste productiestappen voordat ook de tweede helft van het verhaal te spelen is. Wat mij betreft mag die samenwerking een vervolg krijgen, maar of dat gaat gebeuren, hangt ook af van praktische zaken als tijd en budget. LARP ligt inmiddels wat verder van me af. Het was ontzettend gaaf om te doen, maar ik heb me nooit volledig thuis gevoeld in het wereldje, in tegenstelling tot nu in de schrijverswereld. Voorlopig heb ik in ieder geval mijn handen vol aan mijn eigen schrijfprojecten. In de toekomst: wie weet! Ik sta altijd open voor interessante projecten. OOTW: Je hebt heel wat ervaring met interactief theater. Hoe heeft die ervaring jou verder gevormd als auteur? Anna: Zodra je een interactief verhaal ontwerpt, of dat nou is voor een game, een LARP of een interactieve theaterbeleving, is het belangrijk om bij iedere stap te denken aan je publiek. Een speler weet niet wat jij als schrijver in gedachten hebt en kan gemakkelijk een belangrijke aanwijzing mislopen, of een zijspoor volgen dat je helemaal niet verder hebt uitgewerkt, of simpelweg niet begrijpen wat de bedoeling is en daardoor vastlopen. Om dat te voorkomen, zijn er allerlei technieken te bedenken om de beleving te sturen in de richting die je voor ogen hebt, zonder de speler het gevoel te ontnemen van vrijheid om zelf het verhaal te ontdekken. Een boek is natuurlijk lineair: het verloop van het verhaal staat vast en je gaat er als schrijver van uit dat een lezer elk woord leest, op de volgorde waarop je ze hebt neergezet. Toch is ook het lezen van een boek een interactieve belevenis, waarbij het verhaal dat de lezer uiteindelijk meekrijgt, afhankelijk is van diens eigen interpretatie. Ook een lezer van een boek kan belangrijke aanwijzingen missen, een zijspoor volgen dat je per ongeluk te sterk hebt aangezet en vervolgens teleurgesteld zijn als die verhaallijn niet verder wordt uitgewerkt, of de draad van het verhaal kwijt raken. En in tegenstelling tot bij LARP of theater sta je als schrijver niet in de coulissen om waar nodig bij te sturen. Schrijven met de speler in het achterhoofd heeft ervoor gezorgd dat ik tegenwoordig altijd schrijf met de lezer in het achterhoofd. Hoe wil ik dat de spanningsboog van de scène, de alinea of zelfs de zin overkomt, en hoe bereik ik dat? Welke informatie wil ik dat je op welk moment krijgt? Welke formulering roept de emotie op die ik zoek? En hoe verwerk ik dat allemaal in een tekst die niet uitleggerig of sturend voelt, maar de lezer een gevoel van vrijheid geeft om zelf het verhaal te ontdekken? Ik denk ook niet dat ik ooit zal stoppen met het gebruik van proeflezers. Ik weet dat veel schrijvers alleen proeflezers inschakelen wanneer ze onzeker zijn over een tekst, wat steeds minder voorkomt naarmate ze meer vertrouwen krijgen in hun eigen kunnen. Zelf stuur ik ook de teksten waar ik volop vertrouwen in heb naar mijn proeflezers. Meestal blijkt dat vertrouwen terecht, maar ook zonder grote kritiekpunten is het altijd waardevol om te weten hoe een lezer het verhaal beleefd heeft. Ik let dan bijvoorbeeld op welke verwachtingen, vragen of theorieën ze hebben, en soms leidt dat tot kleine aanpassingen waarmee ik de uiteindelijke lezers nog net iets dieper het verhaal in kan meenemen. Ik heb het geluk een paar geweldige proeflezers te hebben gevonden, die begrijpen wat ik wil met mijn verhalen en precies het juiste soort feedback weten te geven. OOTW: Herinner je je nog het eerste verhaal (in welke vorm ook) dat je schreef? Waarover ging het en in welke context schreef je het? Anna: Ik heb ergens een schriftje met op de eerste pagina, in het handschrift van iemand die nog maar net leert schrijven, een verhaal getiteld ‘Roos en het konijntje’. Het plot: Roos vindt een konijntje in een kooi en neemt het mee naar huis. Toegevoegd in een later handschrift: ‘gelukig [sic] was hij van niemand’. Het eerste verhaal (dat ik kan terugvinden) dat al echt een spanningsboog heeft, schreef ik voor een schoolopdracht in een van de hogere klassen van de basisschool. Het heette ‘De kerstman en de heks van Flietjefleur’ en was een spannend verhaal waarin een boze heks probeert om het kerstfeest te saboteren, compleet met twee illustraties. OOTW: Momenteel schrijf je een roman over Thaoryn. Wat voor iemand is deze hoofdpersoon? Het is niet voor het eerst dat je dit project opneemt. Kan je ons vertellen wat deze keer anders is dan de vorige keer toen je over Thaoryn schreef? Anna: In een cultuur die volledig is gebouwd op het uitroeien van de draken door de Drakendoders van weleer, zou het voor Thaoryn een doodvonnis betekenen als bekend wordt dat ze zich in een draak kan veranderen. Maar vormt geheimhouding niet net zo'n groot gevaar? Die onmogelijke situatie houdt haar dagelijks bezig, terwijl ze rondzwerft en de kost verdient als zwaardvechter. Zich ergens vestigen of hechte banden aangaan durft ze niet, uit angst voor het gevaar dat ze voor haar medemens zou kunnen vormen. Met die eenzaamheid gaat ze om door genadeloos de spot te drijven met alles en iedereen, behalve de weinige personen voor wie ze respect heeft. Ondertussen lijkt de dreiging van haar drakenkant te groeien… Toen ik omstreeks 2008 met het verhaal over Thaoryn begon, dacht ik dat het in één boek zou passen. Tegen de tijd dat ik in 2015/2016 eindelijk serieuze vorderingen maakte, was het plot verder ontwikkeld en mikte ik op twee. Op wat zo’n twee derde van het eerste boek zou zijn geweest, liep ik vast. Achteraf zie ik duidelijk waar het misging. Punt één: ik was bij een belangrijke groep personages aangekomen waar ik eigenlijk nog niet genoeg van wist. Punt twee: ik zag een paar eerdere plekken waar het plot aangepast zou moeten worden om beter te passen, en overzag niet goed wat de gevolgen daarvan zouden zijn. En punt drie: ik begon hier en daar, min of meer per ongeluk, een diepere laag in het verhaal aan te boren waar ik meer mee wilde, maar ik wist nog niet hoe ik dat moest aanpakken. Ik begon vooraan om het verhaal met nieuwe inzichten te herschrijven, maar het was nog niet genoeg. Een paar jaar later, in 2019, sloot ik me bij twee schrijfgroepen aan en begon ik boeken over schrijven en outlinen te lezen. In korte tijd werd me veel duidelijk over mijn schrijfproces en wat ik anders zou moeten aanpakken. Ik was vastgelopen omdat ik het verhaal chronologisch probeerde te schrijven en de wereld en achtergrond gaandeweg in te vullen, terwijl mijn schrijfbrein het nodig heeft om vanuit het totaalplaatje te werken en de belangrijkste achtergronden en details klaar te hebben liggen voordat ik het verhaal zelf schrijf. Niet alleen schrijf ik met veel meer vertrouwen nu ik mijn proces heb aangepast op hoe mijn hoofd werkt, het verschil tussen het oude en nieuwe manuscript is ook als dag en nacht. Als je er van een afstandje door je wimpers naar kijkt, kun je de contouren van het verhaal nog net herkennen, maar van hoofdstuk tot hoofdstuk is het zoeken naar de overeenkomsten. De wereld en personages zijn veel beter uitgewerkt en het plot beter doordacht, waardoor situaties meer op scherp staan en motivaties verdiept zijn. Dit is Thaoryns verhaal zoals het verteld moet worden. O, en de huidige planning is vier boeken. Ik kan me niet meer voorstellen hoe ik ooit dacht dat deze verhaallijn in één of twee zou passen, en dat terwijl het begin- en eindpunt nooit veranderd zijn. OOTW: Je sloot de verhalenbundel Werelden Ontwaken af met het prachtige Winterwaker. Daarin schets je op schitterende wijze een samenleving van schubbelingen. Deze is gesitueerd in de grotere wereld van Mennistriam. Wat kan je ons over Mennistriam vertellen? Anna: Heerlijk dat je zo van het verhaal genoten hebt! Mennistriam is het land waarin zowel Thaoryn als de schubbelingen leven. Thaoryn zal in de loop van de serie ook buiten de grenzen van het land komen, maar de grotere setting heeft geen naam, omdat ik het vreemd vind om een wereld anders aan te duiden dan ‘de wereld’ als er maar van één wereld sprake is. Qua technologieniveau moet je denken aan de late middeleeuwen. Ik ben daar heel precies in, want ik zie de wereld niet als statisch: regelmatig duik ik de geschiedenis van de setting in om iets uit Thaoryns tijd te verklaren, en dan trek ik steeds parallellen met onze eigen geschiedenis om een overtuigende ontwikkeling te kunnen neerzetten. Dat betekent niet dat het boek een geschiedenisles wordt, integendeel: ik hou ervan om met kleine details een goed uitgewerkte wereld te suggereren, zonder de focus op het verhaal te verliezen. De menselijke cultuur van Mennistriam heeft een multiculturele oorsprong, maar heeft al eeuwenlang een sterke gezamenlijke identiteit, gebaseerd op de overwinning van de mensen op de draken. Ook de schubbelingen hebben banden met die geschiedenis, waar je in Thaoryns verhaal meer over zal leren. Het uitwerken van deze en andere culturen, hoe ze met elkaar zijn verweven en welke impact een cultuur heeft op de personages die er deel van uitmaken, is een van de grootste verbeteringen in de nieuwe versie van het verhaal. De manier waarop Thaoryn naar haar drakenkant kijkt bijvoorbeeld, iets waar ik oorspronkelijk niet zoveel bij nadacht, komt nu volledig voort uit de cultuur waarin ze is opgegroeid. Een belangrijk kenmerk van de setting is dat er behalve de ons bekende mensen en dieren ook magische hybriden voorkomen: combinaties van twee of soms zelfs meer soorten wezens. Zo leven er in Mennistriam naast mensen en schubbelingen (humanoïde reptielen, voor wie Winterwaker niet gelezen heeft) ook centauren en harpijen, en worden straten en pleinen geplaagd door dratten (half duif, half rat). Verder is er sprake van magie, die door velen wordt gewantrouwd en door niemand volledig begrepen, hoewel er personages zijn die daar met wetenschappelijke grondigheid verandering in willen brengen. OOTW: Een van de thema’s van Winterwaker is doorzetten, niet opgeven. Wat wil je aan de lezers van OOTW kwijt over doorzetten? Anna: Het is grappig: ik heb een paar hoofdthema’s in gedachten gehad bij het schrijven, en deze zat daar niet tussen. Toch ben ik het met je eens dat het uiteindelijk een belangrijk thema is geworden. Misschien is dat wel veelzeggend voor mijn relatie tot het idee van doorzetten: als ik voel dat iets zo moet zijn, bijvoorbeeld dat Thaoryns verhaal op een dag in zijn volledigheid te lezen zal zijn, dan komt opgeven simpelweg niet voor in mijn woordenboek. Precies hetzelfde is te zien in Winterwaker: Steenkop, de hoofdpersoon, voelt zo sterk wie hij is en wat zijn rol in de samenleving zou moeten zijn, dat opgeven geen optie is. De wereld is vol obstakels en tegenslagen, zeker voor wie ambitieuze of tegendraadse plannen heeft. Heb vertrouwen in jezelf. Als iets echt belangrijk voor je is, dan gaat het je vroeg of laat lukken. OOTW: Denk je dat er nog een schrijfproject komt waarbij je samenwerkt met een van de andere auteurs die een verhaal aanleverden voor Werelden Ontwaken? (Nvdr: Robin Rozendal, Antoni Dol, Heleen van den Hooven, Tom Kruijsen, Mariëlle Douma, Marieke Frankema) Daarmee bedoel ik echt een gezamenlijk schrijfproject. En zie je jezelf samenwerken met andere auteurs? Anna: Voorlopig hebben we het allemaal veel te druk met onze eigen verhalen om te kunnen nadenken over een nieuwe samenwerking. We hebben via Werelden ontwaken boeken en series aangekondigd, dus die moeten er nu wel gaan komen! Maar in de toekomst, wie weet? We zien elkaar nog steeds elke maand om over ieders lopende projecten te praten, dus er zullen vanzelf nieuwe ideeën opduiken wanneer daar ruimte voor komt. Samenwerken aan een verhaal vind ik heerlijk, al heb ik het voor een schrijfproject nog niet in serieuze vorm gedaan, alleen voor games, LARPs en dergelijke. Wel heb ik in het verleden gezamenlijke schrijfprojecten in spelvorm georganiseerd via internet, hoewel die nooit gericht waren op een afgerond en voor buitenstaanders interessant resultaat. Ik ben gefascineerd door verhaalwerelden waar meerdere schrijvers aan meewerken, zoals in het Nederlands de Zwijgende Aarde en Dizary; het lijkt me erg leuk om op een dag aan zoiets mee te schrijven. Op dit moment ligt de focus echter op Thaoryn en heb ik geen ruimte voor iets groots erbij. OOTW: Kan je ons vertellen hoe je werk als schrijfcoach je ook geholpen heeft bij de (verdere) ontwikkeling van je eigen identiteit als auteur? Denk je dat je dit beroep op een later punt opnieuw zal opnemen? Kan je onze lezers één eerdere onverwachte maar goede schrijftip geven? Anna: Iets aan een ander uitleggen is een van de beste manieren om het voor jezelf nog net iets helderder te krijgen. In die zin heeft het geven van coaching en feedback en het schrijven van blogposts me zeker geholpen om stappen te zetten in mijn eigen schrijven. Misschien nog wel belangrijker is dat door me professioneel op te stellen als schrijfcoach, ik indirect hetzelfde deed voor mijn auteurschap. Ondanks dat ik nog nauwelijks publicaties op mijn naam had staan, kon ik zo toch alvast iets meer van mezelf laten zien, en dat schept een mooie bodem waar ik nu op verder kan bouwen. Hoe de toekomst eruitziet voor Fictera Schrijfcoaching, weet ik nog niet. Het werk zelf was fantastisch, maar de ondernemerskant bleek een te grote stressfactor. Ik zal het in ieder geval voorlopig niet weer als hoofdbezigheid oppakken. Wat ik wel graag zou willen is de blog nieuw leven inblazen wanneer mijn leven daar weer ruimte voor laat. Er zijn nog veel meer onderwerpen die ik wil behandelen, maar waar ik nooit aan toekwam omdat er ook geld verdiend moest worden. Een onverwachte schrijftip? Op dit moment ben ik voor Thaoryn aan het puzzelen met een stuk plot waarvan de oude versie in de nieuwe context niet logisch meer is, en het lukte me steeds maar niet grip te krijgen op een nieuwe versie. Tot ik iets bedacht waarbij mijn eerste reactie was: ‘Stom idee, gaat nooit werken.’ Tegelijk was er een knagend gevoel dat er misschien toch iets in kon zitten… Ik ben het verder gaan onderzoeken: stel dat het plot deze kant op gaat, hoe ziet dat er dan uit, wat moet er veranderen, hoe sluit het aan op deze andere elementen waar ik nog mee zit te puzzelen? Ik ben er nog niet helemaal uit, maar ik denk inmiddels dat het toch wel eens de juiste richting kan zijn. Dus dat is mijn tip: als je er even niet uitkomt met een stuk van je verhaal, onderzoek ook je stomme ideeën. Doe even alsof je ze gaat gebruiken (met de nadruk op ‘alsof’) en kijk waar dat je brengt. Wie weet werkt het beter dan je in eerste instantie dacht. En zo niet, dan heb je in ieder geval je verhaal eens van een andere kant bekeken, wat zomaar nieuwe ideeën kan opleveren die wél werken. OOTW: We kennen jou vooral als fantasy-auteur. Heb je ook ervaring (als schrijver) met SF, horror of andere verbeeldingsliteratuur? Zoja, kan je wat voorbeelden geven? Zoniet, zie je jezelf op een later punt ooit verhalen in deze (sub)genres schrijven? Anna: Jaren geleden stuurde ik voor de Harland Award een kort verhaal in dat je zou kunnen omschrijven als space opera met een bovennatuurlijk tintje. Het eindigde op de zesentachtigste plaats of zoiets, wat achteraf gezien terecht was, maar ik vind het idee nog steeds leuk genoeg om er misschien ooit weer iets mee te doen. Misschien zelfs in een langere vorm. Wat pure sciencefiction betreft: wie weet, als ik op een idee stuit dat me trekt. Ik vind onderwerpen als het heelal, buitenaards leven en speculatieve evolutie erg interessant. Een tijdlang heb ik er wel veel over gelezen en documentaires over bekeken, maar op de een of andere manier heeft het nooit direct verhaalideeën gegenereerd, hoewel die interesse stiekem wel de wereldbouw voor mijn fantasysetting hier en daar beïnvloedt. Horror trekt me dan weer totaal niet. Er zullen best wel eens enge elementen in mijn verhalen belanden, maar als focus van een verhaal kan ik er niks mee. OOTW: Wat zijn de fantasyboeken die je iedereen zou aanraden, zowel internationaal als oorspronkelijk Nederlandstalig? En in welke andere genres lees je regelmatig of af en toe een boek? Anna: Momenteel ben ik bezig in de Overstekers-trilogie van Petra Doom, en die zou ik zeker aanraden. De schrijfster zet op een overtuigende manier wezens als ifrieten en rusalka’s in de moderne wereld neer, in een spannend en goed geschreven verhaal. Verder las ik een tijdje geleden het Zielverzamelaar-tweeluik van Mascha Schoonakker en ik ben ietwat geschokt dat ik daar niemand over hoor. In twee boeken wordt het idee van personificatie van de Dood op een originele en boeiende manier uitgewerkt, met sterke personages en ook hier een goede dosis spanning en mysterie. Als we internationaal gaan kijken, ben ik erg te spreken over het tweeluik Strange the Dreamer en Muse of Nightmares van Laini Taylor. Een van de meest kleurrijke fantasiewerelden waar ik over gelezen heb en een mooie schrijfstijl, maar wat me nog het meest is bijgebleven is de complexiteit van ‘goed’ en ‘kwaad’ in het verhaal, waarin slechteriken goede motivaties kunnen hebben en helden trauma’s kunnen overhouden aan hun zogenaamde heldendaden. Sciencefiction lees ik ook wel, bijvoorbeeld de Zwijgende Aarde-serie van uitgeverij Quasis, of The Calculating Stars van Mary Robinette Kowal. Ik heb geen sterke voorkeur voor het soort setting, zolang de focus ligt op de personages en hoe zij omgaan met een interessante situatie. Realistische fictie lees ik eigenlijk alleen als er een speciale reden is om dat boek op te pakken, bijvoorbeeld een persoonlijke connectie met de schrijver. Maar de boeken die me trekken zijn meestal fantasy, en die lijst is zo lang dat ik vrees dat andere genres alleen al daardoor minder kans maken. OOTW: Wat inspireert jou zoal om te schrijven? Kan je enkele elementen opsommen? Anna: Ik schrijf omdat er verhalen in mijn hoofd zitten die verteld willen worden. En die voorraad raakt voorlopig niet uitgeput, want elk stukje wereldbouw of achtergrond dat ik toevoeg aan de setting van Thaoryn en Winterwaker heeft de potentie om een nieuw verhaal te laten groeien. Sterker nog: Winterwaker is op die manier uit de wereldbouw voor Thaoryn voortgekomen. Wat me trekt in zo’n verhaal is zonder uitzondering een intrigerende situatie en de vraag wat het met een persoon zou doen om in die situatie te leven. Een verhaal gaat voor mij pas leven als ik grip begin te krijgen op de persoonlijke strijd, dilemma’s of conflicten die uit zo’n, vaak ‘fantastische’, situatie voortkomen. Op dat punt wil ik verder onderzoeken hoe die situatie precies in elkaar zit en vooral wat het voor dat personage betekent. ‘Verhalen die verteld willen worden’ heeft nog een andere kant: vertellen vereist een publiek. Ik schrijf om die verhalen en personages om wie ik zelf zo ben gaan geven, met anderen te kunnen delen. Dat gaat een beetje lastig zolang ze nog in abstracte vorm in mijn hoofd zitten! Gelukkig heb ik een paar hele fijne en enthousiaste meelezers, waardoor ik met dat delen niet hoef te wachten tot er eindelijk een boek af is. Doordat ik zo diep wil graven in de wereldbouw en de psyche van de personages, ben ik namelijk geen snelle schrijver. OOTW: Een terugkerende vraag in de OOTW-interviews… Hoe kwalitatief vind je de oorspronkelijk Nederlandstalige SF/F/H op dit moment? Zie je nog ruimte voor verbetering? Zoja, hoe kunnen we met zijn allen deze verbetering verwezenlijken? Anna: Een tijdje geleden kwam er in een discussie over dit onderwerp een mooie definitie langs: kwaliteit betekent dat iets succesvol doet wat het probeert te doen. Er zijn veel oorspronkelijk Nederlandstalige genreboeken die ik persoonlijk niet van hoge kwaliteit vind, maar die desondanks een grote schare enthousiaste lezers hebben, lezers die genieten van de wereldbouw, de personages of de spanning. Die boeken zijn succesvol in het bekoren van hun doelgroep. Dat zou ik kwaliteit willen noemen, ook als het gaat om boeken die ik persoonlijk niet snel zou oppakken. Ik ben er een tijdlang van overtuigd geweest dat dit voor verreweg de meeste genreboeken uit ons taalgebied gold, op basis van de kleine selectie die ik tot dan toe had gelezen. Gaandeweg ging ik me ergeren aan die overtuiging, want ik wist dat ik eigenlijk te weinig data had voor een gegrond oordeel, en bovendien is het geen fijne houding als je je zelf onder die schrijvers wil begeven. Vorig jaar begon ik aan mijn persoonlijke queeste om een beter beeld te krijgen van wat er aan goede genreboeken wordt geschreven in Nederland en Vlaanderen. Ik heb het afgelopen jaar alleen oorspronkelijk Nederlandstalig gelezen, grotendeels boeken waarvan ik via diverse wegen al de indruk had gekregen dat ze goed waren. En in de meeste gevallen klopte die indruk! Inmiddels kan ik met overtuiging zeggen dat er zeker wel goede boeken worden geschreven in ons taalgebied. Zijn alle boeken goed, naar welke definitie van kwaliteit dan ook? Natuurlijk niet, net zo min als in het Engelse taalgebied. En waar het Engelse taalgebied zo groot is dat je al een leven kan vullen door alleen de absolute top te lezen, is die top bij ons vanzelfsprekend ook kleiner. Ruimte voor verbetering zie ik vooral bij de gigantische kloof tussen ons genrewereldje en de algemene boekenwereld. De grote uitgeverijen publiceren vrijwel geen oorspronkelijk Nederlandstalige genreboeken, verreweg de meeste boekhandels kopen alleen boeken in van de grote uitgeverijen, we vieren een feestje als een van ‘onze’ boeken een keer in een grote krant besproken wordt, en als gevolg weten veel mensen niet eens dat er op eigen bodem ook SF/F/H geschreven wordt. Als we die kloof kunnen overbruggen (en dat zal niet een-twee-drie gebeurd zijn), denk ik dat dat ook positieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit. Om op een klein onderdeeltje van het geheel in te zoomen: er worden veel boeken gepubliceerd met omslagen die wat betreft professionele uitstraling (net) niet kunnen concurreren met de boeken die in de boekhandels liggen. Voor verkoop op festivals is dat niet relevant, maar als boekhandels bij de inkoop ook ‘onze’ boeken in overweging gaan nemen, wordt dat voor uitgevers aanleiding om extra zorg te besteden aan de omslagen. Iets vergelijkbaars geldt natuurlijk ook voor de minder direct zichtbare kanten van een boek. Het zou mooi zijn als we de top van de oorspronkelijk Nederlandstalige SF/F/H in het collectieve bewustzijn van de Nederlandstalige lezer kunnen krijgen, samen met de top van de buitenlandse werken (want vergis je daar niet in: ook in het Engels komen alle kwaliteitsniveaus voor, en over de meeste van die boeken horen we nooit iets). Het zou nog mooier zijn als die zichtbaarheid een duwtje kan vormen om steeds meer goede boeken te schrijven en uit te geven. Maar laten we vooral niet neerkijken op schrijvers die misschien de meest kritische lezers niet overtuigen, maar die met veel passie hun boeken schrijven voor hun eigen enthousiaste publiek, en daar gelukkig mee zijn. Want de definitie van ‘kwaliteit’ hangt maar net af van wat je wil bereiken. OOTW: Welke projecten heb je op stapel staan? Waarnaar kunnen we uitkijken? Anna: De meeste aandacht gaat momenteel naar het eerste van de vier boeken over Thaoryn. Een titel heb ik nog niet, evenmin als een richtdatum, maar ik kan alvast verklappen dat Thaoryn een gewaagd plan uitvoert in een poging om haar drakenkant te bedwingen, verwikkeld raakt in de plannen van een onaangename tovenaar, en nieuwe inzichten krijgt nadat ze in contact komt met de schubbelingen uit Winterwaker. Daarnaast werk ik aan een kort verhaal geïnspireerd door Alice in Wonderland, voor de Alice-bundel die voor 2025 op de planning staat, waarin je Wonderland letterlijk en figuurlijk van een hele andere kant te zien krijgt en leert hoe het nou eigenlijk zit met dat verschijnen en verdwijnen van de Kollumer Kat (Cheshire Cat). OOTW: Wat is jouw droomproject als auteur? Wat zou je echt graag nog willen realiseren? Anna: Zonder enige twijfel de vier boeken over Thaoryn, zodat mensen eindelijk het volledige verhaal kunnen lezen dat in grote lijnen al vijftien jaar in mijn hoofd zit. Daarnaast zijn er verschillende verhalen in diezelfde wereld, op verschillende punten in de tijdlijn, die ik ook graag zou willen schrijven. Ik kijk uit naar het moment dat er meerdere verhalen te lezen zijn, met meerdere perspectieven op dezelfde setting, en hoop dat oplettende lezers ervan gaan genieten om de onderlinge verbanden te ontdekken. Anna’s website over haar verhalen en andere creatieve projecten: https://www.annamattaar.nl/ De verhalenbundel Werelden ontwaken: https://www.wereldenontwaken.nl/ Facebookpagina als auteur: https://www.facebook.com/AnnaMattaarSchrijver Fictera schrijfadviesblog: https://www.fictera.nl/blog/ Fictera Schrijfgroep op Facebook: https://www.facebook.com/groups/fictera De game Herald: An Interactive Period Drama: https://heraldgame.com/
0 Opmerkingen
F.P.G. Camerman kennen we als auteur van de science fantasy boekenserie De Verloren Stammen van Aden, waarvan de eerste twee delen al uit zijn en het derde deel gepland staat voor 2024. Maar wist je dat Filip ook een boek over het Antwerps schreef, net als een aantal korte verhalen die hoog scoorden in wedstrijden? Daar willen we wel meer over weten. Tijd voor een interview! OOTW: Filip, De Verloren Stammen van Aden heeft een bijzonder lange ontstaansgeschiedenis. Kan je ons meenemen naar het prille begin? Hoe ontstond de kern van het verhaal precies? En in welke periode van je leven was dit? Is deze kern in de loop der tijden min of meer gelijk gebleven of heeft het verhaal zoals jij het toen voor ogen had zich sterk verder ontwikkeld? Het idee ontstond toen ik op m'n 17e hoorde vertellen (op de radio!) dat men nog steeds niet wist waarom de Neanderthalers zo'n 30.000 jaar geleden van de aardbodem zijn verdwenen (men wist toen nog niet dat wij deels van hen afstammen). Ik schreef mijn idee meteen in een notitieboekje, en de jaren daarop zou ik honderden bladzijden van dergelijke notitieboekjes volkriebelen met ideeën. In het begin wilde ik vooral een nieuwe Tolkien worden, en volgde het verhaal onbewust het welbekende Hero's Journey-stramien. Tijdens mijn studententijd (jaren '90) ontdekte ik echter Nietzsche, de filosoof met de hamer, en begon ik het zwart-witdenken bewust te verlaten en veel zaken op hun kop te zetten. Ik dacht toen dat ik een uniek soort fantasy aan het bedrijven was, en dat was het misschien ook geweest als ik toen had gepubliceerd, maar veel later ontdekte ik dat Game of Thrones en het Grim Dark genre al hetzelfde doen. De kern van het verhaal is nooit veranderd, alleen maar verdiept en uitgebreid. De eerste bladzijde van mijn eerste notitieboekje ging al over een jonge Oude Belg die een opdracht krijgt van zijn god. OOTW: Was je altijd al gefascineerd door geschiedenis? Herinner je je welke tijdsperiode het eerst je aandacht trok? En zijn er andere tijdsperiodes die je in je toekomstige werk graag eens aan bod wil laten komen? Op school was ik helemaal geen liefhebber van geschiedenis. Dat is pas na mijn studententijd gekomen. Het begon met interesse in de Wereldoorlogen, en liep helemaal uit de hand nadat ik bij De Slegte de volledige achttiendelige wereldgeschiedenis van Carl Grimberg vond voor 990 frank (25 euro) en die in geen tijd verslond. Sindsdien ben ik een geschiedenisjunkie. Tegenwoordig kijk ik zowat dagelijks geschiedenisdocumentaires op YouTube, en vóór corona me grotendeels bevrijdde van het filerijden, luisterde ik dagelijks naar geschiedenispodcasts. De periode die me het meest fascineert is de pre-klassieke oudheid, die dan ook een grote inspiratiebron is voor De Verloren Stammen van Aden. Als ik ooit nog eens een historisch werk schrijf, zoals De Schreeuw van de Griffioen er één is, dan zou ik het liefst over het 16e-eeuwse Antwerpen schrijven. OOTW: Welk soort fantasy draagt je voorkeur weg als lezer? En welk soort SF? Kan je enkele voorbeelden opsommen van wat jij als bijzonder geslaagde science fantasy beschouwt? Ik ben een atypische fantasylezer, want ik hou helemaal niet van magie. Ik was recent nog aan de Malazan Book of the Fallen serie van Steven Erikson begonnen, en qua toon en onderwerp was dat helemaal mijn ding, maar na een tijdje ging het vooral over magische strijders en hun krachten en geraakte ik niet meer verder. Ik lees en schrijf fantasy omdat ik van fictieve geschiedenis houd. Bovennatuurlijke dingen zijn voor mij interessant wanneer ze een historische fundering hebben, dus wanneer het gaat om dingen die mensen echt geloofd hebben, zoals goden en mythische wezens en leven na de dood. Mijn favoriete fantasyschrijvers zijn Tolkien, George R.R. Martin, Guy Gavriel Kay en Joe Abercrombie. In scifi houd ik van sociale scifi met bvb. ongewone samenlevingsvormen, en van scifi die een voorwaartse extrapolatie is van onze geschiedenis. Maar bovenal houd ik van science fantasy, waarin technologie wordt geïnjecteerd in fictieve geschiedenis en daarin fungeert als een geloofwaardige vorm van magie. OOTW: Heb je de indruk dat De Verloren Stammen van Aden je helemaal opslorpt op creatief vlak? Of heb je het gevoel dat er ‘ademruimte’ is, en dat ook andere ideeën nog tot jou komen, ideeën die je eventueel later kan uitwerken? De Verloren Stammen van Aden slorpt mij inderdaad helemaal op. Ik steek er ál mijn tijd in, en dan nog gaat het veel te traag vooruit. Dat is een grote frustratie van me, want ik heb véél ideeën voor andere dingen en zou daar ook heel graag tijd aan kunnen besteden. OOTW: Kan je ons meenemen in het (her)schrijfproces van De Verloren Stammen van Aden? Verloopt dit volgens een vast stramien of moeten we dat zo strak niet zien? Het bijzondere aan mijn situatie is dat ik van 2010 tot 2015 de eerste zes boeken van De Verloren Stammen van Aden heb geschreven, en sindsdien niets anders doe dan die te herschrijven en nog eens te herschrijven tot ik ze niet meer beter kan maken. Ik kijk uit naar de dag dat ik nog eens van nul aan een nieuw boek kan beginnen. Nu zijn er bij het herschrijven wel heel veel hoofdstukken en secties bijgekomen, vooral in De Schreeuw van de Griffioen (waarvan de eerste versie zeer beknopt was), zodat ik toch wel regelmatig nieuwe dingen schrijf. De hoofdstukken uit het perspectief van andere personages dan Malderik zijn meestal latere toevoegingen. Mijn proces evolueert nog voortdurend, maar ik werk altijd tegelijk aan het manuscript en aan de outline – die ook tijdens het schrijven nog voortdurend bijgewerkt en uitgediept wordt. Ik spreek graag van een "levende outline". Toevallig heb ik in mijn maandelijkse blog net wat over mijn manier van outlinen geschreven, dus verwijs ik graag daarnaar [Nvdr. Deze blogpost verscheen ondertussen online op Filips website.] OOTW: Denk je dat er ooit spin-offs, prequels of sequels komen eens je de reeks volledig klaar hebt? Blijf je in deze schrijfwereld toeven of is het daarna echt tijd voor iets anders? Alles wat ik nu De Verloren Stammen van Aden noem, was ooit bedoeld als het eerste deel van een "trilogie van trilogieën", waarvan de latere delen zich in latere tijdvakken van Ehad (de verhaalwereld) zouden afspelen. Precies wat Brandon Sanderson inmiddels heeft gedaan met zijn Mistborn reeksen. Ik ga niet lang genoeg leven om nóg eens twee reeksen zoals De Verloren Stammen van Aden te schrijven, maar ik wil na deze reeks zeker nog één boek of korte serie wijden aan de latere geschiedenis van Ehad, omdat een aantal belangrijke gebeurtenissen teruggrijpen op wat er nu gebeurt. OOTW: Als we kijken naar hoe je korte verhalen scoorden in wedstrijden, heb je veel succes gekend. Motiveert dit jou om later toch nog naar het korte verhaal terug te grijpen? Kan je het rijpingsproces voor een kort verhaal voor ons even vergelijken met dat van een hele boekenreeks? In welke mate geniet je zelf van het lezen van korte verhalen? Bedankt, maar één overwinning, één tweede plaats en nog enkele top-10 noteringen stellen niet veel voor vergeleken met de lange erelijsten van de zwaargewichten onder de verhalenschrijvers. Langs de andere kant heb ik maar negen korte verhalen geschreven, dus haalde ik wel een goed gemiddelde. Ik zou heel graag nog meer korte verhalen schrijven, en weer aan wedstrijden meedoen, en ooit eens een bundel publiceren van verhalen met een gelijkaardig thema. Ik heb een aantal uitgewerkte ideeën klaarliggen, maar omdat ik zo'n trage schrijver ben, betekent elk verhaal minstens één maand niet aan De Verloren Stammen van Aden werken, en dat kan ik momenteel niet verantwoorden. OOTW: We maken even een zijsprongetje naar het Antwerps. Bezing eens je liefde voor het Antwerps. Wat maakt het Antwerps voor jou zo fascinerend? En welke emotionele band heb je met het Antwerps? Aentwaerps is mijn moedertaal waar ik veel van houd, en Nederlands is een aangeleerde schooltaal waar ik helemaal niet van houd. Ik ben als student ooit begonnen met de grammatica van het "Verkavelingsvlaams" te ontleden, en kwam pas later op het idee om dit ook voor het Antwerps te doen en daar een boek over te publiceren – dat is Antwerps Schrijven geworden. Het was echt een eye-opener, ook voor mezelf, om te ontdekken dat er eenduidige (en soms complexe) regels schuilgaan achter het dagelijkse taalgebruik van honderdduizenden mensen, terwijl niemand die regels ooit heeft aangeleerd gekregen of zelfs maar zou kunnen benoemen (dat vergde heel wat analyse). Een mooi voorbeeld is de tussen-n. In het Nederlands vindt men daar maar geen consistente regel voor, maar in het Antwerps (en wellicht alle Brabantse streektalen) is er een eenduidige, 100% toepasbare regel die niemand kent maar die iedereen die Antwerps spreekt wel onbewust toepast. Die regel verklaart bvb. waarom Boerentoren en boerenbond wél een tussen-n hebben (in het Antwerps), en boeredochter en boerekool niet. Ik zou mijn hele leven kunnen wijden aan het Antwerps, maar met De Verloren Stammen van Aden heb ik al een ander levenswerk. :) OOTW: Kan je jouw ervaringen delen met je vertaalwerk voor de Nero-strip De ring van Balderic (2022, Snoeck)? Stootte je op onvermoede moeilijkheden of viel dit heus mee? Ik werd gevraagd door de weduwe van Marc Sleen, die mijn naam had gekregen van mensen in het Antwerpse stadsbestuur. In de eerste jaren na de publicatie van Antwerps Schrijven kwam ik vaak in de Antwerpse media en nam ik deel aan lokale praatprogramma's e.d., waardoor mijn naam daar was blijven hangen. Ik was er heel blij mee en vond het een geweldige eer, zeker toen bleek dat m'n naam op de cover was gezet. De vertaling was eigenlijk niet veel werk, aangezien ik al een volledig uitgewerkte Antwerpse schrijfwijze had. De enige moeilijkheid was dat in het oorspronkelijke verhaal (dat zich in Antwerpen afspeelt) sommige personages Antwerps spraken en andere niet, wat ik in de vertaling natuurlijk niet kon weergeven. OOTW: Volg je de oorspronkelijk Nederlandstalige SF/F/H-scène? Vind je dat de plaatselijke scène het goed aanpakt? Of zie je ruimte voor verbetering, zoja welke? Ik heb jarenlang aan de eerste versie van De Verloren Stammen van Aden gewerkt zonder enig besef te hebben van het bestaan van een Nederlandstalige SF/F/H-scène. Pas toen ik korte verhalen begon te schrijven, kwam ik in contact met andere Nederlandstalige SF/F-schrijvers, en via Facebook leerde ik via de ene de andere kennen en raakte ik ingebed in de scène. Ik ben om te beginnen blij dat er een scène ís. Met name de Science Fiction & Fantasy Boekenclub op Facebook is een geweldige ontmoetingsplek voor fans van ons genre. Wat ik graag zou zien gebeuren, en wat echt zou móéten gebeuren, is dat de vooraanstaande schrijvers in ons genre een pagina krijgen op de Nederlandstalige Wikipedia. Ik vind het hemeltergend dat zelfs iemand als Kim ten Tusscher nog steeds niet op Wikipedia staat, laat staan de wat mindere goden. Als we willen dat ons genre serieus wordt genomen binnen de ruimere Nederlandstalige literatuurscène, dan moeten we hier dringend iets aan doen. OOTW: Zou je De verloren stammen van Aden graag naar het Engels (of een andere taal) vertaald zien? Hoe denk je dat de kansen liggen op een Engelse vertaling en publicatie? Zou je dit zelf willen organiseren? Uiteraard, dat was altijd het plan en dat gaat zeker gebeuren. Hoewel ik zeer goed Engels kan, was het steeds de bedoeling om de vertaling uit te besteden, en had ik in m'n hoofd al budget opzij gezet om de eerste drie boeken professioneel te laten vertalen. Meer boeken zouden dan volgen als de eerste vertalingen zichzelf zouden terugverdienen. De recente AI-doorbraak, met name die van de LLMs, heeft de plannen echter gewijzigd. Met behulp van chatGPT 3.5 kan ik zelf degelijke vertalingen maken (ik heb het getest), en die LLMs kunnen enkel maar beter worden. De vraag is enkel nog wanneer ik eraan begin. Ik informeer me al jaren over zelf publiceren in het Engels – waar veel meer mogelijkheden liggen dan in het Nederlands – dus ik ben er helemaal klaar voor. Hoe langer ik echter wacht, hoe meer boeken ik kort na elkaar kan releasen. Misschien begin ik er al aan na boek 3, maar ik ga mezelf toch in toom proberen houden tot na boek 4. OOTW: Zie je jezelf ooit in andere genres schrijven? Zoja, welke? Kan je een genre benoemen waarvan we nu niet meteen zouden vermoeden dat jij het graag leest? Mijn eerste bekommernis is De Verloren Stammen van Aden voltooien, en dat zal sowieso nog heel wat jaren in beslag nemen. Maar als tijd geen bekommernis was, dan zou ik zeker science fiction gaan schrijven. Geen grote reeks, maar losse verhalen en romans die in hetzelfde universum passen. Dat zou zelfs het universum van De Verloren Stammen van Aden kunnen zijn (dat immers óns universum is). Ik heb één concreet, uitgewerkt idee voor een scifi-roman, en die hoop ik ooit te schrijven tussen twee delen van De Verloren Stammen van Aden. Ik lees qua literatuur voornamelijk scifi, en verder enkel fantasy en historische romans. Geen verrassingen dus. Soms lees ik wel eens een thriller of iets uit de mainstream literatuur, maar da's dan enkel uit nieuwsgierigheid. Het weet me zelden te boeien. OOTW: Recent moest je heel wat tijd stoppen in de zoektocht naar een nieuwe host voor je websites. Vind je het vervelend dat dit soort praktische zaken jou van het schrijven afhoudt, of kan je daar best mee om en denk je ‘it’s part of the job’? Ik denk hierbij naast dit soort praktische beslommeringen ook aan het feit dat je je boeken zelf uitgeeft. Was het voor jou een proces van trial and error om je boeken te promoten en te verkopen, of heb je de indruk dat je al snel vrij vlot de weg vond naar je publiek? Wat de website betreft: integendeel, ik doe dat zelfs heel graag. De ergernis over die nieuwe webhost was er enkel omdat het compleet onverwacht kwam (ik kreeg plots een bericht dat de prijs na drie jaar verdrievoudigd werd), en omdat ik net al veel tijd had geïnvesteerd in het nieuwe website-ontwerp en vreesde dat dat moeilijk intact over te zetten zou zijn. Dat overzetten bleek echter een eitje (dankzij de Wordpress plugin "Duplicator"). Wat wel veel tijd kostte, was het overzetten van m'n site over het Antwerps, omdat die op een oeroude versie van PHP draait, maar het bleek een leerzaam proces.
Ook het zelf uitgeven doe ik erg graag. De enige reden waarom ik nog een (grote) uitgever zou willen, is hun bevoorrechte contacten met de media en met boekenwinkels. Voor de rest doe ik het liever allemaal zelf (of besteed ik het liever zelf uit, in het geval van illustraties en redactie), en ben ik blij dat ik alle controle en beslissingen in eigen handen kan houden. Ik heb het grote voordeel dat ik de nodige IT-skills heb om bijna alle dingen zelf te doen, van website tot binnenwerk tot ebooks maken. Wat de promotie betreft, had ik, voor m'n eerste boek uitkwam, verwacht dat ik boekenwinkels zou moeten platlopen en op beurzen zou moeten gaan staan om m'n boek aan de man te brengen, maar ik ben zonder veel nadenken begonnen met online advertenties en dat werkte vanaf het begin heel erg goed, waardoor ik dat gewoon ben blijven doen en waarschijnlijk een van de bestverkopende auteurs van Nederlandstalige fantasy (voor volwassenen) ben geworden. Ik liep met De Schreeuw van de Griffioen het risico tussen twee genres - historisch en fantasy - te vallen, maar de historische invalshoek is juist een godsgeschenk gebleken bij de promotie, omdat ik een veel ruimer publiek kan aanspreken dan enkel fantasy-fans. Sowieso ga ik de serie pas écht promoten wanneer ik meer delen en een Engelse vertaling uit heb. Wat de praktische kant van de verkoop betreft prijs ik me, ondanks hun monopolie, gelukkig dat het CB bestaat en dat mijn boeken zonder veel moeite van mijn kant overal te koop zijn. OOTW: Zijn er SF/F/H-auteurs die bij het bredere publiek eerder onbekend zijn die je graag onder de aandacht zou brengen? Welke schrijvers zijn dat? Guy Gavriel Kay is bij ons veel minder bekend dan hij zou moeten zijn. Wie van fantasy met een historische inslag houdt, zal nergens beter vinden. Wie van de reële historiek in De Schreeuw van de Griffioen hield, zou ik het werk van Robert Fabbri aanbevelen, want diens historische series over Vespasianus en de Diadochen zijn ook voor fantasy-fans zeer te pruimen. In ons taalgebied kijk ik vooral uit naar verhalen van Debby Willems en Jorrit de Klerk. Doordat ik enkel ebooks lees, zijn er veel Nederlandstalige schrijvers van wiens langere werk ik nog niet heb kunnen proeven, wat ik wel jammer vind. https://fpgcamerman.com bevat alle info over Filips fictie. http://www.antwerps.be is zijn (dode, wegens geen tijd meer) site over het Antwerps. Liesbeth Jochemsen is de auteur van De verdwenen prinses van Geografie, Het goud van de Gelaarsde Kat en (haar meest recente roman) Mozaïek van Geluk. Zoals al uit de titels van haar boeken blijkt, heeft Liesbeth een hart voor sprookjes. Ook schreef ze onder het pseudoniem Elizabeth Johanna de dichtbundel Ontdekkingsreis.
Ze heeft een column op Hier in Salland en publiceert regelmatig in verhalenbundels en op websites. Ze neemt ook deel aan schrijfwedstrijden. Liesbeth publiceerde op Out Of This World haar SF-verhaal ‘Specimen Honja’. Dit was een zogenaamd driewoordenverhaal (telt meer dan drie woorden!), een uitdaging die zij aanging toen ze in de Facebookgroep Maxi Mini Bieb Aurora Schrijver van de Maand was. Van Liesbeth verschijnt later ook nog een sprookje op Out Of This World. OOTW: Schreef je in je jeugd al verhalen? Zoja, hoe moeten we ons die verhalen voorstellen? Liesbeth: Al van kleins af aan schreef ik verhalen. Het begon toen meester Paul mij met veel geduld leerde dat meerdere letters achter elkaar een woord vormen, meerdere woorden achter elkaar een zin en wat je daar allemaal mee kunt doen. Ik heb mijn eerste boek daarom ook aan hem opgedragen. Mijn eerste verhalen waren uiteraard nog heel kinderlijk. Geschreven met potlood en hanenpoten, zoals alleen zevenjarigen dat kunnen. Ze gingen over dingen die een kind aanspreken, zoals uit logeren gaan of een bezoek aan de kinderboerderij. Die laatste noemde ik overigens in mijn vroege jeugd ‘de boerenkinderij’. Vanaf de middelbare school werden mijn verhalen wat langer. Soms zelfs meer dan twintig dubbel geschreven A4-tjes. Ik heb ze allemaal nog en sommige heb ik ook uitgewerkt op de computer. Vanzelfsprekend vond ik opstellen schrijven het leukste onderdeel van het vak Nederlands. Maar ook buiten die opdrachten om schreef ik veel verhalen, zowel thuis als in de kantine tijdens de pauzes op school. Mijn verhalen kregen toen vaak een wat duister tintje. Waarschijnlijk was dat een onbewuste manier om de moeilijke tijd op school te verwerken. Ik schreef echter o.a. ook drama's, Kerstverhalen en een sciencefiction Sinterklaasverhaal. OOTW: Las je in je jeugd en adolescentie al SF en fantasy? Wie waren je favoriete auteurs? En had je ook iets met horror? Liesbeth: In mijn jeugd las ik vooral bibliotheekboeken. Meestal waren dat historische romans, een genre dat ik nog steeds kan waarderen. Later ontdekte ik ook het fantastische genre. Bij ons in de bibliotheek was er voor de jeugd niet zoveel keuze in dat genre en internet stond toen nog in de kinderschoenen (ik ben opgegroeid in de jaren '90), vandaar dat ik weinig met het fantastische genre in aanraking kwam toen ik opgroeide. Wel las ik toen af en toe hertellingen van sprookjes. En thuis hadden we een verzameling boeken met sprookjes met bijbehorende cassettebandjes. Die heb ik ook veel gelezen. Maar dat ik echt meer fantasy en SF ben gaan lezen, is eigenlijk pas sinds de laatste jaren. Dankzij sociale media heb ik ontdekt hoe mooi en veelzijdig dat is. Ik had vroeger meerdere auteurs die ik goed vond: − Lynn Austin. Zij schrijft historische en Bijbelse romans. Haar trilogie over de Amerikaanse Burgeroorlog kan ik van harte aanbevelen. − Paul van Loon. Samen met mijn broer spaarde ik alle Griezelbusboeken van hem. Zodra er weer een boek uitkwam, gingen we met ons zakgeld naar de boekhandel. − Thea Beckmann. Haar historische romans vind ik nog steeds erg goed. Ik heb als kind ook wel eens iets van Tais Teng gelezen, in een verhalenbundel van Het Griezelgenootschap. Nu sta ik samen met hem (en een aantal andere auteurs) in de verhalenbundels De bar met de Duizend Deuren en Welkom in de broeikaswereld. Dat is zo gaaf! OOTW: Waar komt je fascinatie voor sprookjes vandaan? Wat zijn je favoriete sprookjes? Welke waarden vind je belangrijk in sprookjes? Denk je dat sprookjes voldoende door volwassenen naar waarde geschat worden? Liesbeth: Ik denk dat mijn fascinatie voor sprookjes komt door de luistersprookjes die wij vroeger hadden, maar precies weet ik het niet. Misschien ook wel door de Donald Duck waar we een abonnement op hadden en waar iedere week om gevochten werd. Mijn favoriete sprookje is ‘Belle en het Beest’. Vanwege de bibliotheek, maar ook omdat ik me als kind erg herkende in Belle. Wat ik jammer vind, is dat als ik vertel waar mijn boeken over gaan, dat men vaak meteen denkt dat ze het aan hun neefje van zes kunnen voorlezen. Dat kan natuurlijk ook liggen aan een gebrek aan marketing skills van mijn kant. Ik vind schrijven namelijk leuker dan al het gedoe eromheen. Interviews vind ik wel weer leuk. In ieder geval zijn mijn boeken en verhalen zeker niet voor kinderen geschreven. De originele sprookjes zijn vaak ook een stuk gruwelijker dan de zoetsappige versies van Disney. In mijn boeken blijkt dat ook. Zo wordt in Mozaïek van Geluk een huwelijk letterlijk geconsumeerd. OOTW: Wat gaf voor jou in 2016 de doorslag om meer tijd vrij te maken voor het schrijven van fictie? Liesbeth: Het was altijd al mijn droom om ooit mijn eigen boek uit te geven. Dankzij internet en de opkomst van selfpublishing platforms kwam die kans binnen handbereik. Ik had toen al een tijdje een langer verhaal klaar dat ik graag wilde publiceren. Koudwatervrees hield me tegen, totdat ik bedacht dat als ik het niet zou doen, ik dan spijt zou krijgen. En dus regelde ik een cover, herlas en verbeterde ik het verhaal heel wat keren en gaf het uit bij een selfpublishing platform. Ik wilde ook dat mensen mijn boek gingen kopen en lezen en dus waagde ik mijn eerste stappen op het gebied van marketing en promotie. Ik werd lid van verschillende boekengroepen op Facebook en zo is het langzaam gegroeid. OOTW: Je bent heel actief op sociale media en je website liesbethjochemsen.nl ziet er piekfijn uit. Hoe makkelijk is het om promo, schrijven, werk, gezinsleven en hobby’s in evenwicht te houden? Vind je dat je voldoende tijd hebt om te schrijven? Liesbeth: Dankjewel voor het compliment! Eerlijk gezegd spiek ik nog wel eens op websites van andere auteurs om van hen te leren. Op het moment dat ik dit schrijf (oktober) ben ik nog thuis. Begin juli is mijn dochter geboren en ik ga pas in november weer aan het werk. Ik heb momenteel dus best veel tijd om te schrijven en aan promotie te doen. Want eerlijk gezegd laat ik het huishouden nog wel eens liggen om te kunnen schrijven. Hoe het straks gaat als ik weer aan het werk ben, weet ik niet. Ik denk dat ik mezelf dan echt moet dwingen om tijd vrij te maken om te schrijven en die tijd ook echt daarvoor te gebruiken. Dus niet eindeloos op sociale media zitten of Wordfeud spelen. Een andere valkuil van mij is dat ik graag vooruit werk, en soms zelfs te veel. Als ik bijvoorbeeld voor mijn wekelijkse column op Hier in Salland al twee berichten heb ingepland en een veelvoud daarvan in concept heb staan, dan heb ik soms nog de neiging om bij een idee voor een nieuwe column dat meteen helemaal uit te werken. Ik heb voor mezelf ook meer rust in moeten bouwen. Ik blogde ooit wekelijks op mijn eigen website, naast de wekelijkse column op Hier in Salland. En dan heb ik ook nog een maandelijkse nieuwsbrief op mijn website. Natuurlijk werkte ik geregeld vooruit, maar ik ervoer toch de druk van: wat zou ik nu eens bloggen? En dan moest ik het bericht ook nog opmaken en inplannen. Om het wat relaxter te maken voor mezelf, blog ik nu nog maar eens per twee maanden op mijn website. Dat geeft een stuk meer rust. Als ik eenmaal in de schrijfflow zit, kan ik de tijd zo vergeten. Voordat mijn dochter er was, kon ik een hele middag schrijven (inclusief afleidingen tussendoor). Als ik later op de dag moest beginnen op mijn werk, dan ging ik ook vaak te lang door waardoor ik hard moest fietsen om op tijd te komen. Met een baby heb ik natuurlijk minder tijd, al doe ik haar ook wel eens in de draagzak op mijn buik om toch even een halfuurtje te kunnen schrijven. OOTW: De gedichten die je tussen 2003 en 2009 schreef bundelde je in Ontdekkingsreis. Pleeg je nu af en toe nog een gedicht? Zo ja, merk je of je thematiek intussen veranderd is? Wat trekt/trok jou aan in het schrijven van poëzie? Liesbeth: Op dit moment schrijf ik geen gedichten meer. Misschien ooit nog. Het was voor mij destijds een uitlaatklep. Ik schreef ze bij voorkeur bij kaarslicht, met klassieke muziek aan, zittend op mijn slaapkamer bij mijn ouders thuis. Veel gedichten zijn zo persoonlijk dat ik het doodeng vond om die naar buiten te brengen. Andere gedichten gingen over bekende passages uit de Bijbel of van het Christelijk geloof, zoals de Apostolische Geloofsbelijdenis. Ik vond het leuk om van dat soort teksten een berijmde versie te maken. Ook experimenteerde ik met acrostichons en verschillende rijmschema's. En ik probeerde een keer iets te schrijven in de stijl van Guido Gezelle. OOTW: Je doet regelmatig mee aan schrijfwedstrijden. Aan welke wedstrijden bewaar je de beste herinneringen, en waarom? Zat je ooit al in een wedstrijdjury? Zoja, vond je het een verrijkende ervaring? Liesbeth: De mooiste schrijfwedstrijd waar ik aan meedeed blijft die van Nachtwakers, georganiseerd door Godijn Publishing. Dat was de eerste schrijfwedstrijd waarmee ik een publicatie won (in de gelijknamige bundel). Maar ook aan Nevelkinderen (eveneens van Godijn Publishing) heb ik goede herinneringen. Voor die wedstrijd schreef ik mijn eerste SF-verhaal en dat werd ook nog gepubliceerd. En dat ik bij de lokale wedstrijd Beste Verhaal van Salland de derde prijs behaalde, is natuurlijk ook ontzettend gaaf. Ik heb nog nooit in een wedstrijdjury gezeten. Wel heb ik al meermaals verhalen mogen proeflezen van andere auteurs, daar leer ik zelf ook weer van. OOTW: Je gaat graag schrijfuitdagingen aan. Heb je een originele schrijfuitdaging voor de lezers van dit interview? Liesbeth: Vooral in Mozaïek van Geluk komen veel verschillende vertelvormen voor. Onder meer een pamflet, een acrostichon, limericks en een verhaal dat volledig uit dialoog bestaat. Maar ook bij mijn korte verhalen probeer ik graag dingen uit. Zo zijn mijn hoofdpersonen lang niet altijd menselijk en schreef ik een keer een verhaal in de vorm van een recept. Die laatste wordt in 2025 gepubliceerd in een themabundel rondom Alice in Wonderland bij Poespa Producties. (Alice in Spiegelland, nvdr.) Niet elke schrijfuitdaging werkt overigens. Ik experimenteerde bijvoorbeeld met een verhaal in de vorm van spelregels van een fictief spel en een verhaal in de eerste persoon meervoud. Die hebben allebei niet gewerkt, dus daar wil ik nog wat aan doen. OOTW: Je verhaal ‘Brieven der voorvaderen’ werd opgenomen in de door Johan Klein Haneveld voor Uitgeverij Macc samengestelde klimaatbundel ‘Welkom in de broeikaswereld’, die begin september uitkwam. Kan je ons vertellen in welke mate milieu en klimaatverandering een rol spelen in jouw persoonlijke en (eventueel) je professionele leven? En hoe je die invloed of bezorgdheid erover in je verhaal stopte? Liesbeth: Ik vind het klimaat zeer belangrijk en er wordt, naar mijn mening, te weinig rekening gehouden met de natuur. Terwijl we daar uiteindelijk allemaal van afhankelijk zijn. Vanuit mijn Christelijke achtergrond vind ik ook dat we goed/beter voor de schepping moeten zorgen. Ik stem op een partij die opkomt voor de natuur, ik eet lang niet elke dag een stukje vlees, ik gebruik een menstruatiecup en we hebben een abonnement op een wekelijks oogstaandeel van de Oosterwaarde, een biologisch landbouwbedrijf in Diepenveen. Verder doe ik sinds kort mee aan The Clothing Loop, waarbij mensen onderling kleding ruilen. Natuurlijk kan ik nog veel meer doen, ik ben echt geen heilig boontje wat dat betreft, maar alle beetjes helpen. Voor ‘Brieven der voorvaderen’ wilde ik oorspronkelijk een briefroman schrijven. Waarbij iemand uit de toekomst een brief stuurt naar iemand in het heden om te waarschuwen dat we echt beter ons best moeten doen om het klimaat te redden. Die persoon in het heden komt dan weer met allerlei excuses. Ik merkte echter al gauw dat een kort verhaal niet/minder geschikt is voor zo'n concept. Uiteindelijk bedacht ik dat men in de toekomst de mensheid in het heden wil waarschuwen. Ze hebben in de toekomst echter alleen de Bijbel als geschreven bron van het huidige heden, dus gebruiken ze die taal en laten zich daardoor inspireren om de mensen van vandaag te bereiken. Ik weet het, het klinkt vergezocht en het is nergens meer in het verhaal terug te vinden, maar dat was wel de basis van het verhaal. Het schrijven van een briefroman staat nog wel op mijn lijst met voornemens. OOTW: ‘Brieven der voorvaderen’ berust op een origineel concept. Het is wel vaker zo dat je verhalen gebaseerd zijn op een intrigerende verhaalstructuur, die wat afwijkt van het klassieke verhaal. Dat leidt tot verrassende en mooie resultaten. Kan je enkele voorbeelden met ons bespreken? En vind je, in het algemeen, dat auteurs best wel wat meer durf aan de dag mogen leggen als ze een verhaalconcept bedenken? Liesbeth: Ik noemde eerder in het interview al enkele voorbeelden van intrigerende verhaalstructuren, zoals een pamflet en een recept. Ook schreef ik eens een verhaal vanuit het perspectief van iemand wiens ziel/geest is opgesloten in een zandstenen kruis. Dat verhaal is gepubliceerd in de bundel Meer dan Menselijk. En onlangs ging ik de uitdaging aan om een verhaal te schrijven dat volledig uit spreekwoorden en gezegdes bestaat. Of auteurs wat meer lef moeten hebben, is lastig te zeggen. Niet ieder concept werkt namelijk voor elk verhaal. Daarnaast heb je als auteur natuurlijk wel de mogelijkheid om dingen aan te kaarten, zoals ongelijkheid. Maar helaas moet je tegenwoordig voorzichtig zijn met wat je zegt of schrijft, voor je het weet word je (online) bedreigd. En hoe goed je je onderzoek ook doet, je kunt het nooit iedereen naar de zin maken. Ik kan me goed voorstellen dat auteurs soms terughoudend zijn met wat ze schrijven, zeker bij persoonlijke en/of gevoelige onderwerpen. OOTW: Je verscheen al in heel wat verhalenbundels. Ongetwijfeld ben je met elke opname bijzonder blij. Maar zijn er bundels die een bijzondere plek in je hart veroverd hebben? Zoja, welke en waarom? Liesbeth: Nachtwakers is voor mij bijzonder omdat dat mijn eerste publicatie is die ik verdiende met een wedstrijd. Op De bar met de Duizend Deuren en Welkom in de Broeikaswereld ben ik ook trots. Ik werd namelijk voor die bundels gevraagd vanwege eerdere verhalen die ik publiceerde. En Meer dan Menselijk is een bijzonder project dat ik van iemand heb overgenomen, waarvan de opbrengsten naar het Autisme Fonds gaan. Een aantal van deze auteurs, waaronder ikzelf, hebben ook autisme. OOTW: Hoe bekijk jij het huidige Nederlandstalige SF/F/H-landschap? Ben je als auteur en als lezer tevreden? Wat kan volgens jou nog beter? Liesbeth: Er is tegenwoordig voor iedere smaak wel een passend Nederlandstalig SF/F/H-boek te vinden. Zeker dankzij groepen als de Sciencefiction en Fantasy Boekenclub. Maar helaas krijgen die boeken te weinig aandacht. Er kleeft toch een soort stigma op. En het is lastig opboksen tegen de stortvloed aan vertaalde boeken die wel in de boekwinkels liggen. Als ik hier verder op inga, dan krijgen we weer de eeuwige discussie over kwaliteit en zichtbaarheid. Er zijn zeker goede initiatieven, zoals deze site. Nu is het nog de kunst om die ook buiten het wereldje bekend te krijgen. Er zijn overigens ook boeken die wel degelijk tot het fantastische genre behoren, maar zo niet in de markt zijn gezet. Zoals Engel in Cassel van Pat Caron. In dat boek komt een engel keer op keer in het plaatsje Cassel terecht, telkens in een andere eeuw, om te proberen een oorlog te voorkomen. Je kunt dit boek lezen als een historische roman, maar het is natuurlijk ook sciencefiction. OOTW: Van welke boeken genoot je onlangs, binnen en buiten ‘het genre’? Waarom zou je ze aanraden? Liesbeth: Van buiten het genre genoot ik erg van Winteruren van Filip Bastien. Het gaat over de grote gebeurtenissen in het België van de 20e eeuw. Maar ook hoe die invloed hebben op de levens van gewone mensen en hoe een kleine actie van een individu later weer grote gevolgen kan hebben. Binnen het genre vond ik De prins en de naaister van Jen Wang erg mooi. Een aandoenlijke graphic novel over de liefde tussen een prins en een naaister, met een prachtige boodschap. Als Nederlandstalig boek vond ik De draak van Walarga van Aafke Pleket erg leuk. Dat is een originele draai aan de klassieke fantasy queeste, met een vleugje sciencefiction. OOTW: Lees je ook regelmatig in andere talen? Zo ja, welke zijn dat dan? En heb je ook daar leestips? Liesbeth: Nee, ik lees eigenlijk alleen in het Nederlands. Ik heb me vroeger wel eens door de Engelse versie van De graaf van Monte Cristo geworsteld, maar ik merkte dat mijn Engels ernstig tekort schoot. Natuurlijk kan ik daar wat aan doen, maar in het Nederlands zijn meer dan genoeg mooie boeken verschenen. Of eigenlijk nooit genoeg, maar je snapt vast wat ik bedoel. Wel kreeg ik een paar jaar geleden met Jolabokaflod een Engelstalig boek van Neil Gaiman cadeau, die moet ik toch een keertje gaan lezen. OOTW: Welke literaire projecten mogen we nog van jou verwachten de komende tijd? En wat is je droomproject? Liesbeth: Momenteel ben ik vooral bezig met het schrijven en publiceren van korte verhalen. Als ik genoeg verhalen binnen eenzelfde thema heb, komt er wellicht een verzamelbundel. Volgend jaar wordt er een verhaal van mij gepubliceerd in de bundel Bang voor spoken? van Poespa Producties uit België. Vanaf dan ben ik dus een internationaal gepubliceerde auteur! :-) Bij diezelfde uitgever verschijnt in 2025 een verhaal van mij in de eerder genoemde themabundel rondom Alice in Wonderland. Ik blijf meedoen aan wedstrijden, sta altijd open om mee te werken aan themabundels en zal ook zeker verhalen blijven insturen voor sites als OOTW. De website van Liesbeth Lees hier een aantal van haar verhalen Meer dan Menselijk In november publiceert Tais Teng bij Uitgeverij Macc de bundel ‘Gekleed in soepel mummieleer’, met verhalen gesitueerd in de wereld van Zothique, van Clark Ashton Smith. Tais verzorgt naast de verhalen natuurlijk ook de cover en de binnenillustraties, één per verhaal. We mochten van Tais onlangs ‘Het verhaal van de boerenzoon en de wonderbaarlijke lappenpop’ uit deze bundel publiceren op Out Of This World – waarvoor onze hartelijke dank! Tijd nu voor een interview over de bundel ‘Gekleed in soepel mummieleer’. OOTW: Beste Tais, via welke romans of verhalen leerde je Clark Ashton Smith kennen? Tais: Dat waren de Brunaboekjes waarin ook Lovecraft werd geïntroduceerd. Als ik het wel heb ging het om de Kolos van Ylourgne, een bundel met een redelijk griezelige omslag. Het titelverhaal beschreef in gruwelijk onsmakelijk detail de bouw van een Frankensteinachtig zombiemonster van mechaformaat. De meeste andere verhalen speelden echter in een absoluut wonderbaarlijk oord: Zothique, het laatste continent van de aarde, onder een zon die al begint te doven en als een nagloeiende kool in de hemel hangt. De steden zijn halfverlaten en liggen in een ring van tombes die door lijkenvreters en demonen bevolkt worden. Ik was stil van bewondering en besloot dat ik daar ook eens zou rondlopen. Later dan, als ik een stuk beter kon schrijven. Dat duurde even en gebeurde eigenlijk min of meer bij toeval. Ik had net een bundel met Duizend-en-een-nacht verhalen geschreven, Welkom mijn prooi, en had zin om daarin door te schrijven, maar dan wel net even anders. Ik realiseerde mij dat de Zothiqueverhalen daar perfect aan voldeden. Het was een wild en exotisch woestijnland vol duistere magie. Als eerste schreef ik ‘Praying to Thasaidon’ wat ik prompt verkocht aan een Amerikaans tijdschrift. Daarna kwam ik in een massieve flow terecht en eindigde ten slotte met niet minder dan eenentwintig verhalen. Ongeveer de helft was in het Engels en die moest ik vertalen toen ik een Zothique-bundel bij uitgeverij Macc mocht maken. Zoals altijd bij vertalen bleken de Nederlandse versies net iets mooier te zijn dan de Engelse, zodat ik de Engelse daarop herschreef met mijn nieuwe vondsten. OOTW: Las je tegelijk ook genreverwante tijdgenoten? Tais: Gretig is het juiste woord. Je had de onovertroffen Lovecraft die met zijn kosmische monsters een prachtige mengelmoes van sciencefiction en griezel wist neer te zetten. Al vond ik, als puber, zijn hoofdpersonen wel een beetje passieve klungels. Nee, neem dan de Sword & Sorcery van Robert E. Howard: Conan zou zelfs bij het verschijnen van Cthulhu niet aarzelen om brullend, en zwaaiend met zijn dubbele strijdbijl, op Hem af te stormen. Terwijl de Gray Mouser van Fritz Leiber steels onder de staart van een draak zou doorkruipen om zijn eieren uit zijn gouden nest te roven. En dan heb ik het nog niet eens over de zeer voortvarende dames als Red Sonya of Jirel of Joiry… Ik krijg soms het verwijt dat mijn vrouwen altijd van die stoere dames zijn en je nooit eens een heerlijk kwijnend en melancholiek gothic meisje tegenkomt. Tja, dat heb ik aan Jirel en Sonya te danken. Die tijd bracht zoveel meesterlijke griezelaars voort: William Hope Hodgson met zijn Night Land en die ijselijk Stem in de nacht. Lord Dunsany met sprookjes vol kalme maar diep in je ziel kruipende griezel. Toen ik dit soort verhalen begon te lezen, heette het in de bibliotheek nog spookverhalen en had niemand van horror of griezel gehoord. En nu vergat ik verdorie Edgar Allan Poe, die mij de prachtigste nachtmerries bezorgde met de gehypnotiseerde dode man die tot slijm uiteenvalt als zijn trance wordt doorbroken. OOTW: Wat trok jou specifiek aan in Smiths Zothique-verhalen, die in Weird Tales verschenen (1932-1951) en in 1970 door Lin Carter gebundeld werden voor Ballantine Books? Tais: Het waren vooral de taal en de prachtige vergezichten die hij wist neer te zetten. Niet alleen Zothique, maar ook de roestbruine woestijnen van Mars en de absoluut vreemde wereld van zijn sciencefiction. Hij was een grote stylist, maar geen bijster goede plotter: de omgeving en de gebeurtenissen waren, net als bij zijn goede vriend Lovecraft, belangrijker dan de hoofdpersonen. Niet dat ik daar onder het lezen vroeger ook maar het minste bezwaar tegen had. OOTW: In welke mate wijkt jouw versie van Zothique (eventueel) een beetje af van Smiths versie? Tais: Ik ga nergens tegen zijn canon in, maar heb het wel flink aangevuld. Ik moest wel omdat ik eenentwintig verhalen schreef, wat een stuk meer is dan de zestien van Clark Ashton Smith. Mijn verhalen zijn een hommage aan Clark Ashton Smith, geen pastiche en ik probeer zijn schrijfstijl ook niet na te bootsen. Waar ik naar streef, is eenzelfde gevoel van het wonderbaarlijke en diepe vreemdheid. Het hielp ook dat ik flink wat griezelboeken geschreven heb, ik schat zo'n veertig, en dat ik net als CAS dol ben op glinsterende en galmende woorden. Hij noemde ze 'lapidary words', 'met edelstenen bezette klanken.' De verhalen in GEKLEED IN SOEPEL MUMMIELEER zijn zo'n 20% Clark Ashton Smith en 80% Tais Teng. Ik heb zijn kosmologie een beetje aangepast: de dovende zon past prima in Clark Ashton Smiths tijd, maar is voor ons geen bruikbare sciencefiction meer. De wetenschappers geloofden toen dat de zon straalde door langzaam in te krimpen en misschien niet meer dan zo'n honderd miljoen jaar te gaan had. Je vindt hetzelfde beeld in The Time Machine van H. G. Wells of The Night Land van William Hope Hodgson. Goed, de versie van Tais Teng: In het Zesde Tijdperk van de Mens zwelt de zon op tot een rode reus en verslindt Mercurius en Venus. De aarde zou hetzelfde lot te wachten staan als de technomagisters uit die tijd de aarde niet verplaatst hadden naar de baan van Jupiter. Bij een conjunctie kun je de wolkenbanden en de maantjes van die planeet met het blote oog zien. De zon zelf is zelfs op die afstand nog steeds aanzienlijk groter dan de onze. Je hebt je hele hand nodig om haar schijf te bedekken: een duimnagel volstaat niet langer. Haar lichtkracht is echter veel lager: Zothique is in een robijnen schemering gehuld en zelfs overdag kun je de sterren in de hemel zien. Het was ook leuk om met bepaalde vooroordelen uit die tijd te spelen. De zwarte bewoners van Ilcar worden steevast als kannibalen neergezet en wrede wilden. In mijn versie zijn ze iets veel vreemders. Citaat: “Noordwestelijk vind je de resten van het keizerrijk van Ilcar. Haar bewoners zijn geduchte strijders, die mensenvlees als een delicatesse beschouwen. Ze zijn de oudste bewoners van Zothique, met een nachtzwarte huid om de steeds feller brandende zon van het Zesde Tijdperk van de Mens te overleven. Volgens hun overlevering zijn zij de enige ware mensen en de andere volkeren niet meer dan golems en gedrochten die in de retorten van alchemisten zijn gebrouwen om de wereld weer te bevolken na de Negentiende Extinctie.” Ten slotte Zothique zelf: de verhalen van CAS spelen zich voornamelijk in paleizen, graftombes en verlaten landschappen af. Ik ben meer een grote-steden-mens: ik heb de steden die hij enkel noemt tot metropolen uitgebouwd waarvan ik elke steeg en machtige brug ken. In mijn wereld vind je Pharaad met het mijlhoge standbeeld van de godin van de perverse liefde, Aramoan met zijn wrede koning die een gazolbavogel als kroon draagt, Zul-Bah-Sair met zijn lijken-verslindende god. OOTW: Smith schreef ook een Zothique-gedicht. Hou je zelf van prozagedichten? En heb je er een in ‘Gekleed in soepel mummieleer’ gestopt? Tais: Ik heb het gedicht nog geprobeerd op te sporen maar het is van het internet verwijderd door een nieuwe uitgever van Clark Ashton Smiths werk. Elk verhaal en gedicht was tot voor kort te vinden in eldritchdark.com, maar ja, daar verdien je geen geld mee... Ik heb net de site opgespoord via de Wayback Machine en naar de gedichten gekeken. Voor mij werken ze niet, omdat het gerijm mij irriteert. Zijn prose poems daarentegen vind ik prachtig. Prose poems, prozagedichten, zijn miniverhaaltjes, soms niet meer dan een paar regels. Ze zijn sterk beeldend en gaan meestal over een intense emotie. Het beeld en het gevoel zijn het belangrijkst. Een plot is niet nodig en kan soms zelfs hinderlijk zijn. Frank Norbert Rieter heeft onlangs Clark Ashton Smiths prozagedichten naar het Nederlands vertaald. Toen ik van dat project hoorde, heb ik meteen aangeboden binnenillustraties en een omslag te maken, Het werd een prachtig gebonden boekje met losse omslag en leeslint met de titel HEIMWEE NAAR HET ONBEKENDE. Behalve dat het om een van mijn favoriete schrijvers ging, ben ik dol op prozagedichten. Ik kan mij zelfs een veteraan noemen. Destijds heeft Uitgeverij Verschijnsel een bundel met 130 prozagedichten van mij uitgegeven met aardig wat illustraties: STEDEN VAN ZILVER EN LEISTEEN. Drie voorbeeldjes: PARK DALI Op amper vijf minuten van de jeugdherberg vind je de ingang van het park al en de toegang is gratis. Twee zwart serpentijnen uilen flankeren de gietijzeren boog met het devies ‘Saltraped Ancur’, woorden die de maestro steevast weigerde te vertalen. De uilen balanceren schalen met marmeren appels en ananassen op hun spitse oortjes. Uit de vruchtenpracht rijzen naakte nimfen op die slechts gekleed zijn in bandeliers van gietijzeren sleutels en een crux ansata heffen waarop een grijnzende pad hurkt met een juweel in zijn voorhoofd. De gezichten van de nimfen zullen je bekend voorkomen en dit thema wordt nog vele malen herhaald in de rest van het park. De maestro vond dat je een goed idee niet vaak genoeg kunt gebruiken. Een man in een rolstoel met suikerspinroze rupsbanden verkoopt plattegronden van het labyrint. Uiteraard zijn geen twee kaarten hetzelfde. Daar kun je ook zakjes met geroosterde bidsprinkhanen voor de dieren aanschaffen evenals de obligate smeltende horloges. Ze liggen kil en glibberig in je hand en slaken zo nu en dan een pruttelende zucht. Het verdient aanbeveling een druppel bloed in de Bodemloze Poel te laten vallen of beter nog, een flinke guts als je ietwat bijziend bent. Terwijl het bloed door het slijmerige water expandeert, zal het drie, vier hartenkloppen lang het gezicht van je ware liefde tonen. Het verhaal gaat dat ook Casanova een druppel in haar diepte liet ploffen en glimlachend terugkeerde. ‘Wie was het?’ informeerde een vriend. ‘De beeldschone Inelda? Francesca di Comari? Het meisje dat ezelworsten verkoopt op de markt en altijd een dotterbloem in haar vlecht steekt?’ De meesterminnaar schudde zijn hoofd. ‘Ik zag niemand. Geen enkel gezicht en nu begrijp ik dat alle vrouwen mijn ware geliefden zijn.’ DE STRANDEN VAN DE HEMEL De stranden van het Paradijs liggen bezaaid met tepelroze parels. Andere zeejuwelen gloeien met het onnavolgbare blauwgrijs van de ogen van je eerste geliefde (hoewel je als vijfjarige bij die kleuterjuf nooit verder kwam dan een kuis kusje op de wang). Na elke golf rollen de parels terug en hun geratel vervult de doden met een machteloze weemoed. Ongedoopte kinderen hurken langs de vloedlijn en wenden hun ogen zelden af van het schermpje van hun Gameboys. Supermario Ultimo heeft hier elf miljoen levels en men fluistert dat het Laatste Oordeel zich zal voltrekken zodra onze onverschrokken loodgieter de Graal vastgrijpt. COSTA NIGRA Dit is de onherbergzame kust waar alle kwade dromen aanspoelen, de nachtmerries, de verzuurde verlangens, de zompige roddels. Na elke storm struinen de jutters in lieslaarzen langs de vloedlijn en vullen hun netten met valse grimassen waar het sarcasme nog vanaf druipt, met doorweekte teddyberen, poppen met maar één arm en een rode strik die een akelig vaal roze gebleekt is. De jutters zijn onveranderlijk oude vrouwen met gezichten als verkreukelde maskers waarin geen enkele rimpel een lachrimpel is. Ze zoeken hun eigen kwade woorden die als slangen de zee in glipten, hun roddels die als zwarte ballonnen op de herfstwind meedreven. Alleen als ze die allemaal terug hebben gevonden en in de vuurkorf verbrand hebben, kunnen ze terugkeren naar hun dorp. Dan zullen hun kleinkinderen hen weer herkennen en ‘Oma’ noemen. OOTW: Lin Carter zorgde er in de bundel uit 1970 voor dat de verhalen (waar mogelijk) chronologisch geordend waren, zodat de bundel min of meer als een roman kon worden gelezen. Opteerde je ook voor deze formule in ‘Gekleed in soepel mummieleer’ of koos je bewust voor compleet aparte verhalen gesitueerd in dezelfde wereld, elkaar niet opvolgend in de tijd? Waarom maakte je de ene of de andere keuze?
Tais: Ze staan in min of meer chronologische volgorde en zijn heel licht met elkaar verbonden. Soms ontmoeten hoofdpersonen uit verschillende verhalen elkaar. Zo zijn de grafroofster en de heler uit 'Maanmagie' een juwelierswinkel begonnen, waar de oplichter uit 'De god die schaterlacht als een bonte specht' een zilveren ketting voor zijn geliefde koopt. Drie verhalen vormen een chronologische reeks: ● Hoe graaf Ustarids zevende zoon zijn geluk en fortuin vond. ● De god die schaterlacht als een bonte specht. ● Hoe te handelen bij het ontwaken naast een gewurgde graaf, een vijfstappenplan. OOTW: De illustraties maken natuurlijk integraal deel uit van je bundel. Specifiek voor deze bundel, werkte je eerst de verhalen uit en daarna de illustraties, of omgekeerd, of liep dat mooi door elkaar en beïnvloedde het ene medium het andere? Tais: Soms heb ik al een tekening die een verhaal inspireert, maar meestal begin ik pas met het plaatje als ik halverwege het verhaal ben. Een enkele keer moet ik aan het eind het verhaal of de tekening aanpassen. Zo had ik bij HOE GRAAF USTARIDS ZEVENDE ZOON ZIJN GELUK EN FORTUIN VOND het perfecte plaatje al in de aanbieding. In het verhaal wordt een zevende zoon traditioneel op zijn zestiende verjaardag uit het kasteel gebonjourd. De zevende zoon is namelijk net een zoon te veel. Nummer zes, de oudste, zal de graaf opvolgen, met de vijfde zoon als reserve voor het geval de aspirantgraaf in een kippenbotje stikt of een ever zijn buik openrijt, nummer vier wordt een vadsige abt in een rijk klooster, terwijl de andere een mooie loopbaan als officier of handelsprins wacht. Op het plaatje zie je een schichtig kijkende jongeling die een laatste blik werpt op het kasteel. Nadat ik het verhaal af had, keek ik nog eens naar het plaatje en merkte een vervelend detail op. Shit, ik heb hem een zwaard gegeven en dat past helemaal niet in het verhaal. Hij wordt volstrekt platzak de wijde wereld in geschopt. En hij houdt het zwaard net zo goed vast, alsof hij aarzelt tussen trekken of definitief wegsteken. Of wacht, wacht... Stel dat het zwaard nu juist een rotstreek is van de kamerheer die de zoon hartgrondig haat en zich met de uitzetting belast heeft? Ik schreef onderstaande stukjes alsnog in het verhaal en het werd er alleen maar beter van. De kamerheer raakte Lebbans voorhoofd met zijn zegelring aan. Een ijskoude vinger streek over Lebbans gezicht, zigzagde over zijn wangen. ‘Wat?’ ‘Ik wiste je tatoeages. In opdracht van je vader. Nu je toch geen familie meer bent...’ ‘Mogen ghûls op je botten knagen en Thasaidon je ziel verslinden!’ vervloekte Lebban de kamerheer. ‘Die heeft wel wat beters te doen,’ grinnikte de ploert. ‘Bovendien, alleen de vloek van een magister of een hooggeborene heeft enig effect. Jij hebt geen enkele status meer.’ Hij stak zijn hand op. ‘Wacht. Ik vergeet iets. ’ Hij knipte met zijn vingers en een bediende snelde aan met een zwaard op een satijnen kussen. Met een grijns overhandigde hij Lebban het wapen. ‘Zelfs een zevende zoon hoort het kasteel niet ongewapend te verlaten.’ De heft was ingelegd met goud en de ivoren schede rijkelijk ingelegd met vonkende edelstenen. Dat valt mij weer van hem mee. Zonder zwaard voelt het zo verdraaid naakt. Buiten de poort beklopte Lebban zijn zakken, trok zijn riem los. Een dunne beurs tuimelde op het mos. Hoe hard hij ook schudde, er tuimelde zelfs geen koperstuk uit. Het zij zo. Ik heb mijn zwaard nog. Voor een huurling valt er altijd wel geld te verdienen. Hij trok het wapen uit de schede en het lemmet bleek gelakt eikenhout. Een oefenzwaardje. Het ivoor van de schede bleek gewitte ossenhoorn, de edelstenen gekleurd glas. Hij siste, slingerde het zwaard de braambosjes in. Een moment stond hij daar met gebalde vuisten en toen verschoof er iets in zijn brein. Zelfs een nepzwaard heeft een zekere waarde. Er is dat spreekwoord over de gegeven muilezel... Lebban wrong zich de doornranken langs, raapte het zwaard op. Gelukkig zijn noch het verhaal, noch de tekening definitief tot het boek gedrukt is... OOTW: Je staat onder andere bekend om je prachtige verhaaltitels. Wat vind je persoonlijk de allermooiste titel in deze nieuwe verhalenbundel? Tais: Mijn twee favorieten zijn 'De gewijde stilte van dodensteden, door geen voetstap verstoord' en 'Hoe te handelen bij het ontwaken naast een gewurgde graaf, een vijfstappenplan'. Ik stuur de bijbehorende plaatjes mee omdat voor mij beeld en tekst één geheel vormen. Frans van der Eem kennen we als auteur van ultrakorte verhalen, zeer korte verhalen en langere verhalen. Hij schrijft in verschillende genres. Sinds 2019 schrijft hij fulltime. Hij heeft intussen tientallen publicaties op zijn naam staan, een aantal daarvan bij Godijn Publishing. Op Out Of This World (her)publiceerde hij dit jaar zijn verhalen ‘De spreukendief’ en ‘Op de grens van land en water’.
September 2023 was een mooie maand voor Frans: hij werd voor de tweede achtereenvolgende keer genomineerd voor de Baarnse Literatuurprijs (vorig jaar werd hij er derde en won hij de Publieksprijs), zag een verhaal gepubliceerd in de themabundel ‘Welkom in de broeikaswereld’ van Johan Klein Haneveld, zijn Sherlock Holmes-pastiche ‘De zaak van de perverse androide’ haalde de nieuwe EdgeZero-bundel en hij schreef een van de twee bonusverhalen in ‘Verhalen vol nevels’, dit jaar het thema van de zomerwedstrijd van Marceline de Waard. OOTW: Beste Frans, dank je voor je tijd! We vallen meteen maar met de deur in huis. Van harte proficiat met je opname in de EdgeZero-bundel. Je verhaal is hoogst vermakelijk en Sherlock Holmes waardig. Waar werd het eerder gepubliceerd? En in welke mate ben je gefascineerd door Sherlock Holmes? Is dit je eerste opname in een EdgeZero-bundel? Frans: Hoi Finn, dank je wel. Een primeur dit, mijn eerste interview als schrijver! Ik hou niet van de spotlights. Ik schreef ‘Androïde’ voor een wedstrijd van Fantasize, gebaseerd op illustraties. Ik koos voor een tekening van een monsterlijke ‘hond’ door Marcel van der Sleen. Het verhaal kreeg een eervolle vermelding en werd gepubliceerd op de website van Fantasize. Ik dacht direct aan The Hound of the Baskervilles en dan is voor een SF-forum de steampunk niet ver weg. Ik heb van Sherlock Holmes het verzamelde werk (Penguin) en diverse uitgaven van de bekende bundels, en herlees elk jaar een aantal verhalen. Mijn fascinatie met SH ontstond in de tijd dat ik veel klassieke (Engelse) detectives las: van Conan Doyle tot Christie, Ngaio Marsh en John Dickson Carr. Alleen SH was een blijvertje, vooral door de verhaalkunst van Conan Doyle. Ik heb namelijk een grote bewondering voor schrijvers die hun ambacht zo professioneel mogelijk uitoefenen, zoals - bruggetje! - de pulpschrijvers uit de jaren twintig en dertig, en vooral de SF-schrijvers uit ‘The Golden Years of SF’. Dit is mijn eerste publicatie in EdgeZero. Het was onderdeel van mijn tweede jaarlijkse inzending, van in totaal vijf verhalen. Ik ben geen toegewijde SF-schrijver, ik hou sowieso niet van rigide genre-indelingen, en dus moet het maar zo uitkomen. OOTW: Kan je ons vertellen hoe je betrokken raakte bij ‘Verhalen vol nevels’? Schreef je je bonusverhaal heel specifiek voor de bundel of greep je terug naar een ouder idee dat net mooi paste binnen het thema? Kan je ons vertellen over eventuele eerdere projecten waarbij je met Marceline samenwerkte? Frans: Laat ik met Marceline beginnen: zij is een van mijn twee Schrijfmuzen. Onder die naam hebben zij, Nel Goudriaan en ik een appgroepje. Ik heb Marceline, net als Nel, leren kennen in de zomer van 2017, in de groep ‘Ultrakorte verhalen’. Van mijn 300+ schrijfvrienden op FB (ik ben er alleen actief als de schrijver Frans van der Eem, een pseudoniem) zijn zij persoonlijke vrienden geworden. Los van het feit dat Marceline een ravissante roodharige is en lief en leuk, et cetera, heb ik enorme bewondering voor de wijze waarop zij omgaat met haar schrijverschap. Inderdaad: ambachtelijk professioneel. Ik was dan ook met veel plezier ‘tegenlezer’ (in de zin van: tegenwicht bieden) van haar nieuwe roman ‘Nevels’. Presentatie zondag 1 oktober 2023 in Schiedam. Ik deed mee aan vorige edities van Marcelines thematische zomerwedstrijd, maar dit jaar schreef ik dus buiten mededinging een bonusverhaal. Dat zit zo: ik ontvang soms schrijvers in mijn ‘Boshuis’ op de Veluwe. Vorig jaar onder meer de winnaars van de zomerwedstrijd ‘Eilanders’, waaronder ikzelf met het weird fantasyverhaal ‘Een veilige haven’. (Nvdr : Dit verhaal werd eerder deze week gepubliceerd op OOTW.) Die bijeenkomst was ontzettend leuk, om niet te zeggen: een veelbesproken schrijversfeest, en krijgt dit jaar een vervolg. Om belangenverstrengelingen te voorkomen, dit keer van mij geen wedstrijdverhaal, maar een soort toetje. Door Marceline overigens bestempeld als ‘kinky’ … OOTW: Je spannende en humoristische verhaal ‘De spreukendief’, waarin zoveel schwung zit, en je in een prachtige wereld gesitueerde verhaal ‘Op de grens van land en water’ tonen duidelijk hoe je hart klopt voor fantasy. Met welke fantasy groeide je op? En las je ook veel SF en horror? Frans: ‘De spreukendief’ is in feite een Jack Vance - pastiche, dus dank voor dat ‘humor’ en ‘schwung’! Voor Vance heb ik altijd een enorme bewondering gehad, al sinds hij voor het eerst werd gepubliceerd door Meulenhoff. Hij is een grootmeester van zowel de SF (Tschai, Duivelsprinsen, de Alastor-reeks) als de fantasy (De stervende aarde, Cugel, Lyonesse). Zijn vertel- en verbeeldingskracht, speelsheid, humor en vooral een weldadig gebrek aan moralisme zijn ongeëvenaard. Ik herinner me dat ik ook wel eens wat ‘Vanciaans’ wilde proberen na een lunch met de in de Nederlandstalige genrelectuur unieke Tais Teng, die niet ver bij mij vandaan woont. Thijs schrijft namelijk ook wel eens verhalen in de stijl van Vance (en zeer recentelijk Clark Ashton Smiths ‘Zothique’) en vertelde mij daarover. ‘Op de grens van land en water’ had ik ook zomaar kunnen schrijven voor een van de themabundels van Johan Klein Haneveld, maar ik zond dit verhaal al in 2019 in voor de wedstrijd ‘Nachtwakers’ van Godijn Publishing. Daar werd ik 20ste. Als inzending voor EdgeZero haalde het de jaarlijkse bundel niet. Overigens beschouw ik dit verhaal beslist niet als fantasy; het is SF! Het weerspiegelt, net als mijn verhaal voor Johans ‘Broeikas’, mijn fascinatie voor stagnatie / stilstand (land) en beweging (water). En mijn focus op ‘setting’, voor mij zowel de fysieke als de psychologische omgeving van de hoofdpersoon waarmee zij / hij (ik werk veel met vrouwelijke HP’s) in interactie is. Anekdote: mijn vrouw Mirjam, die fysisch geograaf is, vindt land helemaal niet onbeweeglijk! SFFH las ik ‘binge’ van mijn 12de tot 28ste (1966-1982). Merendeels Engelstalige science fiction; fantasy en horror ook wel, maar toch veel minder. Daarna richtte ik me op literatuur, vooral de Engelstalige / Amerikaanse. Voor genrelectuur kreeg ik pas weer belangstelling toen ik online Johan Klein Haneveld leerde kennen. Hij, een generatie jonger dan ik, bleek als schrijver gevormd te zijn door de SF in de boekenkast van zijn vader, dezelfde boeken als die op mijn planken stonden (en nog steeds staan)! Inmiddels herlees ik veel ‘oude’ en lees ik veel nieuwe SF. Voor dat laatste is Johan duidelijk mijn leidsman, mede door zijn geweldig geschreven recensies op Hebban en GoodReads. Fantasy lees ik alleen in de moderne vormen, zoals weird fantasy. De traditionele (‘high’) fantasy vind ik behoorlijk infantiel. Horror kent terecht een paar iconen (Machen, Hodgson), maar is veelal een doodgeboren kindje (pun intended). Lovecraft is overschat (achterhaald?) als schrijver. Tot slot: wars als ik ben van afgebakende genres, pleit ik voor ‘cross-overs’, in inhoud, vorm en in stijl. Ik noem de grandioze graphic novels van Alan Moore en Jacen Burrows (naar Lovecraft), de SF horror van Alien en de naar fantasy neigende SF van Silverbergs Majipoor. OOTW: Hoe kijk je naar de huidige Nederlandstalige SF/F/H-scène? Wat doen we goed, wat kan volgens jou nog wat beter? Frans: Ik moet beginnen met een disclaimer: ik lees steeds meer Nederlandstalige SFFH, maar lang niet alles. Dat ik er meer van lees, heeft alles te maken met - daar-is-t-ie weer - Johan Klein Haneveld. Met hem heb ik het ook vaak privé over SFFH. Wij zijn het daarbij deels eens, maar ik ben veel meer uitgesproken dan Johan. Hij houdt me dan - vooral inhoudelijk - bij de les. Ik ben de afgelopen paar jaar behoorlijk kritisch geweest op NL-SFFH, maar stel dat steeds meer bij. Kern van mijn mening was het in zichzelf gekeerde van de NL-SFFH. De goegemeente deed weinig moeite om zich buiten eigen kringen te profileren. Daarbij moest (en moet) ik altijd een beetje lachen over de NL-versies van ComicCons, waar mensen rondlopen die zich hullen in zelfgehaakte tafelkleden en schoudertassen. Vast heel gezellig, maar ik ben er te nuchter voor. Ik chargeer hier natuurlijk. Bewust. Want ik hou wel van een beetje uitdagen. Ik wil overigens benadrukken dat m.i. aan het bovengenoemde vooral de fantasy debet is. Want dat is in Nederland toch een beetje huilen met de pet op: een en al traditionele (high) fantasy à la Tolkien. Adolescentenschrijfsels bij kaarslicht, steeds vaker vermomd als YA. De paar goeden (Tais Teng als genoemd, naast de sword & sorcery van Johan Klein Haneveld) niet te na gesproken. Maar waar blijft bijvoorbeeld de moderne weird en/of urban fantasy, zoals die allang gemeengoed is in de Angelsaksische genrewereld? N.B. Ik ben niet “van de horror” en laat dit hier buiten beschouwing. Dat ik geen fan ben van Eddy C. Bertin, zoals jij, is een andere discussie. Bertin was in ieder geval een ambachtelijke schrijver en daarvoor had ik waardering. Science fiction in Nederland is een ander verhaal. Ik lees steeds meer goede NL-SF: Johan, Tais Teng (& Jaap Boekestein), Jasper Polane, Roderick Leeuwenhart et al. En, het mag gezegd, een verademing vergeleken met de knullige NL-SF van de jaren zestig en zeventig. Een aparte zin wijd ik hier aan Charles van Wettum, een SF-schrijver met mooie ideeën en een geweldige stijl. En dat voor een natuurkundige-op-leeftijd! Het zijn ook genoemde schrijvers die zich proberen te profileren in het buitenland. Zo lees ik net dat Roderick, die overigens een heuse literaire agent heeft, een verhaal heeft verkocht aan Analog! Al met al vind ik dat de NL-SFFH-schrijvers een voorbeeld moeten nemen aan hun Angelsaksische collegae. Daar geldt “publish or perish”. Profileer je of blijf ronddraaien in eigen kring. Overigens is er geen enkel bezwaar tegen dat laatste, maar dan ook niet zeuren over “exposure”, hè. Tot slot nog even een van mijn stokpaardjes: de vermeende tegenstelling tussen literatuur en (genre)lectuur. Dat bestaat, maar dan volgens mij heel eenduidig: “literatuur” is een literair waardeoordeel, toepasbaar op welk genre dan ook. Gelaagdheid, subtekst, een verhaal-in-een-verhaal, karakterontwikkeling, interactie tussen personages en omgeving (setting), stijl, et cetera, zijn daarvoor criteria. Ik lees geregeld superieure SF, die is geschreven door literaire schrijvers, zowel in binnen- als in buitenland. Zij maken effectief gebruik van het genre. “Omgekeerd” mogen SFFH-schrijvers zich van mij wel vaker bedienen van (lees: verdiepen in) literaire technieken. Het zou hun verhalen verrijken. Enkele voorbeelden: Gene Wolfe, J.G. Ballard, Ursula LeGuin, Octavia Butler, Robert Silverberg, Adrian Tchaikovsky, N.K. Jemisin. OOTW: Schreef je ook al fictie voor je je er in 2019 op ging toeleggen? Je schreef natuurlijk je hele carrière lang al, onder andere als journalist en (web)redacteur. In welke mate is je non-fictie doorgesijpeld in je fictie? Frans: Het gebruikelijke antwoord: ik heb altijd al fictie willen schrijven, maar het kwam er niet zo van. Naast mijn werk ook nog gedisciplineerd schrijven, zoals Marceline dat kan, was voor mij niet weggelegd, mede door al mijn belangstellingen en korte aandachtsspanne. Ook nu nog heb ik er veel moeite mee. Ik lees (natuurlijk) heel veel, heb een sociaal leven en kijk ook veel streaming-series. Dat laatste kan ik trouwens iedere schrijver aanraden, naast de verplichte kost van veel lezen, want de scripts worden steeds beter! Zie ‘Station Eleven’ (dystopisch, maar hoe dystopisch is dystopisch eigenlijk?) en ‘The last of us’ (dystopisch, maar dan vooral in het hoofd van de protagonist). Het schrijven van non-fictie (journalistiek, advertorials, webcontent, copywriting) heeft mij als schrijver onmiskenbaar gevormd. Dan heb ik het niet over de mij kenmerkende schrijfstijlen (beeldend, ironie, humor, melancholie), maar wel over soberheid en helderheid, en het opbouwen van een goed verhaal. En, niet te vergeten: goede zinnen! OOTW: Je studeerde destijds (onder andere) af als historicus. Hebben historische verhalen een bijzondere plek in je hart? Schrijf en/of lees je die liever dan andere verhalen, of moeten we dat helemaal niet zo nauw zien? Frans: Ik was van de ambachten en de ongelukken. Na wat ‘omzwervingen’, die ik wijt aan de vermaledijde, onzekere jaren zestig en zeventig, ging ik op rijpere leeftijd in Utrecht geschiedenis studeren. Ik studeerde uiteindelijk af als overzees (= koloniaal) en sociaal-economisch historicus. Al tijdens mijn studie ging ik freelance werken voor een organisatieadviesbureau als ‘projectsecretaris’ ( = regelneef), waarna ik altijd freelancer / ZZP’er ben gebleven. Als historicus heb ik nooit gewerkt, maar voor geschiedenis ben ik een warme belangstelling blijven houden. Ook op fictiegebied. Een aantal van mijn verhalen heeft dan ook een historische component, al dan niet direct. Ik zie dat trouwens breed: in mijn SF besteed ik altijd aandacht aan ‘het verleden’. Mijn studie, die ik iedereen kan aanraden, draagt bij aan een goede behandeling daarvan; veel schrijvers van historische fictie doen met het verleden wat helaas veel SF-schrijvers doen met de toekomst: rechtlijnig interpoleren. Maar zo werkt het niet. Geschiedschrijving en toekomstbeschrijving zijn antropologie, psyschologie, sociologie, et cetera, ineen. En dus zeker niet die achterlijk deterministische psychohistorie van Foundation. Waarin Asimov natuurlijk ook een deuk slaat met zijn Muildier, maar deze ‘deus ex machina’ is eerder een soort ‘MacGuffin’: iets op zichzelf staands. Ik zie geschiedschrijving net als goede SF dus meer als ‘extrapoleren’: het schatten van een waarde die buiten het bereik van een set gegevens valt. En dan moet je als schrijver en/of historicus met de billen bloot. Wat overigens m.i. de enige manier is om iets te bereiken. OOTW: Je zou momenteel werken aan een historische roman. Kan je ons iets meer vertellen over het thema en de tijd waarin je roman zich situeert? Frans: Het wordt een roman gebaseerd op een goed gedocumenteerde gebeurtenis uit onze koloniale geschiedenis. Er zijn meerdere boeken over verschenen, zowel non-fictie als fictie, en van een van deze boeken zijn de (Nederlandse) filmrechten verkocht. Reden voor mij om verder niets te zeggen over onderwerp en inhoud, maar inhoudelijk zal mijn boek ‘hetzelfde’ zijn. Ik wil (ga!) me echter onderscheiden door - naast mijn eigen stijl - perspectief en vorm. Ik wil mijn roman namelijk structureren als een moderne TV-serie. Dat scheelt Netflix een hoop moeite! OOTW: Heb je nog andere literaire plannen die je graag met ons deelt? En wat is je droomproject? Wens er maar op los! Frans: Ik ben en blijf een schrijver (en liefhebber) van korte verhalen. Ooit schreef en publiceerde ik een novelle (‘Maaiveld’; Godijn Publishing), maar het schrijven ervan vond ik een kwelling door de lengte. Wat je ook ziet aan het resultaat. Maar aan die kwelling toegeven vind ik een zwaktebod, dus ik ga zeker nog eens een novelle (en een tweede roman?) proberen. Verder wil ik hoog eindigen in de drie bekendste wedstrijden van Hebban (Harland, Goeken, Dorrestein), te beginnen met Harland dit jaar. En ik wil in 2024 voor de derde achtereenvolgende keer genomineerd worden voor de Baarnse Literatuurprijs. Al was het alleen maar vanwege de hartelijke bijeenkomst, hun goedgevulde goodie bag en de lunch erna met geliefden en vrienden! En vanzelfsprekend stuur ik mijn ‘Broeikas’-verhaal in voor EdgeZero. Over Ganymedes 24 denk ik nog na. Maar eerst nog mijn bijdrage aan jouw Alice-project! Een verhaal over een kittig meisje, een konijnenhol, een spiegel, vreemde edoch bekende types en … het speelt niet in Wonderland! [Nvdr: verhalenbundel ‘Alice in Spiegelland’] De nieuwe EdgeZero-bundel is vanaf oktober te koop op Amazon. Meer info over EdgeZero (inclusief de verhalen van eerdere edities) vind je hier http://www.edge-zero.com/ Het eBook ‘Verhalen vol nevels’ is te koop bij Ambilicious: https://boektiek.ambilicious.nl/verhalen-vol-nevels-eboek OOTW: Jeroen, je verhalen, romans en non-fictie laten een brede interessesfeer vermoeden. Welk genre wekte in je jeugd je interesse in literatuur? Is dat ook het genre waarin je later zelf je eerste verhalen pleegde?
Jeroen: Als kind las ik enkel strips en vroegen mijn ouders zich bezorgd af of ik ooit wel ‘een echt boek’ zou lezen. Dat veranderde op mijn elfde, met beroemde historische verhalen die naar de jeugd waren toegeschreven (Ben Hur, Spartacus en -jawel – De Leeuw van Vlaanderen), met Karl May en dan ineens met science fiction. Dat genre heeft van mij een veellezer gemaakt. Het duurde lang eer ik de Literatuur (met hoofdletter L) ontdekte, maar SF ben ik altijd blijven lezen. OOTW: Een terugkerend thema in een aantal van je werken is de Tweede Wereldoorlog. Hoe ontstond deze interesse? Jeroen: Dat heeft enerzijds met mijn studie te maken. Ik specialiseerde me als historicus in het stalinisme en dan wordt de Tweede Wereldoorlog vanzelf een belangrijk subthema. Anderzijds is die interesse gestimuleerd door familieverhalen. Mijn moeder heeft een bewogen en avontuurlijke bezettingstijd meegemaakt, mijn grootvader had nauwe banden met de weerstand. De Hongerwinter, het Bombardement van Rotterdam, De razzia’s, De onderduik – allemaal met hoofdletters uitgesproken – gingen in verhaalvorm lang mee in onze familie. Mijn moeder schreef zelf korte misdaadverhalen en heeft er een vijftiental gepubliceerd. Ab Visser en Koos van Zomeren hebben haar begin jaren tachtig gestimuleerd om het eens met een roman te proberen, maar hoewel ze pogingen ondernam kwam het er nooit van. Mijn roman ‘Nu ik je Nooit meer Zie’, uit 2020, is deels die roman die mijn moeder nooit geschreven heeft en waarin ik haar ook (in fictieve vorm) een hoofdrol heb gegeven, evenals mijn vader en zelfs het appartement van mijn grootouders. Toch speelt de oorlog ook in andere romans een grote rol en ik vrees dat het thema mij nooit los zal laten. De Tweede Wereldoorlog is dan ook dé grote gebeurtenis geweest in het leven van de hele generatie van mijn ouders, maar eigenlijk is er na 1945 geen gebeurtenis van die omvang meer geweest, althans in ons deel van Europa. Bovendien leent het tijdvak zich geweldig voor intriges en geheimen, en voor ethische kwestie. Je kunt het hele leven op scherp zetten in die context. OOTW: Merk je dat je journalistieke activiteiten je fictie beïnvloed hebben? Zoja, hoe? Ben je momenteel nog als journalist actief? Jeroen: Mijn journalistieke werk brengt me op plekken die in mijn romans een rol spelen. Dat geldt bijvoorbeeld voor Parijs en dat geldt voor een hoofdpersoon als Max von Tretlow in mijn laatste oorlogsroman, ‘Laatste Lente aan de Seine’. Het is geen toeval dat hij in het burgerleven architect is, omdat ik veel schrijf over architectuur. Maar omgekeerd: als ik met mijn vrouw in 2013 een maand door Laos rondreis tijdens een vakantie, leidt dat toch weer tot allerlei reportages (vooral over koffieplantages), tot een reisboek (‘Het Land onder de Witte Parasol’) en tot drie romans in de Graham Marquand reeks van mijn alter ego Roel Thijssen. Ik ben drieëndertig jaar geleden freelance journalist geworden en ik ben van plan dat nog heel lang te blijven. Een pensioenuitkering ooit zal helpen om wat financiële druk van de ketel te halen maar niet om te doen stoppen. Er is dus zeker beïnvloeding, maar ook stoornis. Als ik te veel opdrachten heb, kan ik niet aan een boek of verhaal werken, en omgekeerd: als ik een week doorschrijf aan een boek, moet ik dat later journalistiek ‘bezuren’, met te veel achterstand. OOTW: Vermoedelijk kruipt heel wat tijd in je research voor historische romans en spionage- en misdaadromans. Doe je voor je SF-verhalen ook steevast research of vertrek je daar enkel en alleen vanuit ‘een idee’? Hoe anders is trouwens je aanpak bij het schrijven van verschillende genres in het algemeen? Jeroen: Het laatste. SF schrijf ik veel meer intuïtief, terwijl ik een roman tevoren zorgvuldig opzet, zoals een tapijtwever zijn getouw. De mozaïekroman ‘Behuisde Tijd’ (2018) werd geïnspireerd door een leegstaande villa waar ik dagelijks langs wandelde met de hond en waar ik op den duur steeds vaker de verwilderde tuin betrad en ging rondzwerven. Dat eerste stadium van opborrelende ideeën, personages, vage plotlijnen en halve zinnen vind ik altijd erg intrigerend, alsof er iemand anders in je hoofd aan het fluisteren is. Een SF-verhaal schrijven heeft meer verwantschap met dichten, terwijl een roman meer lijkt op een zeer breed uitgesponnen reportage of essay. Enkel als ik erg diep in een hoofdstuk zit begint dat intuïtieve ook een rol te spelen. OOTW: Schrijf je liefst langere tijd verhalen of romans in hetzelfde genre, om dan te wisselen, of heb je nood aan nog wat meer afwisseling, en switch je sneller van genre? Hoe belangrijk is het voor jou als auteur om je in verschillende genres te kunnen uitdrukken? Jeroen: De SF-wereld is wat besloten en klein, met romans krijg je een bredere weerklank. Bovendien verdien ik geld met die romans, ruim onvoldoende om er van te leven maar toch genoeg om het als substantieel deel van mijn inkomen te beschouwen. Het maakt me niet uit in welk genre ik schrijf, maar ik heb gemerkt dat ik wel een beetje verslaafd ben geraakt aan het magisch-realistische element, en dat kun je eigenlijk enkel in SF kwijt. Desondanks ontdek ik tot mijn eigen verbazing dat in sommige historische romans, zoals in ‘Het Birma Bedrog’, dat deels langs de rivier Kwai en in de Jappenkampen speelt, toch een magisch-realistisch element is geslopen. OOTW: Heb je een voorkeur voor het schrijven (en lezen) van romans of korte verhalen? Welke korte verhalen beschouw je zelf als je beste? Jeroen: Ik kan evenzeer genieten van een geslaagd essay over de Duitse dichter Gottfried Benn als van een kort verhaal in Ganymedes of een roman. Ik heb in de loop der jaren tientallen essays in literaire tijdschriften gepubliceerd (vooral in Deus ex Machina) en dat is dubbel plezier: plezier in je eigen schrijven en schaven, maar ook in dat van de auteur over wie je schrijft, alsof je op twee niveaus bezig bent. Van mijn korte verhalen vind ik die in ‘Behuisde Tijd' de beste, vanwege de onderlinge samenhang (wat Johan Klein Haneveld in een bespreking verleidde de term ‘mozaïekroman’ erop te plakken, heel terecht). OOTW: Hoe kwam je indertijd bij Stichting Fantastische Vertellingen terecht? Wat voor bijdragen leverde je aan het tijdschrift Fantastische Vertellingen? Verschenen jouw verhalen ook in andere bladen? Hoe kwam je op het pseudoniem Max Moragie? Jeroen: Ik denk dat ik iets over dit tijdschrift las in ‘Orbit’ en toen een brief schreef aan Remco. In die tijd correspondeerde iedereen als een bezetene. Er was niks leukers dan ’s ochtends naar de brievenbus lopen om te kijken of er tussen de rekeningen voor je vader een handgeschreven envelop voor jezelf zat. De eerste stap naar de volwassenheid: ik ben een geadresseerde! Er waren natuurlijk meer jongeren die Remco contacteerden en zo is er een groepje vrijwilligers rond dat tijdschrift ontstaan, een groepje dat dan weer uitgroeide tot een vriendenkliek. Bauke Muntz, Pieter Spronck en Paul Harland sprongen eruit. We zagen elkaar heel geregeld in Amsterdam, waar Remco op zijn beurt weer connecties had in de krakerswereld van destijds, inclusief een heus liefje, met punkkapsel en leren jasje. Wij waren nog van die brave kereltjes, dus de eerste jaren ontdekten we niet alleen de wereld van het redigeren, drukken en schrijven, maar ook het wereldse Amsterdam, de drank, de bruine kroegen en het fenomeen van de laatste trein die net voor je neus wegreed. Tegelijk met deze Amsterdamse club waren er de Vlamingen. Wij werden, als aanstormend talent of in ieder geval als jonge snaken die zichzelf zo zagen en presenteerden, wat onder de hoede genomen door ervaren en vooral échte auteurs, zoals Eddy Bertin, Bob Van Laerhoven en vooral Julien Raasveld. Vooral de laatste bleek een zeer aimabele en grappige man. We zakten geregeld af naar Antwerpen en Gent en toen ik als student een lief kreeg nabij Brussel begon ik zelf steeds meer weekenden in België door te brengen. Julien werd en een mentor en een goede vriend, ook voor literatuur in bredere zin. Dankzij hem ben ik begin jaren negentig verhuisd naar Antwerpen. Herman J. Claeys was een andere, maar dan meer op politiek vlak. Dankzij hem kon ik de eerste schreden zetten op het pad van de professionele journalistiek, in het maandblad ‘De Vrije Socialist’. In die jaren negentig zakte de SF naar de achtergrond en omdat Remco inmiddels een heel gezin had en een heuse carrière, kwam ook Fantastische Vertellingen op een lager pitje te staan. Paul Harland emigreerde naar Engeland en zelfs naar Japan. Pas in de nieuwe eeuw kwam FV bij mij weer meer in beeld, en automatisch ook de SF. In Remco’s Fantastische Vertellingen publiceerde ik interviews (enfin, ik begon dat vak zo een beetje te leren) en besprekingen, maar geen fictie. Andere kritische bijdragen verschenen in literaire bladen, waarbij het Vlaamse ‘Diogenes’, van Henri Floris Jespers weer de eerste opstap naar professionalisme vormde. Remco stond aan de basis van alles. Hij vormde de eerste opstapsteen. Hij was ook een fantastische vriend, een grappige, boeiende en warme mens, en hij is dat altijd gebleven. Het pseudoniem Max Moragie ontstond in 2003. Ik werkte als freelance lector voor Manteau en op verzoek van uitgever Wim Verheije begon ik aan een eerste eigen misdaadroman. Hij was het beu dat ik altijd maar werk van anderen beoordeelde en redigeerde en zelf nooit fictie schreef. Omdat ik ook misdaadromans recenseerde en auteurs interviewde voor Knack, vond ik het niet kies om onder mijn eigen naam romans te publiceren. Een neef attendeerde mij op de ‘uitgestorven’ naam Moragie. Onze Vlaamse overgrootmoeder was de laatste Moragie in vrouwelijke lijn, dus die achternaam mochten wij gebruiken. Ik ben daardoor de enige levende Moragie. Daarmee heb ik gelijk een groepje genealogen in Pas-de-Calais in verwarring gebracht. Ze lazen iets over mijn debuut ‘Bezettingsgeld’op het internet. ‘Hoe kan dat nou? We zijn toch uitgestorven?’ was het commentaar. Ik heb ze dan maar gerustgesteld, vanaf deze kant van het graf. OOTW: Wat voor SF lees je zelf graag? Kunnen ook fantasy en horror jou bekoren? Jeroen: Ik ben typisch old school. Mijn grote favorieten waren (en zijn) Philip Dick en Jim Ballard, maar ik ben ook een groot fan van Clifford Simak (poëtisch), van Roger Zelazny (avontuurlijk), John Wyndham (typisch Brits), Robert Heinlein (geweldige humor en stijl) en zelfs van A.E. Van Vogt. Fantasy heb ik altijd veel te clichématig gevonden, hoewel ik heb genoten van de serie ‘Game of Thrones’, maar horror las ik vroeger wel graag (Lovecraft, Straub, Matheson). Maar ook daar mogen de clichés niet overheersen. Liever een hoogst originele weerwolfroman als ‘Zwarter dan u denkt’, van Jack Williamson, dan de zoveelste zombietroep. OOTW: Over SF en horror gesproken… Wat trekt jou aan in het oeuvre van Eddy C. Bertin, over wie je het essay ‘De Gentse nachtschrijver ECB’ (Fantastische Vertellingen-47, september 2018) schreef? Jeroen: Eddy was een fantastisch figuur. Geregeld totaal onverstaanbaar, door de sigaar in zijn mond en de drank in zijn maag, maar meestal erg leuk en charmant. Ik heb zijn korte verhalen en romans indertijd verslonden en ik bewonderde zijn veelzijdigheid en tomeloze energie. Zijn oeuvre barst van de originele ideeën en wendingen, al ontdekte ik later pas dat het stilistisch veel mankementen vertoonde. Julien Raasveld heeft meer dan één verhaal of roman van hem geredigeerd. Ik herinner me dat hij eens opmerkte: ‘Als ik een manuscript van hem onder ogen krijg, ga ik eerst de woorden ‘gans’ en ‘langsheen’ en ‘doorheen’ schrappen. Dat kan ik blindelings doen, zo vaak staan die woorden erin, volkomen overbodig. Daarna begint het eigenlijke werk pas.’ Het waren boezemvrienden. Maar de opgekalefaterde verhalen en romans werden ook vertaald en soms herdrukt. Hij was een fenomeen in de Lage Landen. Ik heb trouwens jaren eerder een essay geschreven over zijn roman ‘De Schaduw van de Raaf’ en dat boek vergeleken met ‘Wer war Edgar Allen’ van Peter Rosei en met de informatie uit de biografie over Poe van Marie Bonaparte, ook weer voor Deus ex Machina. OOTW: Vind je dat het anno 2023 nog mogelijk is om origineel uit de hoek te komen als SF/F/H-auteur? Waar schuilen volgens jou nog kansen voor auteurs? Jeroen: Ik denk dat het steeds moeilijker wordt thematisch het warm water of het wiel uit te vinden, maar je kunt gerust blijven variëren. Het gevaar voor een SF-auteur is zich te verliezen in details: in technische of kwasi-historische uitweidingen die de vaart maar remmen. Ik betrap hedendaagse auteurs er ook wel eens op te ‘hip’ te willen zijn. Vrouwelijke personages zijn altijd vreselijk stoer, ongelooflijk sexy, ongeremd en uiteraard gruwelijk slim. Ze proberen daarmee modern te zijn en niet-tuttig, maar het effect is soms oubollig. Ook stilistisch laten ze zich soms helemaal gaan – in actiescènes of in grappen en grollen. SF biedt een ongekende vrijheid, maar je moet die vrijheid wel weten te hanteren. Trop is te veel. De grootsheid van de oudere schrijvers – ook die van de Benelux – was juist hun vermogen zich te beheersen. Mede om die reden herlees ik vaak liever een oude roman dan dat ik een nieuwe ter hand neem, wat niet wegneemt dat ook de nieuwe generatie aangename verrassingen oplevert en dat ik te weinig op de hoogte ben om er een goed oordeel over te vormen. Ganymedes verrast me toch elk jaar weer aangenaam. De grote belofte is volgens mij Johan Klein Haneveld, die mijns inziens een stevige brug heeft geslagen tussen oude subgenres, als de space opera en nieuwe thema’s, als de broeikaswereld. OOTW: Een terugkerende vraag bij OOTW… Hoe denk jij dat we de oorspronkelijk Nederlandstalige SF/F/H naar een nog hoger niveau kunnen tillen? Jeroen: Philip Dick zei ooit: ‘Als je goede SF wilt schrijven, lees dan vooral goede literatuur. Lees Hemingway, lees Kafka, en probeer dan pas zelf een SF verhaal op papier te zetten.’ Ik sluit me daar bij aan. Wie enkel SF, fantasy of horror leest, dreigt een tunnelvisie te ontwikkelen. Je vervalt in de clichés, je denkt dat een goede plot alles is, je verwaarloost de stijl en de psychologie die toch als fundering moeten dienen. SF-lezers zijn veellezers, zijn goede lezers ook. Het genre is daardoor een uitstekend bodem om daarnaast ook andere fictie tot je te nemen en je zo te bekwamen. Schrijven begint nu eenmaal met lezen. Lezen is al een beetje zelf schrijven en zelf schrijven is ook altijd kritisch jezelf lezen. SF is méér dan alleen ontspanning. Het is een bij uitstek maatschappijkritisch genre en meer dan één SF roman, of het er nu een van de Russische gebroeders Strugatsky of ‘The Day of the Triffids’ van Wyndham is, heeft een grote invloed uitgeoefend op de politieke bewustwording van lezers. Er wordt in dat verband altijd maar gesproken over Orwell en Huxley , maar in de SF heb ik meer dan één andere ‘1984’ en ‘Brave New World’ ontdekt. In ons eigen taalgebied vind ik dat gelden voor bepaalde verhalen van Paul van Leeuwenkamp, van Julien Raasveld en niet te vergeten Frank Roger. OOTW: Raad je SF/F/H-auteurs aan om ook in andere genres te publiceren? Waarom (niet)? Jeroen: Ik raad het zeker aan, maar ik weet dat ‘een naam’ in de SF geen aanbeveling is voor publicatie in een ander genre. Misdaad en SF vormden van oudsher een beetje communicerende vaten. Guido Eekhaut heeft in beide genres een goede reputatie opgebouwd, maar voor de rest… heb je eenmaal een naam als SF-schrijver, dan dreig je niet meer serieus te worden genomen in andere genres. Het beste benut je pseudoniemen voor elk ander genre, zodat ze het in eerste instantie ‘niet zien’. OOTW: Kan je ons enkele dark horses aanraden in de verschillende genres die je leest en waarin je publiceert? Zo’n boeken waarvan je denkt, hm, die verdienen een groter publiek. Jeroen: Laat ik me beperken tot de SF: de vroeg gestorven Robert Holdstock publiceerde enkele romans die me hebben getroffen als bijzonder goed opgebouwd, zeer origineel en ook een beetje magisch-realistisch. In één ervan wordt Guido Eekhaut nog geëerd met een eigen stad. De twee waren dan ook bevriend. Ze zijn vertaald als Prisma Pockets: ‘Waar de Tijdwind Waait’ en ‘Ziende Blind’. Ook het nooit vertaalde ‘On Wings of Song’ van Thomas Dish beschouw ik als een absolute parel, misschien als zo’n ‘1984’ en ‘Brave New World’ tegelijk. Het boek beschrijft de Verenigde Staten zoals ze er wellicht over enkele jaren gaan uitzien, een toekomstbeeld dat Dish neerpende halverwege de jaren zeventig. Een boek als dit beschouw ik als grootse Literatuur tout court. Weer een bewijs dat het neerbuigende onderscheid in genres die ‘maar’ bellettrie’ zouden zijn, soms compleet misplaatst is. OOTW: Welke literaire projecten mogen we van jou verwachten in de nabije toekomst? Heb je verre-droomprojecten die je graag ooit zou realiseren? Jeroen: Ik denk dat er nog wel enkele novellen en verhalen in het genre van de SF zullen komen, en een drietal historische romans, waarvan er een tijdens de laatste wereldoorlog speelt en een kort na de eerste. In gedachten staan die al klaar voor de drukker. Het is eigenlijk een reeks met het fascime als centraal thema. De eerste speelde tijdens de fundering ervan in de jaren dertig, de tweede ging over de weg uit het fascisme. Helaas is deze vreselijke ideologie terug van weggeweest en is het thema dus niet zo historisch als ik eigenlijk gewild had. Misschien is die thematische keuze ook een beetje beïnvloed door mijn vak. Als journalist sta je nu eenmaal midden in de wereld. Geschiedenis is overal en werkt altijd door, maar het is het hier en nu waarin je boeken ontstaan en de wereld in geduwd worden. De historische romans van Jeroen Kuypers zijn verschenen bij uitgeverij Marmer, evenals de zes romans in de Graham Marquand reeks onder het pseudoniem Roel Thijssen. Als Max Moragie publiceerde hij vier misdaadromans bij de uitgeverijen Manteau en Houtekiet en drie SF-werken bij de Stichting Fantastische Vertellingen in de Rare Boekjes Reeks. Mike Jansen kennen we als SF/F/H-auteur, mede-organisator van de EdgeZero-Award en bijbehorende bundel (samen met Peter Kaptein) en samensteller van de “In de Polder”-verhalenbundels. Mike schrijft zowel in het Engels als in het Nederlands. Zijn werk is in 14 talen vertaald. Mike is niet alleen een bijzonder productieve auteur, hij enthousiasmeert ook anderen met zijn aanstekelijke energie.
OOTW: Op je website lezen we dat je je eerste verhaal in 1991 publiceerde. Schreef je toen al een hele tijd of publiceerde je al van bij aanvang? Schreef je vanaf het prille begin SF/F/H of probeerde je ook andere genres uit? Hoe ontstond jouw interesse voor SF/F/H? Mike: Voor ik daadwerkelijk een verhaal schreef en publiceerde, werkte ik met mijn collega-studenten aan role-playing adventures. Dus scenario’s uitwerken en die dan met een groep spelers spelen. Ik produceerde redelijk wat achtergrondmateriaal, dus ook verhalen over karakters die in de wereld die we gecreëerd hadden een rol speelden. In 1990 deed een van die collega-studenten (Max Hirschfeld) mee aan de King Kong Award en hij daagde me uit het jaar erna ook mee te doen. Dat deed ik met het verhaal Duivelse Goddelijkheid, dat de Rob Voorenprijs voor beste nieuwe auteur won. Mijn eerste schrijfsels waren dus specifiek role-playing fantasy stukken, van dat proza waar je de dobbelstenen bijna hoort rollen (looking at you, Dragonlance Saga!!!) Ik heb nooit een specifieke voorliefde voor SF, F of H gehad en dat kwam ook meer omdat ik al vanaf mijn zesde ongeveer alles aan fantastiek las waar ik mijn handen op kon krijgen. Dus toen ik begon te schrijven, deed ik dat in het genre waar ik op dat moment zin in had: Fantasy, “de laatste draak”, science fiction, “Duivelse goddelijkheid”, magisch realisme, “Korangar”, horror, “Kinderen van de maan”. Wel merkte ik dat ik soms technieken, stijl of elementen in verhalen toepaste die ik daarvoor in boeken gelezen had. Als schrijver blijf je nu eenmaal leren. Mijn eerste bewuste interesse voor het genre kwam van “De nacht van Abaddon” van Felix Thijssen. Toen ik dat boek las, ik zal ergens tussen 6 en 7 zijn geweest, wilde ik meer. Sindsdien nooit meer gestopt. Rond 8/9 las ik “De hobbit” en “In de ban van de ring” (de uitgave van 1973 met die kerkblaadjes) en toen ik net 11 was verhuisde ik al naar de grotemensenbibliotheek omdat ik de kleinemensenbieb ongeveer uit had. Het genre-deel dan, voor de ‘normale’ boeken had ik maar weinig interesse, want te saai. Ik was al van heel jong een ‘sense-of-wonder’ verslaafde. OOTW: Je neemt vaak deel aan verhalenwedstrijden, dikwijls met succes. Zijn er tips die je met mede-auteurs wilt delen? Wat trekt jou precies aan in wedstrijden? En hoe moeilijk vind je het om op thema te schrijven? Mike: Wat ik vooral wil meegeven is dat je geen deadlineknuffelaar moet uithangen zoals ik helaas nog te vaak doe. Dan schrijf ik nog even een 5k verhaal in de laatste uren voor de deadline. Gelukkig schrijf ik aardig op routine en redigeer tijdens het schrijven, dus de tekst is bijna foutloos, maar da’s niet iedereen gegeven. Een andere tip: bedenk dat wedstrijden doorgaans een jury-sport zijn. Dat betekent meestal dat je met een middle-of-the-road verhaal het ver kunt schoppen. Experimenten, extreme verhalen, zullen door enkelen gewaardeerd worden, maar zeker niet door iedereen. Anecdote: In de eerste ronde van een wedstrijd eruit liggen omdat je hardcore SF verhaal niet gewaardeerd wordt door de overduidelijk fantasy-liefhebbende juryleden die je verhaal toegewezen hebben gekregen. Voor mij zijn wedstrijden precies dat: krachtmetingen tussen schrijvers en moge de beste winnen. Overigens is mijn doel nooit om daadwerkelijk te ‘winnen’, dat is leuk, maar mijn doel is bij de top 10% te zitten. Dus als er 200 verhalen worden ingestuurd, zit ik graag bij de eerste 20. Ik zie dat als winst, omdat dit soort wedstrijden door een jury worden beoordeeld. En als je zoals ik heeel veeel juryrapporten hebt gelezen en zelf in 10+ jury’s hebt gezeten, dan weet je dat er een hoge mate van subjectiviteit in de beoordeling zit. En dan is top 20 ineens best bijzonder. Thema’s vind ik over het algemeen prima. Ik kan er altijd wel een verhaal omheen verzinnen, waarbij ik dan wel probeer de grenzen op te zoeken. Zoals bijvoorbeeld bij Waterloper, bij uitstek een thema-wedstrijd, vind je meestal wel een thema dat je inspiratie geeft. Soms wat meer, soms wat minder. Een enkele keer kom ik een thema tegen waarvan ik moet zeggen: nee, hier kan ik niets bij bedenken. OOTW: Hoe kwam je op het idee om met de “In de Polder”-reeks te beginnen? En had je van meet af aan al meerdere delen/thema’s in gedachten? Wie was er van in het begin bij de reeks betrokken? Mike: Ik had dat jaar de EdgeZero bundel –geloof ik-- vrij snel klaar en ik had net wat Lovecraftbundels gelezen. Toen bedacht ik me: waarom niet zelf een Lovecraftbundel maken, waarvoor ik dan de beste schrijvers van Nederland en Vlaanderen uitnodig? Dankzij EdgeZero had ik een goed idee wie die schrijvers waren en die heb ik dan ook uitgenodigd. Het jaar erop wilde ik dat weer doen, dit keer met verhalen à la William Hodgson, maar ik had het nogal druk dus die uitgave moest ik een jaartje uitstellen. Maar hij is er gekomen en daarna had ik eigenlijk een serie in handen, dus waarom niet meteen verder gaan? De “In de Polder”-serie is dus niet van tevoren bedacht of zo. Sommige ideeën groeien heel organisch, dit is er zo een. EdgeZero draai ik eigenlijk alleen. Ik overleg soms met Peter Kaptein, die de boel stevig sponsort, elk jaar weer, en ik krijg hulp van verschillende kennissen in het veld, zoals Laura Scheepers en Sigrid Lensink-Damen, met name op redactievlak van de EdgeZero bundels. OOTW: EdgeZero biedt auteurs een prachtige kans om een reeds gepubliceerd verhaal of een wedstrijdverhaal in een mooie bundel te laten verschijnen. Ik heb de indruk dat jaar na jaar het aantal inzendingen stijgt. Toch zou je verwachten dat nog veel meer auteurs hun verhalen (die aan de criteria voldoen) inzenden. Waarom denk je dat sommige auteurs deze kans aan zich voorbij laten gaan? Overtuig hen gerust via dit interview om toch hun verhalen in te zenden. Mike: EdgeZero biedt niet alleen een mooie publicatie, maar betaalt ook voor die publicatie. Dat was een van de zaken die ik wilde aanpakken. Ook al is het maar een cent per woord, ik vind dat de schrijvers in ieder geval iets moeten krijgen voor hun werk. In navolging gingen Vonk en HollandSF ook betalen voor publicaties. En dat mogen er meer worden. De manier van werken is ingegeven door “The Year’s Best SF” serie van Gardner Dozois. Je ziet dat vaker in de States, dat er best-of bundels worden uitgegeven. Daarbij was ik zelf heel benieuwd naar de ingezonden verhalen van schrijvers in den lande, maar meestal verdwijnen die verhalen na de wedstrijd in een stoffige la. En zoals ik al eerder aangaf, het kan best zijn dat je verhaal meer verdient dan die la. Daarom dus vorig jaar gepubliceerde verhalen en verhalen die hebben meegedaan aan een wedstrijd in het vorige jaar insturen. Niets mis met een second opinion, zou ik denken. Qua aantallen verschilt het per jaar. Het gemiddelde zal inmiddels op zo’n 130 verhalen liggen, maar dat fluctueert dus van 93 op z’n laagst tot 179 dit jaar. Wat ik wel zie is dat er een vrij grote groep schrijvers is die enkel aan een van de grote wedstrijden meedoet en daarna niet meer naar verhaal of publicatie omkijkt, met name bij de Harland Prijs. Ik vind dat jammer. Ik zie natuurlijk elk jaar de gebruikelijke schrijvers voorbijkomen: Jaap Boekestein, Tais Teng, Jan J.B. Kuipers, Guido Eekhaut, Frank Roger, Django Mathijsen, Anaid Haen en ikzelf. Ik hoop elk jaar dat ik weer een nieuwe schrijver voor de serie mag optekenen en zo een opstapje kan vormen voor nieuw talent. OOTW: Kijkende naar de inzendingen voor EdgeZero over de jaren heen, zie je dan dat er zowat evenveel verhalen in elk genre (SF/F/H) ingezonden worden, en zag je daar evolutie in de voorbije jaren? Mike: De verdeling is door de jaren heen redelijk gelijk gebleven. Zo’n 65-70% is fantasy, sprookjes, magisch realisme. Dan is er het stukje SF, van hardcore tot science-fantasy, meestal zo’n 20%. Horror is zeldzaam, tussen de 5 en 10% van de verhalen en dan meestal fantasy-horror of SF-horror. Pure horror (hoe je dat ook omschrijft) kom ik eigenlijk zelden tegen. En altijd die drie of vier verhalen die elke vorm van genre-toekenning hardnekkig weigeren. OOTW: In welk genre schrijf je zelf het liefst verhalen? Heb je een voorkeur? Mike: Ik ben een all-rounder. Ik schrijf net zo lief hard SF als (dark) fantasy of horror. Ik wissel wel af met verhalen, dus ik schrijf zelden achter elkaar hetzelfde genre. Ik heb daar niet echt een voorkeur in, dat zit bij mij meer in de complexiteit van het verhaal, daar ligt mijn uitdaging. Een verhaal zo schrijven dat het op meerdere manieren gelezen en uitgelegd kan worden. (zie bijvoorbeeld mijn interview met Deborah van Duin op Fantasize over onze analyse van ‘De Bron’) Zie: https://www.fantasize.nl/tag/de-bron/ OOTW: Wie zijn jouw literaire voorbeelden binnen de SF/F/H, in het Nederlandstalige taalgebied en internationaal? Mike: Qua Nederlands begon ik ooit met Felix Thijssen, later Wim Gijsen. In de grote Haarlemse bibliotheek kwam ik een boekje van een schrijver met een exotische naam tegen. “Aan de oevers van de nacht” van een zekere Tais Teng. Ik was hogelijk verbaasd toen ik erachter kwam dat dat een Nederlander was. Ook Eddy Bertin kwam ik daar voor het eerst tegen. Tijdens de King Kong Award van 1991 ontmoette ik Paul Harland. In de jaren 90 gaf ik met Roelof Goudriaan boeken uit van de toen bekendere auteurs met Babel Publications. Internationaal, dat zijn er nogal wat… Dan Simmons, Tolkien, Orson Scott Card, Larry Niven, Jack Vance, Isaac Asimov, Terry Brooks, David Eddings, Neil Stephenson, Robert Jordan, George R.R. Martin, Glen Cook, Iain Banks, Tanith Lee, H.P. Lovecraft en nog veel meer. Mijn thuisbieb bevat zo’n 5000 fysieke boeken, ebooks nog veel meer. OOTW: Wat trekt jou als lezer het meest aan in een boek? Ideeën, stijl, plot? Of vind je dat echt alles moet kloppen voor een volwaardige leeservaring? Mike: Het is een combinatie. Het idee moet aanspreken, het plot moet meeslepend zijn, de stijl moet uitnodigend zijn en je het verhaal in kunnen zuigen. En daarbinnen zijn natuurlijk talloze variaties en gradaties denkbaar. Een goed verhaal staat op zichzelf. Ik geef meestal voorkeur aan boeken die wat buiten de gangbare paden treden of die bestaande tropes een interessante draai geven. ‘Complexe’ boeken kan ik soms ook waarderen omdat de schrijver dan niet terugschrikt voor het benoemen van ingewikkelde theorieën en/of technologie. OOTW: Beroepsmatig zit je in de sector van computerbeveiliging. Je schreef samen met je oud-collega Erik Westhovens twee spannende boeken over ransomware: ‘13. Ransomwared’ en ‘13. Ransomwared - with your back against the wall’. Zou je de boeken als cyberthrillers beschrijven of is deze term hier niet van toepassing? In welke mate ligt de nadruk op voorlichting of op entertainment? Hoe was de rolverdeling? En hoe anders ervoer je het schrijven van deze twee boeken in vergelijking met je andere romans en verhalenbundels? Mike: De “Ransomwared” boeken zijn geschreven, inderdaad, als cyberthrillers, met een hoog waarheidsgehalte. Sterker nog, alle beschreven situaties hebben zich in werkelijkheid voorgedaan bij bedrijven of hebben we zelf meegemaakt. Het vertrekpunt van de boeken is het verhogen van kennis bij en het bewust maken van de managers van bedrijven dat cyber security erg belangrijk is en wat de gevolgen zijn als je dat niet onder controle hebt. Door een combinatie van entertainment en info te verschaffen, dachten Erik en ik dat we dat voor elkaar zouden kunnen krijgen. Gezien de aantallen verkochte boeken voor dit niche product lijkt het een geslaagde exercitie te zijn. Qua rolverdeling: Ik heb alles geschreven, Erik heeft vooral input geleverd over bepaalde methodieken en detectieplatformen, wat ik weer in de boeken heb opgenomen. Schrijven van deze boeken (boekjes eigenlijk, ze zijn 40-50k woorden elk) is in sommige opzichten moeilijker, immers, de techniek moet correct worden weergegeven. Aan de andere kant, mijn eigen werk kenmerkt zich ook door een hoog technisch ‘correctheids’-gehalte. Als iets wetenschappelijk gezien echt niet kan, dan verzin ik iets anders. Tenzij ik fantasy schrijf, maar ook dan moet de ‘magie’ kloppen en vooral niet almachtig zijn, want saai. Horror idem. Ik wil in de meeste gevallen een kloppende verklaring geven. Dus uiteindelijk is er niet zo heel veel verschil tussen de cyberthriller en de fantasyromans. OOTW: Hoe denk jij dat we tot een nog hoger schrijfniveau kunnen komen in de Nederlandstalige SF/F/H? Mike: We zijn al aardig op weg, denk ik. Meer publicatiemogelijkheden, dus meer bekendheid voor schrijvers. Ik hoop vooral dat schrijvers ook de weg naar het buitenland gaan vinden. Talent is er wel, maar doorbreken, weet ik uit ervaring, is verdraaid moeilijk. Daarom doe ik af en toe ook projectjes in het buitenland, zoals recentelijk “Lovecraft in Holland”. Momenteel ben ik ook met zoiets bezig voor de komende “In de Polder”-bundel, die ik in het Engels als samenwerking met het Duitse InterNova uit wil laten komen. Ik hoop dat ik voldoende kwalitatief goede verhalen daarvoor binnenkrijg. Daarnaast geldt: schrijf meer, laat je werk zien, doe mee aan wedstrijden en neem de commentaren ter harte, zelfs als de jury de plank volledig misslaat. Zij zijn immers ook maar mensen. Probeer het niveau te bereiken dat je - wanneer je je eigen werk leest - het verhaal ingezogen wordt en blijft doorlezen. Probeer ook eens met een andere schrijver samen te werken (EdgeZero probeert dat te bevorderen), want daar leer je ontzettend veel van. Ik geloof dat Stephen King ooit heeft gezegd dat je pas na je eerste miljoen woorden werk aflevert dat gepubliceerd kan worden. Ietwat gechargeerd, maar hij heeft wel een punt. Heel veel schrijvers beginnen enthousiast en daarna zakt het in, omdat ze niet de erkenning of begeleiding krijgen die ze eigenlijk nodig hebben om zich te verbeteren. Ik zie dat aan de Harland Awards/Prijs. Nog geen 10% van de ingezonden verhalen komt bij EdgeZero terecht. Die komen dus in de la. En dat is jammer, want er had nu net zo’n verhaal bij kunnen zitten dat door een andere jury wel de hemel in wordt beoordeeld. Maar als je ’t niet probeert, zul je ’t ook niet weten, he? Er zijn kansen, pak ze. OOTW: Wat gaat jou het makkelijkst af? Eerst in het Engels schrijven, of eerst in het Nederlands (en dan vertalen)? Leiden oorspronkelijk in het Engels geschreven verhalen tot een ander soort verhalen? Mike: Het is mij om het even. Ik merk dat Nederlands net even makkelijker gaat dan Engels, omdat ik in het Nederlands gewoon een betere woordenschat heb. Anderzijds zijn er verhalen die in het Engels gewoon beter klinken. Er zit weinig verschil in mijn Engelse en Nederlandse verhalen qua thematiek en genre. Ik weet eerlijk gezegd van de meeste verhalen al niet meer of ik ze ooit in het Nederlands of in het Engels schreef en daarna vertaalde. OOTW: Hoe vind je dat je als auteur geëvolueerd bent in de loop der jaren, in termen van stijl, thematiek en plotting? Mike: Het belangrijkste, denk ik, is dat ik in de loop der jaren geleerd heb meer diepgang en wat meer emotie in mijn verhalen te brengen. Ik zit redelijk veel in mijn hoofd, dus met name dat emotie-stuk is een uitdaging. De diepgang komt met name voort uit de complexiteit van de verhalen en de kennis en laagjes die ik erin verwerk. Mijn stijl is wat strakker geworden, beknopter, meer compact. Waarom in tien woorden zeggen wat ook in drie woorden kan? Dat is ook een methode om je verhaal meer diepte te geven, terwijl je ook de vaart van het verhaal erin houdt. Thematiek, weet ik niet. Ik schrijf wat ik leuk vind en mijn verzamelde kennis en ervaring vormen dat. Misschien kan een buitenstaander dat beter beantwoorden. Ik ben van nature een plotter, maar vooral voor langere verhalen (vanaf zo’n 5-6k woorden). Als ik aan een verhaal begin, dan weet ik meestal de laatste zin/alinea al en ik heb doorgaans een structuur staan, die ik dan invul. En soms ga ik los, zeker voor een deadline en dan schrijf ik uit de losse pols. Doen het vaak best ok, dat soort verhalen. OOTW: Zou je graag ooit verhalen vertellen in media waartoe je tot nog toe niet kwam? Mike: Toevallig komt er eind dit jaar –als het goed is– een film/documentaire uit over “13. Ransomwared”. Filmmakers zagen er brood in en vroegen of ze het mochten gebruiken. Ik denk alleen maar: meer awareness bij mensen over de gevaren van hackers en ransomware. OOTW: Zou je graag ooit nog buiten het SF/F/H-genre verhalen willen schrijven? Mike: Niet echt behoefte aan. Mijn verhalen staan –als het goed is– op zichzelf. En mocht ik toch een keer iets schrijven waar ik geen label op kan plakken, ook goed. Dan zie ik wel wie het leuk vindt en er iets mee wil doen. OOTW: Welke literaire projecten kunnen we binnenkort van jou verwachten? Mike: Ik had recent een ingeving toen ik bezig was met AI plaatjes genereren: waarom niet deze plaatjes als prompt voor een flash-verhaaltje gebruiken? En dan meteen goed, want half werk vind ik niks. Dus ik ben nu bezig met vullen van een bundeltje met AI gegenereerde plaatjes met daarbij flashverhaaltjes van zo’n 800-900 woorden (3 bladzijden) en dan meteen 50x. Een lekkere schrijfoefening, zeg maar. En als ik er tevreden over ben, breng ik hem denk ik wel meteen uit onder EdgeZero. Tais Teng was er ook enthousiast over, dus ik denk dat het er minstens twee gaan worden. En misschien nog wel een derde, er was meer interesse. Meer over Mike: http://www.meznir.info/ http://www.edge-zero.com/ https://www.verschijnsel.net/ Luc Vos schrijft sinds 2003. Hij publiceert vaak en in verschillende genres. Zo schrijft hij fantasy, SF, horror, detectives, thrillers, maar ook jeugdliteratuur en poëzie. Een man die van vele markten thuis is dus!
OOTW: Ook voor 2003 schreef je eigenlijk al. Wat zorgde ervoor dat je in 2003 echt regelmatig ging schrijven? Schreef je overigens ook in je jeugd al? Luc: Ik heb altijd al graag geschreven en vooral gelezen. In mijn jeugd verslond ik elk boek in de lokale bibliotheek (het wereldberoemde Schakkebroek, in de gemeente Herk-de-Stad) Maar door de jaren was de focus van lezen en schrijven verschoven naar andere dingen. Een gezin, een carrière, een huis en tuin. De dingen die heel veel tijd in beslag namen (en die ook belangrijk zijn). Het was een periode waarin ik echt veel te veel werkte. Ik was toen verantwoordelijk voor de IT- & systemsafdeling van het Belgische Planet Internet (zusterbedrijf van het Nederlandse Planet Internet en dochter van het Nederlandse KPN). Het was de tijd van de internetboom en ik werkte van ’s morgens tot ’s avonds. Tot de internetbubbel barstte en er een eerste reorganisatie werd aangekondigd. Dat was voor mij de aanzet om erover na te denken of ik wel goed bezig was. Er was nog meer in het leven dan werken alleen, naast mijn gezin natuurlijk. En dus zette ik mij op een avond voor mijn laptop en zette ik de eerste zinnen, en meteen maar de eerste hoofdstukken, van ‘Meriumbe, de vlucht van het Heilig Vuur’ op papier. Ik ging later slapen dan gewoonlijk die avond en mijn vrouw vroeg wat er was. ‘Ik ben een boek aan het schrijven,’ antwoordde ik. ‘Juist ja,’ zei ze en draaide zich om. Maar het was waar. Het was het begin en het stopte niet meer. Ik schreef het boek en trok ermee naar uitgeverij Kramat, dat het – tot mijn verbazing, maar ook vreugde – wilde uitgeven. Een paar weken geleden ben ik trouwens nog eens door mijn schrijfsels uit mijn jeugd getrokken. Korte verhalen waarvan ik niet meer wist dat ik ze ooit schreef, ook gedichten en songteksten. Er zitten dingen met potentieel tussen, maar het meeste was … wel, een goede oefening. OOTW: Je schreef vooral fantasy in je eerste periode als auteur. Wat trok jou precies in fantasy aan? Las je ook zelf heel veel fantasy in je jeugd en adolescentie? Luc: Absoluut. Het eerste boek waarvan ik mij herinner dat het een enorme indruk op mij maakte, was ‘20000 mijl onder zee’ van Jules Verne. Misschien niet echt fantasy, maar ik was er kapot van. Ik las ook heel graag Stephen King, zijn ‘Donkere Toren’-serie vind ik nog altijd van het beste dat hij schreef, maar ook The Stand en IT. Daarna was Isaac Asimov met The Foundation Serie aan de beurt en toen was ik helemaal van mijn melk van ‘Imagica’ van Clive Barker. Misschien niet het standaard traject voor fantasy, maar allemaal hebben ze wel fantastische elementen. Eigenlijk heb ik The Lord of the Rings pas later ontdekt. Het was een mix van fantasy, sci-fi en horror die mijn jeugd heeft gekleurd. Er waren uiteraard nog een heel stuk meer SF/F/H-boeken, maar ook detectives en thrillers. Alles wat ik kon vinden, las ik. OOTW: Je bent een literaire duizendpoot. Hou je van afwisseling tussen de genres bij het schrijven, of schrijf je liever langere periodes door in hetzelfde genre? Vind je het makkelijk om genres te wisselen bij het schrijven? Zijn er genres die je nooit vlak na elkaar zou schrijven? Luc: Eigenlijk heb ik daar geen last van. Ik kan ’s ochtends een ultrakort verhaal of een gedicht schrijven, dan verder werken aan mijn thrillers en dan iets doen met fantasy. Vanaf dat ik begin te schrijven, zit ik in het verhaal. Als dat ‘erin komen’ niet lukt, dan stop ik ook, want dan heeft het geen zin. Dat gebeurt – gelukkig (tot nu toe, fingers crossed) – niet te veel. Ik kan heel gemakkelijk switchen, ook van mijn werk – ik ben freelance consultant in IT/marketing/customer centric projecten – kan ik heel makkelijk na een drukke dag vol meetings naar mijn macbook gaan en beginnen schrijven. Ik merk wel dat thrillers mij gewoon het beste liggen en dat ook in andere genres er wel een spannend elementje inglipt, maar het switchen geeft tot nu toe geen problemen. Enkel als ik aan een boek bezig ben, probeer ik wel vooral daarmee bezig te zijn. Met uitzondering van de Ultrakorte verhalen, die zijn er elke dag. OOTW: Je creërend werk getuigt van een gevarieerde leesinteresse. Is er een genre dat er voor jou als lezer echt bovenuit steekt? Zoja, waarom precies dat genre? Luc: Misschien onverwacht, qua lezen (en ook tv-series of films) blijf ik gek op sci-fi, maar qua schrijven is dat een genre waar ik me minder in thuis voel. Ik heb een paar sci-fi dingen geschreven in bundels, maar dat ligt me een stuk minder. Het haast eindeloze gevoel van ruimte dat kan worden gecreëerd in dat genre, zoals de eindeloze werelden en de manier waarop zij interageren in ‘The Foundation’ serie van Asimov vind ik ongelooflijk fascinerend. Dat gevoel heb ik ook bij ‘Star Wars’. De wetenschap dat er wellicht veel meer is dan wat het menselijk oog vandaag kan waarnemen, vind ik ongelofelijk interessant. Erover schrijven is nog iets anders. OOTW: Veel lezers kennen jou tegenwoordig als auteur van thrillers en detectives. Wil je verder die weg op, of zie je jezelf nog terugkeren naar SF/F/H voor langere tijd? Luc: Ik voel dat thrillers mij het beste liggen. Als ik reacties en resultaten zie van schrijfwedstrijden, zijn het steevast de thrillerwedstrijden waar ik het best in scoor. Ook mijn boeken zijn thrillers en ook die worden bijzonder goed ontvangen. Ik wil wel ook SF/F/H blijven schrijven, omdat het gewoon ook heel sterk mijn leesinteresse vasthoudt en het niet noodzakelijk ver van elkaar moet liggen, maar qua boeken zullen het – voorlopig, maar never say never – vooral thrillers zijn. OOTW: ‘Zeven’ en ‘Paternoster’ zijn je eerste twee thrillers over inspecteur Anne Verelst. Komen er nog meer delen? Wat trekt jou precies aan in haar als hoofdpersoon? Luc: Er komen zeker nog meer delen. ‘Het Woord’, het 3e deel van de reeks rond Anne Verelst is net naar mijn redacteur gestuurd voor review. Daarna liggen er nog een aantal ideeën klaar voor nieuwe verhalen over Anne Verelst, en heb ik nog een aantal oudere verhalen liggen met haar in de hoofdrol die er ook nog zullen komen. Mijn uitgever weet er al van, maar ik wil ze eerst nog herwerken. Anne Verelst is een jonge, sterke vrouw, met een eigen wil. Ze weet heel goed wat ze wil, ze heeft een groot rechtvaardigheidsgevoel, maar is bovenal ook heel menselijk. Ze is geen ‘cold hearted bitch’ die nooit twijfelt, die altijd weet wat ze moet doen en over lijken gaat. Ik geloof niet dat dit soort mensen bestaan en als ze dat wel doen, zijn het gewoon geen fijne mensen. Anne is een sterke vrouw, maar ook een mens. Het soort vrouw dat mijn vriendin kan zijn, met wie ik op café kan gaan, lachen, maar ook huilen. Een persoon met wie ik gewoon kan praten, maar die er ook staat als het heel belangrijk is. OOTW: Overweeg je ooit om een bovennatuurlijke/paranormale thriller te schrijven? En zie je jezelf een detective schrijven in een SF- of fantasysetting? Luc: Het bovennatuurlijke/paranormale interesseert me wel om over te schrijven, maar of ik er ooit een volledig boek aan ga wijden, weet ik nog niet. Wel in kortere verhalen, dat vind ik wel leuk om te doen, maar qua boeken ligt de focus nu op thrillers. OOTW: Je schreef al heel wat korte verhalen. Wat trekt jou zo aan in dit genre? Komt er ooit een verhalenbundel van jouw hand? En wie zijn jouw favoriete auteurs als het op korte verhalen aankomt? Luc: Korte verhalen zijn gewoon heel leuk om te schrijven. Een boek is heel hard werken en vergt heel veel tijd om in het verhaal te blijven. Ik probeer altijd een boek in één keer te schrijven. Eerst het plot, dan het verhaal uitschrijven en dan een aantal keer herwerken. Dat betekent dat het enkel kan in periodes dat ik veel tijd kan vrijmaken om dat te doen. Dat lukt niet altijd met mijn werk en andere verplichtingen. Er zijn intussen iets meer dan 60 kortverhalen van mijn hand gepubliceerd in diverse bundels. En er komen er dit jaar nog wat bij. Misschien komt er later dit jaar of begin volgend jaar een bundel met vier van mijn iets langere korte verhalen, maar misschien komt er nog wel een bundel met de beste van die 60 kortverhalen. Ik hou ze in elk geval bij in een aparte map in Ulysses (mijn schrijfapp), zodat ik ze snel kan bij elkaar sprokkelen voor een bundel. Het is een optie, maar we willen de mensen ook niet ‘luc vos-moe’ maken, haha! We kunnen niet om de drie maanden een boek uitbrengen met langere of kortere verhalen van mijn hand. Dat zou te veel zijn. Qua favoriete auteurs voor kortverhalen: Stephen King. En heel veel van de auteurs van bij ons die ik regelmatig in de bundels tegenkom. Enkele voorbeelden: Hanneke Simons, Danique van der Rijt, Erik van der Velden, Conny Hogendoorn, Marceline De Waard, Nel Goudriaan, Sacha Voogd, Cecile Koops, Eveline van Dienst, Mark de Groot, Ronald van Assen, Johan Klein Haneveld, Laura Weterings, en dan vergeet ik er zeker nog een hele hoop – waarvoor mijn excuses! Dat zijn stuk voor stuk heel fijne schrijvers, met hele fijne verhalen. Niet altijd fantasy of thrillers, maar wel heel goede verhalen. OOTW: Je schrijft aan een stevig tempo en je bent heel actief op sociale media. Je website ziet er ook piekfijn uit. Werk genoeg dus! Waarop let je als je je tijd wil verdelen over je schrijfactiviteiten en je privéleven, om alles in balans te kunnen houden? En hoe ziet een ‘schrijfdag’ er voor jou uit? Luc: Dat is een hele goede vraag … En een moeilijke! Tot nu lijkt het allemaal nogal op zijn plek te vallen. Ik werk nogal snel, op alle gebied. Zowel voor mijn ‘echte’ werk als mijn hobby typ, denk en schrijf ik snel. Ik heb ook een aantal ‘hulpmiddelen’ om alles in goede banen te leiden.
Maar ik ga twee keer of meer per dag wandelen met onze hond Max, een Jack Russell. Ik ‘probeer’ drie keer per week te gaan hardlopen. Ik ga regelmatig met onze zoon naar concerten en festivals en ga graag en veel op reis met mijn vrouw. Ik probeer ook regelmatig met vrienden en vriendinnen af te spreken om bij te praten. En ik beken: ook tijdens (bijna) al die activiteiten schrijf ik stiekem! Maar ik besef dat ik heel veel geluk heb met de steun die ik van mijn gezin krijg om mijn hobby te beoefenen. En oh ja, ook ons huis en de tuin krijgen wel wat aandacht, al is dat niet altijd de hoogste prioriteit. Een schrijfdag is gevarieerd. Een weekdag is een werkdag, en door het feit dat het bedrijf waar ik nu voor werk over de hele wereld zit (tot in de VS en Nieuw-Zeeland toe, waar ik gelukkig al een paar keer heen mocht) zijn er ook wel wat meetings ’s morgens vroeg (vanaf 5u) tot ’s avonds laat (tot 22u, uiterste was 2u30). Wanneer ik dus kan beginnen schrijven, varieert, maar als er geen late meetings zijn, is dat gewoonlijk vanaf 19u en dan schrijf ik – afhankelijk van de projecten – nog een paar uur. Er waren tijden dat ik ‘met periodes’ schreef, met lange periodes zonder, dat is tegenwoordig een heel stuk minder. Eigenlijk schrijf ik elke dag wel iets. Een ultrakort verhaal, soms een gedicht, soms een stuk van een boek, een idee of een kortverhaal. Als er een schrijfwedstrijd opduikt en het ‘borrelen in mijn hoofd’ zit goed, dan is er een paar uur later een verhaal verschenen. De laatste jaren zijn de zomervakanties de momenten dat de boeken worden geschreven (al hoeft dat zo niet te zijn), maar als we ergens in een hotel of huisje of op een camping zitten, dan zijn de avonden relax en vloeien er heel wat woorden naar het virtuele papier. OOTW: Wie zijn jouw voorbeelden in SF, fantasy en horror? Zijn er daarnaast ook ‘verborgen meesterwerkjes’ die je aan de lezers van OOTW zou willen tippen? Luc: Qua SF denk ik aan Jules Verne en Isaac Asimov, zonder twijfel! Voor fantasy ga ik voor Clive Barker en J.R.R. Tolkien. Dan is er nog horror: Stephen King en onze eigen Vlaamse King: Johan Deseyn. Als je op zoek bent naar goede horror van eigen bodem is Johan Deseyn dé man om te lezen. OOTW: Met welke literaire projecten ben je op dit moment bezig? Waarnaar kunnen we uitkijken? Luc: Het belangrijkste project nu is het afwerken van ‘Het Woord’, de derde thriller over Anne Verelst. Het manuscript ligt bij mijn redacteur, de voorlopige datum is maart/april volgend jaar. Maar het boek mag ook sneller verschijnen, wat mij betreft. Ook zijn we bezig met een mogelijke Engelse vertaling van ‘Zeven’. Daarnaast staan er een aantal bundels met korte verhalen op stapel: ‘Verraad’ bij Uitgeverij LetterRijn, waar ik een gastverhaal mocht schrijven. ‘20 hutjes op de hei’ van Godijn Publishing, waarin ook een verhaal van mij verschijnt. De ‘Alice in Wonderland’-bundel van Finn Audenaert & Poespa Producties. En nog een dertigtal korte verhalen, gedichten en haiku’s die wachten op beoordeling in diverse schrijfwedstrijden. Er zijn ook de dagelijkse ultrakorte verhalen die in de Facebookgroep van Schrijven Online verschijnen. De teller staat intussen een heel stuk boven 1.000 en gaat rustig verder. Daarnaast staat er ook nog een novelle, deels waargebeurd, op stapel bij Uitgeverij Neckar. Die is voorlopig voorzien voor november van dit jaar. En er komt ofwel nog dit jaar of begin volgend jaar wellicht nog een bundel met iets langere korte verhalen uit bij uitgeverij LetterRijn. En dan zijn er nog de te herwerken verhalen rond Anne Verelst die ik onder handen moet nemen. En nog een paar korte verhalen en novellen die ik wil herwerken voor mogelijke publicatie. Genoeg om nog zo’n 10 jaar aan leesgenot te vullen dus! Zonder rekening te houden met al het nieuwe dat op mijn pad komt. Tot nader order is de schrijfmicrobe zeker nog niet bedwongen. En ik hoop dat dit ook nooit zal gebeuren. Meer over Luc Vos vind je hier. www.lucvos.be https://www.hebban.nl/boek/paternoster-luc-vos https://www.hebban.nl/boek/zeven-luc-vos https://www.hebban.nl/boek/spijt-luc-vos https://www.hebban.nl/boek/plofkoekjes-nul-nul-negen-en-75-andere-ultrakorte-verhalen-luc-vos https://www.facebook.com/lucvosboekenkast/ Johan Klein Haneveld schrijft al sinds zijn kindertijd verhalen. Al vroeg was hij gefascineerd door dinosauriërs. Meer in het algemeen is Johan sindsdien bijzonder geïnteresseerd in de dierenwereld, getuige daarvan onder andere de prachtige aquaria bij hem thuis en zijn boeiende posts op Facebook over allerlei dieren. Naast biologie kunnen ook de andere wetenschappen hem boeien. Johan is eindredacteur van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Hij stopt met plezier veel tijd in het schrijven van korte verhalen, romans en recensies.
Dit is het tweede en laatste deel van het interview met Johan. Vorige zondag publiceerden we het eerste deel op OOTW. OOTW: Je bracht al een mooie reeks romans en verhalenbundels uit. 2023 is ook weer een heel productief jaar. Heb je soms het gevoel dat een aantal van je boeken wat te weinig tijd krijgen om in de belangstelling te blijven? Zijn er daarom een aantal boeken die je hieronder graag wat uitgebreider zou voorstellen? Johan: Ik schrijf boeken in verschillende genres en niet elk genre of subgenre is even populair. Mijn fantasyroman ‘Hoeder van de vulkaan’ en mijn YA SF-roman ‘Het denkende woud’ kregen op Hebban en Goodreads veel recensies, maar fantasy en YA zijn ook populaire genres. Ikzelf vind het een uitdaging om in mijn schrijven de breedte van het fantastische genre te verkennen. Ik hoop altijd dat lezers zich dan ook laten uitdagen om buiten hun comfortzone te treden. Mijn futuristische horrorroman ‘Scherven vol ogen’ zou bijvoorbeeld meer aandacht mogen krijgen. Het boek begint dystopisch —Jennifer Kerkels heeft in het overstroomde Nederland van 2080 moeite om werk te vinden. Ze komt terecht bij een instituut dat belooft haar van nut te maken voor werkgevers. Achter de schermen blijkt er meer aan de hand, geïnspireerd door ‘From Beyond’ van H.P. Lovecraft. Ik vind het een van mijn spannendste verhalen! Ik ben ook trots op mijn recente bundel ‘De laatste detective’ met vijf postapocalyptische detectiveverhalen – uitgebracht als hardcover met leeslint door de St. Fantastische Vertellingen en voor maar 9,95 euro te bestellen. De bundel is ook nog eens mooi geïllustreerd. Ook lezers die niet echt van de SF zijn, maar wel van detectiveverhalen houden, zouden deze bundel moeten lezen. Van mijn space opera ‘De zwarte schim’ had ik ook verwacht dat die meer lezers zou aanspreken. Misschien sneeuwde hij wat onder, omdat hij ruwweg in dezelfde periode uitkwam als SF-boeken van Jasper Polane en Roderick Leeuwenhart. Maar wie die boeken leuk vond, zal ook ‘De zwarte schim’ waarderen. Verder denk ik dat meer lezers enthousiast zouden worden over de bundel ‘De bar met de duizend deuren’ die ik heb samengesteld —als ze hem een kans geven. Voor iedereen bevat de bundel wel iets: horror, SF, fantasy, humor, absurdisme. En dat allemaal rond het idee van een bar waar uit elk parallel universum maar één persoon kan binnenkomen: Paul. Aan de tap vertellen Paul, Paula, Paulien en P4ul elkaar hun belevenissen … OOTW: Je bent heel actief op sociale media. Hoe anders was het voor jou om auteur te zijn voor de opkomst van de sociale media? Wat vind je de voor- en nadelen van sociale media? Johan: Mijn boeken ‘Neptunus’ en ‘Het wrak’ kwamen uit in respectievelijk 2001 en 2002. Toen bestond er nog niet zoiets als social media. Ik heb dan ook weinig aan promotie kunnen doen. Toch heb ik van die boeken meer verkocht dan van mijn huidige werk. Ze lagen namelijk in de christelijke boekwinkels (ze verschenen bij een christelijke uitgever) en ‘Het wrak’ was het actieboek van de maand van het spannende boek van de christelijke uitgevers. Dat leidde ertoe dat er 5000 verkocht zijn … Van ‘Neptunus’ zijn er 900 verkocht. Maar ook al was de verkoop groter, omdat er nog geen sites waren als Hebban en Goodreads, hoorde ik weinig terug van de lezers. Dat is wel een voordeel van de sociale media. Tegenwoordig maak ik natuurlijk wel bewust gebruik van sociale media voor de promotie. Mijn boeken liggen niet in de boekwinkels en op fantasyfestivals heb ik geen vlotte verkoopbabbel, dus ik moet het hebben van de lezers die op Twitter en Facebook rondstruinen. Ik probeer recensies te delen, investeer in advertenties en ik plaats links naar wetenschapsnieuws, tekeningen en filmpjes die ik inspirerend vind. Toch houd je wel eens het gevoel dat je in het niets aan het roepen bent. En overal om je heen staan andere schrijvers die net zo luid roepen. Ik ga er maar vanuit dat de lezers die van mijn boeken zouden kunnen genieten, ze uiteindelijk ook onder ogen zullen krijgen. Wat dat betreft is de Facebook-groep ‘Science Fiction & Fantasy Boekenclub’ een mooie plek. Lezers en schrijvers komen daar op een aangename manier met elkaar in contact. OOTW: Je bent heel toegankelijk. Hoe belangrijk is voor jou het contact met lezers en met andere auteurs? Vind je schrijven an sich een eenzame bezigheid of is dit helemaal niet het geval? Johan: Door social media is schrijven voor mij nu niet meer zo eenzaam als het was terwijl ik mijn eerste boeken schreef. Zowel bij mijn avonturenverhalen op de middelbare school als bij mijn debuutroman had ik geen andere schrijver in mijn omgeving en ook kende ik geen andere schrijver toen ik aan het tweeluik ‘De Krakenvorst’ werkte. (Dat is niet helemaal waar, ik kende Manon Kerkveld al, die ook schrijft!) In 2015 kwam ik in contact met de St. Fantastische Vertellingen en op de terdoopbestelling van Ganymedes 15 in Amsterdam ontmoette ik voor het eerst andere SF- en fantasyschrijvers. Hee, ging het door me heen, ze zijn net als ik! Ook deed ik toen mee aan mijn eerste verhalenwedstrijd. Via FB-groepen leerde ik al snel meer auteurs kennen en velen van hen heb ik ondertussen ook ontmoet op festivals en conventies. Ik vind het bijzonder inspirerend om te praten met andere SF-schrijvers, maar ook met lezers die fan zijn van het genre! Ik geloof ook in het principe dat een ‘rijzend getij alle schepen optilt’, dus ik doe ook mijn best boeken te promoten van Nederlandse en Vlaamse schrijvers (als ik er enthousiast over ben) en mensen te wijzen op leuke bijeenkomsten en interessante tijdschriften. OOTW: Je schrijft ook romans met andere auteurs. Hoe werken jullie dan concreet samen aan de tekst? Gebeurt alles online of zitten jullie fysiek samen? Werk je met elke auteur op dezelfde manier? Hoe moeilijk of makkelijk is het om in dezelfde stijl te schrijven? Johan: Ik heb tot nu toe twee romans geschreven samen met Theo Barkel: ‘De quantumdetectives’, een SF-thriller, en ‘De anti-materie tovenaars’, een science fantasy roman. Het zijn boeken die ik in mijn eentje nooit geschreven zou hebben en Theo ook niet —onze samenwerking heeft dus geleid tot een uniek resultaat. Natuurlijk hebben we eerst bij elkaar gezeten om ideeën te verzamelen en het plot te bedenken. Nadat we een hoofdstukindeling hadden, zijn we gaan schrijven via Google Docs. Dat is handig, want zo kan je elkaars stukken meteen redigeren en opmerkingen toevoegen. Omdat we allebei elkaars delen redigeerden konden we de stijl op elkaar laten aansluiten. Het gaat goed omdat Theo en ik allebei snelle schrijvers zijn. Ondertussen werk ik ook al een tijdje met Anthonie Holslag aan een boek. Hij schrijft echter een stuk langzamer. Het duurde een tijdje totdat we (na enkele mislukte pogingen) een manier vonden die voor ons allebei werkt. Met Anthonie schrijf ik een briefroman. Een vrouw die met haar kinderen is achtergebleven op Aarde correspondeert met haar man, een wetenschapper die met een expeditie onderweg is naar de grens van het zonnestelsel … OOTW: Je houdt van films en series, je speelt af en toe ook games. Heb je de indruk dat je soms inspiratie krijgt door wat je ziet of speelt, of staan je verhalen los van je kijk- en speelervaringen? Dezelfde vraag stel ik hierbij graag over de wetenschappelijke artikelen die je leest. Johan: Alles hangt met elkaar samen. Ik lees en kijk natuurlijk niet in het wilde weg, maar volg mijn interesses. De verhalen die ik lees, de films en series die ik kijk, de games, maar ook de wetenschappelijke artikelen, gaan vervolgens allemaal deel van mij uitmaken. Ze worden daarna gefilterd door mijn eigen denkrichtingen. Ten slotte komen ze als ideeën in de soep naar boven drijven. Ik kan bij sommige scènes uit een film bijvoorbeeld denken dat ik er een heel andere richting mee zou zijn opgegaan, of ik kan bij een bepaald beeld uit een serie een bijzondere associatie hebben. Of ik vraag me bij een wetenschappelijke vondst of nieuwe theorie af welke gevolgen die zou kunnen hebben. Ik kan niet iets schrijven waar ik me niet op de een of andere manier bij betrokken voel —voor mij is schrijven een heel persoonlijk proces, dus ik moet er enthousiast over zijn. Ik kan nog zoveel concepten bedenken, als het enthousiasme er niet bij ontbrandt, verdwijnen ze naar de prullenbak. OOTW: Kan je een aantal titels opsommen waarvan je genoten hebt, maar die bij het grote publiek wat minder bekend zijn? Welke Nederlandstalige en anderstalige romans zou je aanraden? Johan: Ik geniet erg van de serie ‘The Dark Tower’ van Stephen King en van zijn bundels met korte verhalen. Verder zijn de SF-verhalen van Adrian Tchaikovsky altijd enorm boeiend, net als zijn novellen —zijn ideeën voor vreemde werelden zijn heel bijzonder. Becky Chambers weet dan weer mooi diverse karakters te beschrijven die elkaar accepteren en positief naar de wereld kijken. De verhalenbundels van Ted Chiang en Ken Liu zijn heel goed. Uit het Nederlandse taalgebied zijn de boeken van Frank van Dongen favorieten, net als de romans van Jasper Polane. Maar ik hou er ook heel erg van om te zoeken naar de wat onbekendere schrijvers. Bij hen vind je vaak de meest afwijkende ideeën en de meest bijzondere werelden. Zo las ik van Nate Crowley de roman ‘The Death and Life of Schneider Wrack’ —een bijzondere SF/horror-roman over een man die na zijn dood als zombie te werk wordt gesteld op een walvisvaarder op een andere planeet … John Langan is een van mijn favoriete horrorschrijvers. Ik vind zijn verhalenbundels altijd sterk. Zijn meest recente en volgens mij de beste is ‘Corpsemouth and Other Autobiographies’. Fantasy lees ik niet heel veel meer, of ik moet uit recensies begrijpen dat het verrassend en origineel is. Dat gold in elk geval voor ‘The Justice of Kings’ van Richard Swan —in dat boek wordt een moordmysterie gecombineerd met fantasy. Ik vond het erg goed geschreven. Een andere originele fantasy was de mozaïekroman ‘Driftwood’ van Marie Brennan. Het concept —een plek waar fragmenten van werelden terechtkomen na hun einde— is geweldig en de uitwerking ook! De SF van Marina J. Lostetter is in Nederland weinig bekend, maar ik vond haar op zichzelf staande roman ‘Activation Degradation’ goed uitgedacht en spannend. Het boek gaat over thema’s als identiteit en vrijheid die ook in mijn eigen werk terugkomen. De boeken uit ons eigen taalgebied zijn eigenlijk allemaal niet zo bekend bij het grote publiek. Maar binnen het kleine genrewereldje mag ‘Spoken van Sonsbeek’ van Joris Bolder wel meer aandacht krijgen. Deze postapocalyptische horrorroman speelt zich af rond een verwilderd Arnhem. En de verhalenbundel ‘Pake Pollok en andere verhalen’ van Joost Uitdehaag kan ik aan iedereen aanraden. Goed geschreven en thematisch rijk. Datzelfde geldt voor de bundel ‘Zomerwoorden’ van de helaas veel te vroeg overleden schrijver Wouter van Gorp. OOTW: Welke boeken hebben jou dan weer als auteur mee gevormd? Johan: Alles wat je leest vormt je natuurlijk als schrijver, maar vooral wat je leest als je jong bent en je verbeelding nog helemaal kneedbaar is. Ik weet dat de jeugdboekenserie over de ‘Euro 5’ grote indruk op me maakte, net als de ‘Yoko Tsuno’-stripverhalen van Roger Leloup. Ik las ook al vroeg korte verhalen van onder andere Arthur C. Clarke en Isaac Asimov. De avonturenverhalen van Alistair MacLean en ‘Jurassic Park’ van Michal Crichton hadden grote invloed op mijn schrijfstijl. Verder weet ik dat ‘The Day of the Triffids’ van John Wyndham grote indruk op me maakte, samen met de apocalyptische boeken en verhalen van J.G. Ballard. Recenter diende de ideeënrijke en grootschalige SF van Stephen Baxter, Peter F. Hamilton en Hannu Rajaniemi als inspiratie voor mijn SF, terwijl Tad Williams duidelijk van invloed was op mijn fantasyromans. OOTW: Schreef je ooit gedichten? Is pöezie iets waar je nog mee aan de slag wilt? Johan: Ik schreef vooral tussen 2013 en 2016 veel gedichten. Ik publiceerde ze op mijn blog en een deel ervan, waarin ik worstel met mijn religieuze verleden en de invloed daarvan op mijn persoonlijkheid, heeft op mijn website een eigen plekje gekregen onder de titel ‘De poortwachter is dood’: http://johankleinhaneveld.blogspot.com/p/dichtbundel.html. Er zijn gedichten van mij gepubliceerd in Ganymedes 17 en 18 en in Fantastische Vertellingen en er komt er ook een in Ganymedes 23. Ik vind het leuk om te spelen met taal, maar ik zie mezelf toch niet werkelijk als een dichter. Ik bewonder wel anderen die hier echt een talent voor hebben. OOTW: Je lijkt je vooral te richten op de Nederlandstalige markt. Ben je actief op zoek naar vertalingen van je werk of vind je dit niet zo belangrijk? Johan: Als een buitenlandse uitgever mijn werk wil vertalen, zal ik daar vanzelfsprekend enthousiast over zijn! Ik weet dat Uitgeverij Macc probeert bij uitgevers in Engeland en in Duitsland binnen te komen en ik hoop dat het lukt! In het buitenland worden uitgegeven is toch wel de droom van elke auteur. Wat ik niet ga doen, is mijn eigen werk vertalen voor buitenlandse lezers. Ik vind het al moeilijk genoeg in Nederland lezers te bereiken. Ik zou niet weten hoe ik mijn boeken zou moeten promoten in het Engelse taalgebied. Wat ik wel eens zou willen proberen is korte verhalen te schrijven voor Engelstalige tijdschriften. Het zou een mooie stap zijn voor mijn carrière. Ik was al heel blij dat enkele van mijn horrorverhalen zijn gepubliceerd in de Engelse tijdschriften ‘Cyaegha’ en ‘Forbidden Knowledge’ en hoop dat er nog meer zullen uitkomen in die tijdschriften. OOTW: Stel je even je komende projecten voor? Johan: Op 2 september verschijnt de door mij samengestelde bundel ‘Welkom in de broeikaswereld’ met 27 SF-verhalen over klimaatverandering van Nederlandse en Vlaamse schrijvers. Het boek is nu al te bestellen bij Uitgeverij Macc (https://www.uitgeverijmacc.nl/product/welkom-in-de-broeikaswereld-diverse-auteurs/). Voor 2024 staat bij Macc op de planning mijn korte SF-roman ‘De jongen die met geesten sprak’. Hierin probeerde ik eens niet chronologisch te schrijven —een van de drie verhaallijnen gaat terug in de tijd. Verder komt bij Macc mijn verhalenbundel/mozaïekroman ‘De handjeklapmachine’ uit. In deze bundel wordt Anthonie Wander geconfronteerd met uiteenlopende metafysische mysteries … Een paar van de verhalen zijn al gepubliceerd, een paar heb ik bewaard voor de bundel. Ik werk met Anthonie Holslag aan een SF-roman. Ook wil ik dit jaar nog beginnen met een nieuwe eigen roman. Bovendien hebben Theo Barkel en ik plannen voor een vervolg op ‘De Quantumdetectives’. Het wordt ook weer eens tijd voor een bundel met verontrustende verhalen, want ‘Ruisreizigers’ stamt alweer uit 2020! Informatie over Johans boeken vind je hier: http://johankleinhaneveld.blogspot.com/p/blog-page.html Dit was het tweede en laatste deel van het interview met Johan. Vorige zondag publiceerden we het eerste deel op OOTW. Johan Klein Haneveld schrijft al sinds zijn kindertijd verhalen. Al vroeg was hij gefascineerd door dinosauriërs. Meer in het algemeen is Johan sindsdien bijzonder geïnteresseerd in de dierenwereld, getuige daarvan onder andere de prachtige aquaria bij hem thuis en zijn boeiende posts op Facebook over allerlei dieren. Naast biologie kunnen ook de andere wetenschappen hem boeien. Johan is eindredacteur van het Tijdschrift voor Diergeneeskunde. Hij stopt met plezier veel tijd in het schrijven van korte verhalen, romans en recensies.
Dit is deel één van twee. Volgende zondag publiceren we het vervolg. OOTW: We keren even ver terug in de tijd, Johan. Weet je nog precies hoe je fascinatie voor dino’s ontstond? Werd deze interesse nadien door je ouders gestimuleerd? Johan: Ik weet niet meer hoe ik in aanraking kwam met dinosauriërs, net zoals ik niet weet wanneer ik mijn eerste aquarium zag. Waarschijnlijk had ik ooit een boek met plaatjes van dino’s doorgebladerd? Ik weet wel dat mijn eerste ‘boek’ dat ik schreef op achtjarige leeftijd was getiteld: ‘Fossielen en levende fossielen’ en vervolgens diverse stambomen liet zien van dinosauriërs. Mijn ouders namen boeken over dinosauriërs mee uit de bibliotheek en dat voedde de fascinatie wel. Ik ging er ook al op de basisschool verhalen over schrijven. Het eerste verhaal dat ik helemaal voor mezelf schreef, toen ik elf was, heette ‘De mosasaurus’. Op de middelbare school las ik ‘Het sauriërpark’ van Michael Crichton en dat was inspiratie voor mijn avonturenroman ‘Het eiland der pterodactylen’. Een beetje cognitieve dissonantie ervoer ik wel, want ik groeide op in een kerk waar men in de schepping in zes dagen geloofde (jonge aarde creationisme) en in mijn verhaal ‘De mosasaurus’ had ik het over ‘in het Krijt, 65 miljoen jaar geleden’. Uiteindelijk heb ik die kerk verlaten en kon ik de bevindingen van de wetenschap vrijer tot mij nemen. Het leven dat aan ons voorafging, hoe het allerlei vormen aannam en niches in de natuur op verschillende manieren vulde, vind ik nog steeds erg fascinerend. Ik volg nieuwe ontdekkingen over dino’s en ander prehistorisch leven dan ook op de voet. OOTW: Hoe kijk je terug op de avonturenverhalen die je als tiener schreef? Zit daarin materiaal dat je later opnieuw oppikte en uitwerkte voor andere verhalen of romans? Heb je een bijzondere band met het genre van het avonturenverhaal? Johan: Wat ik vooral mooi vind aan de verhalen die ik als tiener schreef, is dat ik mezelf met elk nieuw deel van de serie ‘De avonturen van Joost, Cliff en Yoko’ zie groeien als schrijver. In het eerste deel, ‘Het eiland der pterodactylen’ is het plot episodisch, zijn de karakters plat en zijn de dialogen niet geloofwaardig. Maar in volgende delen zie ik groei. In het ene deel werken de dialogen opeens beter, en in het deel erna is het plot opeens een stuk beter opgebouwd. Na zeven delen in de reeks had ik het zelfvertrouwen om een keer iets te schrijven dat ook daadwerkelijk uitgegeven zou kunnen worden. Ik begon toen aan ‘De groene toren’, een dystopisch verhaal, maar stopte op de helft en gooide het manuscript weg. Daar kreeg ik later spijt van en in 2018 heb ik het verhaal nog eens geschreven en nu helemaal. De versie uit 2018 was wel beter dan wat ik in mijn middelbareschooltijd had geproduceerd … Verder zijn de actiescènes uit mijn avonturenverhalen nog steeds erg goed. Bij de dialogen moet ik soms even met mijn ogen knipperen, maar van de actie kan ik nog steeds smullen. De ideeën en de plots uit die verhalen heb ik echter niet in later werk gebruikt. Als auteur kan ik er namelijk niet goed tegen om mezelf te herhalen. Hetzelfde twee keer schrijven is te vermoeiend (behalve als ik het origneel niet meer heb om over te schrijven). Wat niet is veranderd, is dat ik nog steeds erg veel houd van bijzondere locaties en spannende actiescènes. Mijn verhalen zullen nooit bestaan (of nou ja, zeg nooit nooit) uit karakters in dezelfde ruimte die niet anders doen dan met elkaar praten. Er moet in mijn verhalen ook wel iets gebeuren. OOTW: Je schrijft diepgaande recensies. Je recensietempo is ook stevig. Wat is voor jou het belang van recensies voor het SF/F/H-genre? Waarin moet volgens jou een recensie excelleren? En hoe belangrijk vind je het dat je eigen literair werk gerecenseerd wordt? Johan: Recensies zijn voor elke auteur belangrijk. Niet omdat je er als auteur van moet leren. Auteurs hoeven zelf recensies van hun werk niet te lezen. Recensies zijn er voor lezers. Ikzelf bepaal of ik een boek wel of niet wil lezen aan de hand van recensies. Vooral de besprekingen in SF-tijdschrift ‘SFX’ en op de website van ‘Locus’ vind ik daarvoor erg geschikt. Ik deel dan ook recensies van mijn werk in de hoop dat lezers ook in mijn boeken geïnteresseerd raken. Maar ik ben ook benieuwd naar wat meer diepgaande analyses: welke thema’s halen mensen uit mijn werk? Zelf heb ik de instelling dat als ik wil dat er iets gebeurt, dat ik er dan zelf mee moet beginnen. Ik wilde dat er meer thematische bundels zouden komen, dus ging ik ze samenstellen. Ik wil recensie van mijn werk, dan ga ik ook zelf recensies schrijven. Omdat ik bijna honderd boeken per jaar lees, gemiddeld, betekent dat voor mij elke week wel twee recensies om te schrijven. Mijn recensies van Nederlandstalig werk staan op Hebban, de Engelstalige (en de meeste Nederlandstalige) op Goodreads. Vooral in ons taalgebied hebben we gedegen recensies hard nodig. Dit omdat er weinig kwaliteitsfilters zijn. Er liggen geen boeken in gerenommeerde boekwinkels en op festivals zie je selfpublishers en schrijvers van kleine en grotere uitgevers door elkaar staan. Bovendien kun je op de basis van de cover niet zien of een boek goed geschreven is, met originele ideeën en een rijke thematiek. Ik heb ook wel eens miskopen gedaan en toen ik één slecht boek van een Nederlandstalige schrijver had gelezen, las ik de volgende jaren weer alleen Engelstalig werk, omdat ik dacht dat alle Nederlandstalige verhalen beneden de maat waren. Dit was voordat ik zelf in het fantastische wereldje in ons taalgebied mijn intrede deed overigens en ik heb intussen heel veel schrijvers ontdekt wiens werk kan concurreren met dat van internationale SF- en fantasy-auteurs, zoals Anthonie Holslag, Jasper Polane en Petra Doom. Goed onderbouwde recensies in betrouwbare tijdschriften of op bekende websites kunnen helpen de krenten uit de pap te vissen en lezers te wijzen op goede boeken van Nederlandse en Vlaamse auteurs. Ik denk ook dat recensies (en wat beter: literatuurkritiek) het genre als totaal naar een hoger niveau helpen tillen. Ik schreef hierover een column op Fantasize: https://www.fantasize.nl/rubrieken/columns/deelnemen-aan-het-grote-gesprek-column-johan-klein-haneveld/. OOTW: Sommige van je eigen verhalenbundels hebben een overkoepelend thema. Wat komt er eerst: een of meerdere verhalen, of het overkoepelende thema? Of gaat het niet op steeds dezelfde manier bij een nieuwe bundel? Johan: Elk boek heeft weer een eigen ontstaansgeschiedenis en dat geldt ook voor elke bundel. Voor ‘Conquistador’ gold dat ik in 2014 en 2015 een aantal SF-verhalen had geschreven en me plotseling realiseerde dat die zich in een gedeeld universum konden afspelen, maar dan steeds verder in de tijd. Dat leidde ook weer tot ideeën voor een paar andere verhalen die daar heel goed bij zouden passen. De verhalen van ‘Het teken in de lucht’ had ik al eerder geschreven, tussen 2008 en 2012, en die waren wel van tevoren als één geheel bedoeld. Ze gaan over een periode van duizend jaar en beschrijven de wederopbouw van de menselijke samenleving. Ook de verhalen uit ‘De laatste detective’ zijn als één geheel bedoeld. Daarom zit er ook een overkoepelende lijn in de bundel. Maar de verhalen in ‘Ruisreizigers’ en ‘De laatste verkenner’ zijn verzamelde publicaties uit eerdere jaren, waarbij in de eerste de nadruk ligt op horror en verontrustende SF-verhalen en in de tweede op harde SF. Mijn volgende bundel die op de planning staat, ‘De handjeklapmachine’, betreft dan weer verhalen met dezelfde hoofdpersoon, en kan ook als mozaïekroman gezien worden. Maar daarna volgt weer een bundel horrorverhalen en ‘dark SF’, zonder overkoepelend thema. OOTW: Je stelt ook verhalenbundels samen waarvoor mede-auteurs verhalen leveren. Kan je wat vertellen over de praktische kant van het samenstellen van zo’n bundel? Waarop moet je als samensteller letten? Hoe zit het met deadlines en het contact met de uitgeverij? Johan: Ik las uit het Engelse taalgebied al graag bundels die door redacteurs rond een thema waren samengesteld. Zo zijn er de bundels ‘Old Mars’ en ‘Old Venus’ van Gardner Dozois en G.R.R. Martin met verhalen van moderne auteurs over Mars en Venus zoals die in oude SF werden beschreven … Ik denk ook aan de thematische collecties van Jonathan Strahan in de Infinity-reeks (‘Infinity Wars’ was de laatste die ik las) en de bundel met optimistische SF-verhalen ‘Shine’, samengesteld door Jetse de Vries. Die bundels waren er voor mijn gevoel weinig in het Nederlandse gebied. Het begon allemaal met ‘Voorbij de storm’, een bundel met SF-verhalen over klimaatverandering. Eerst besprak ik het idee met mijn uitgever. Die is ook bezorgd over het klimaat en bovendien had hij vertrouwen in mijn manier van werken, dus hij gaf toestemming. Vervolgens vroeg ik auteurs —ik had al een lijstje gemaakt— of ze wilden meewerken en ze zeiden allemaal binnen twee dagen “Ja”. Verder werd ik nog door anderen benaderd of ze een verhaal konden opsturen en ik had inderdaad plek voor een paar extra bijdragen. Het werd uiteindelijk een bundel met 25 verhalen. Ik ben er nog steeds trots op. Ik wil niet per sé bekend staan als iemand die alleen maar klimaatbundels samenstelt en ik was ook al lang fan van de bundel ‘Verhalen uit het witte hert’ van Arthur C. Clarke en ik las een Engelse bundel die daardoor was geïnspireerd. Ik wilde mezelf ook wel eens aan ‘pubverhalen’ wagen. Maar nog leuker zou het zijn dat met anderen te doen! Ik verzon het idee van een pub tussen de universa in, waar uit elke werkelijkheid de daar aanwezige variant van Paul toegang toe zou hebben. Ook daarvoor benaderde ik schrijvers. Hun creativiteit verbaasde mij enorm en ik ben heel trots op het eindresultaat: ‘De bar met de duizend deuren’. Ondertussen heb ik een tweede klimaatbundel samengesteld, ‘Welkom in de broeikaswereld’, die verschijnt op 2 september. Ik heb al een lijstje met namen van auteurs die ik voor een derde bundel wil vragen, want het onderwerp zal helaas voorlopig nog relevant blijven. OOTW: Je jureerde voor verschillende wedstrijdbundels. Heeft jurering jouw manier van schrijven beïnvloed? Ben je je meer bewust van bepaalde elementen bij het schrijven doordat je die bij jurering (en bij het recenseren) hebt beoordeeld bij anderen? Johan: Ik heb zes keer in de jury gezeten voor de jaarlijkse SF/F/H-wedstrijd van Godijn Publishing. De eerste keer was de wedstrijd met het thema ‘Achterblijvers’. De prijsuitreiking vond plaats in 2018 en toen kwam ook de bundel uit. De laatste had als thema ‘Charlatans’ en de uitslag werd in 2023 bekendgemaakt (samen met het verschijnen van de gelijknamige bundel). Het was leuk om te doen, maar het is tijd dat een ander het stokje overneemt. Het kost namelijk veel tijd om alle verhalen aandachtig te lezen en te beoordelen. Natuurlijk leer je ervan, zoals je altijd leert wanneer je leest. Bij verhalen die ik goed vind, ga ik altijd na wat ik er dan goed aan vind, en het is ook heel zinvol om bij jezelf na te gaan waarom je andere verhalen juist niet goed vindt. Dan leer je welke elementen je in je eigen werk beter kunt vermijden. Ik heb in meerdere van de bundels van deze wedstrijden bonusverhalen gepubliceerd, maar dit jaar kan ik voor het eerst gewoon meedoen met de wedstrijd. Die heeft als thema ‘Vuurspuwers’, dus dat is alvast heel inspirerend. OOTW: Uit je werk spreekt een grote bezorgdheid om het klimaat. Ik voel ook veel actiebereidheid als ik je werk lees. Sinds wanneer ben je bezig met deze thematiek? Was er een specifieke aanleiding? Hoe kan clifi een rol spelen in het bewustwordingsproces van lezers omtrent de klimaatverandering? Johan: Ik herinner me nog levendig een nachtmerrie die ik had toen ik twaalf was over luchtvervuiling en het uitsterven van diersoorten. Op de aquariumvereniging hoorde ik sprekers tijdens lezingen vertellen over vissen en planten die ze niet meer konden terugvinden omdat het regenwoud op die plek gekapt was. Ik liep als tiener al rond met door mijn moeder genaaide jassen met op de achterkant ‘save the whales’ en ‘save the tropical rainforest'. Mijn liefde voor de natuur maakt dat ik me grote zorgen maak over het verdwijnen van niet alleen soorten maar ook hele ecosystemen. Dat klimaatverandering realiteit is, weten we al heel lang. (In mijn novelle ‘Het wrak’ uit 2002 doet een biologe al onderzoek naar de verbleking van koraal als gevolg van klimaatverandering.) Wat mij vooral frustreert, is dat zelfs nu we voor onze ogen de planeet zien opwarmen en oceanen zien verzuren, we nog steeds geldelijk belang de voorrang geven boven onze eigen leefomgeving. Al mijn hele leven geldt dat wat mij bezighoudt, tot uiting komt in wat ik schrijf. Dat geldt dus ook voor de klimaatproblematiek. Verhalen kunnen soms voorbij de rationele barrières sluipen die mensen hebben opgeworpen. Ik denk echter niet dat verhalen op zichzelf de wereld kunnen veranderen, maar wellicht worden lezers aan het denken gebracht en gemotiveerd om in actie te komen. Al was het maar om bij komende verkiezingen op een partij te stemmen die klimaatverandering serieus neemt. Maar ik denk ook dat met name het SF-genre kan helpen paden aan te wijzen uit de chaos. In verhalen kun je laten zien op welke manieren het mis kan gaan, maar ook mogelijke samenlevingen tonen gebaseerd op andere economische systemen en andere energiebronnen. Natuurlijk ben ik niet de enige schrijver die deze thematiek belangrijk vindt. Ik ben daarom blij dat ik in de klimaatbundels die ik samenstel ook andere auteurs een podium kan bieden. OOTW: Je hecht in je werk ook veel belang aan bescherming van de eigenheid van individuen: iedereen heeft zijn of haar eigen karakter en dat moet gerespecteerd worden. Groepsdruk en pestgedrag klaag je terecht aan. Zit hierin volgens jou nog stof voor een komende SF/F/H-roman? Johan: Mijn roman ‘De afvallige ster’ is niet alleen een ‘far future’ SF-roman met groepsintelligenties en Dysonbollen, maar gaat ook over pesten en de dynamiek in groepen van vooral jonge mensen. Hierin heb ik ook enkele persoonlijke ervaringen uit mijn middelbare schooltijd kunnen verwerken. Ook mijn lange novelle/korte roman ‘De jongen die met geesten sprak’ die in 2024 uitkomt, gaat over pesten en de gevolgen daarvan. Andere boeken gaan over de druk die op je kan worden gelegd in bijvoorbeeld religieuze gemeenschappen. In ‘Indrukwekkende vrijheid’ en ‘De loser die wint’ (beide non-fictie) doe ik verslag van mijn pogingen mijn geloof te bewaren, maar dan zonder weer in een systeem gevangen te komen te zitten. Vergeet echter niet dat het niet alleen de kerk is die een ideaalbeeld kent. Onze zogenaamd vrije samenleving zet mensen die anders zijn ook ondere grote druk, op grote schaal als het gaat om minderheden en de LGBTQIA-gemeenschap en op kleine schaal als het gaat om het voldoen aan het ideaal wat betreft kleding, hobby’s, vakanties en ga zo maar door. Veel van mijn personages zijn mannen of vrouwen die buiten de groep vallen, die op zichzelf door de wereld zwerven en zich niet begrepen voelen. Mijn vrouw zegt altijd dat mijn verhalen vol zitten met ‘existentiële eenzaamheid’. Dat is helaas hoe ik het leven ervaar. Zelfs in de jaren dat ik niet gepest werd op school (gelukkig de meeste), hoorde ik er niet bij. Als ik weer eens begon over het baltsgedrag van muilbroedende cichliden, gingen klasgenoten al snel met hun ogen draaien en dat ik zo gepassioneerd schreef vond men ook raar. Pas sinds kort realiseer ik me dat ik wel eens op het autistische spectrum zou kunnen thuishoren (maar ik ben niet officieel gediagnosticeerd). Het zou wel verklaren waarom ik het idee heb dat ik anders naar de wereld kijk. In elk geval zal deze thematiek waarschijnlijk in nog meer van mijn boeken en verhalen terugkomen. OOTW: Met ‘Het denkende woud’ schreef je een YA-roman. Hoe vlot ging het voor jou om YA te schrijven? Waarop, vond je, moest je heel erg letten? En gaf deze schrijfervaring jou nieuwe ideeën voor je latere SF-werk? Johan: Ik liep al jaren rond met het idee van een YA-verhaal. Ik had in gedachten dat het een trilogie moest worden, maar op de een of andere manier werd ik daar nooit enthousiast genoeg van om daadwerkelijk met het schrijven te beginnen. Pas toen ik besloot er een enkel boek van te maken, ging het echt bij mij borrelen. Achteraf merkten recensenten op dat ze liever een trilogie zouden hebben gelezen. Het verhaal had misschien wel uitgebreid kunnen worden, maar zoals ik zei: mijn verbeelding liet het niet toe. En ik heb, door schade en schande, geleerd dat ik mijn verbeelding niet kan dwingen. Het was bij het schrijven van ‘Het denkende woud’ ten eerste belangrijk om me in te leven in de jongere karakters in het boek. Als tiener ben je nog deel van een gezinsstructuur met volwassenen boven je en leeftijdsgenoten om je heen. Bovendien hebben jonge hoofdpersonen nog een optimistische visie en dadendrang. Dat is mooi, want daardoor kunnen ze tegen de grenzen van hun wereld gaan botsen. Ten tweede moest ik mijn register aanpassen. Nu houd ik in mijn volwassen boeken al van een toegankelijke stijl en mijn liefde voor vijf lettergrepige woorden houd ik bewust op een afstand. In dit boek gebruikte ik nog kortere zinnen dan gewoonlijk en eenvoudigere bewoordingen. OOTW: Zou je ooit een kinderboek willen schrijven? Zoja, wat zou je een boeiend thema vinden? Johan: Een kinderboek staat inderdaad op de planning. Het zal nog wel een tijd duren, maar het is de bedoeling dat ik de tekst ga schrijven en mijn goede vriend Cornell Göksu gaat de illustraties maken. Hij maakte al de coverafbeeldingen van ‘Conquistador’, ‘Het teken in de lucht’, ‘Ruisreizigers’, ‘De groene toren’, ‘De zwarte schim’ en ‘De laatste verkenner’. In 2016 al kregen we het idee toen we samen Oxford bezochten. Daar spraken we over de invloed van het Engelse landschap en de Engelse architectuur op het fantasygenre en vroegen we onszelf af of we een wereld konden bedenken met Nederlandse beelden: grachtenpanden, windmolens en zeilschepen. OOTW: Heb je een voorkeur voor het kortere of het langere werk? Welk voordeel biedt elk jou bij het schrijven? Johan: Een kort verhaal is de meest efficiënte route van idee naar consequentie. Alles wat overbodig is en het thema niet versterkt, moet je weglaten. Je kunt in een kort verhaal bovendien experimenteren met vreemde werelden of vreemde perspectieven. Het is ook mooi om toe te werken naar een verrassende ontknoping of een mooie slotzin. Vooral kost het minder tijd om er een te schrijven —wel een voordeel als je overloopt van de ideeën. Sommige ideeën hebben echter meer plek nodig dan een kort verhaal of novelle kan bieden —omdat er meer personages nodig zijn, of meer locaties. Omdat ik meer door ideeën word geïnspireerd dan door karakters, zijn romans voor mij een grotere uitdaging om te schrijven. Recensenten zijn over het algemeen ook wat kritischer wat betreft mijn langere werk, vergeleken met mijn verhalenbundels. Het is goed mogelijk dat ik in de toekomst vooral korte verhalen zal schrijven, maar op dit moment zitten er ook nog wat novellen en romans in de pijplijn. Informatie over Johans boeken vind je hier: http://johankleinhaneveld.blogspot.com/p/blog-page.html Volgende zondag publiceren we het tweede deel van het interview. Opnieuw beantwoordt Johan een tiental vragen. |
|